Spring naar de content

Sam Bennett en de hogere kunst van het koerskotsen

Frank Heinen zag Sam Bennett tot vier keer toe waterig gal sproeien in de finale van Gent-Wevelgem. “Uiteindelijk was de Ierse vomeur volkomen leeg. Van hem restte slechts een fietsend rugnummer.”

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

Zondagmiddag, in de finale van Gent-Wevelgem, begon de Ierse sprinter Sam Bennett te sproeien. Het was net na de laatste beklimming van de Kemmelberg, Bennett bevond zich in de kopgroep.

Vanaf nu was het rechtdoor naar Wevelgem. Lange, strenge asfaltstrepen door zedige Vlaamse buurtschappen die een opgetogen soort ingetogenheid uitwasemen. Kan dat eigenlijk wel samen gaan? In Vlaanderen wel.

In de buurt van de finish brandde het, de wedstrijd moest worden omgeleid. Niemand zag verschil. Zelfde wegen, zelfde naamloze bomen in bedremmeld gelid tussen de rijbanen. Even verderop stond een recyclingbedrijf in vuur en vlam, maar de koers ging door. In België kan een kerncentrale ontploffen, de hemel kan naar beneden komen en de koers zal via een paar kleine omleidingen richting de finish worden geleid. Allemaal goed en wel met die Apocalyps: eerst afsprinten, huldigen, de analyse van Eddy Planckaert, een trappist om stoom af te blazen en dan zien we wel verder.

En Sam Bennett maar sproeien. Drie, vier keer. Een gieter die bruusk wordt omgekeerd. Waterig gal trok een bibberig spoor over het beton. Over het algemeen trachten wielrenners te allen tijde de kortste route te nemen, maar toen Bennetts collega’s in de kopgroep in de smiezen kregen wat er aan de hand was, bleken ze plots bereid meters om te rijden om uit het bereik te blijven van wat nog het meest deed denken aan zo’n installatie die rijke, luie mensen rond hun rijke, luie gazon laten aanbrengen, maar dan in wielervorm.

In België kan een kerncentrale ontploffen, de hemel kan naar beneden komen en de koers zal via een paar kleine omleidingen richting de finish worden geleid

Ondertussen reed Bennett nog gewoon mee op kop. Terwijl Van Aert en Van Hooydonck de ene sprinter na de andere aan het huilen maakten, just for the sake of it, weigerde Bennett zichzelf te excuseren. Het braken bewaarde hij voor wanneer hij in het laatste wiel hing, zwalkend als een ouwe kaperkapitein op verlof. Had hij één keer tijdens een kopbeurt de boel laten lopen, dan hadden ze hem verplicht de rest van de race in het wiel te blijven, of hem laten winnen. Maar nee: Bennett bleef lustig meehengsten, het was het laatste rondje door de kamer van een ballon waar iemand de knoop heeft uitgehaald.

Zelf heb ik ook wel eens gebraakt, en verschillende mensen in mijn kennissenkring óók, dus ik weet er wel het nodige van. Laat ik het kort houden: er zijn praktischer plekken om het te doen dan vanaf een fiets, in een finale van een loodzware wielerklassieker, in het wiel van een humeurige Wout Van Aert.

Misschien moet je er sprinter voor zijn. Sprinters zien ook vaak mogelijkheden die er niet zijn. Sprinters kunnen zich – excusez le mot – volledig overgeven aan de situatie.

Het betere koerskotsen – vanaf de fiets, in volle inspanning, met de overwinning drie kerktorens en zeven wijwatervaten van je verwijderd en dan zonder stukjes op je been – is een kunst. Niet direct iets voor in de vaste collectie van het Singer Museum, maar wie weet, als tijdelijke expo in het Stedelijk. 

‘Zonder titel’, Sam Bennett (Wervik, 1990 – ).

Ergens aan de streep draaiden de magen van Michel Wuyts en Jose de Cauwer zich langzaam om. Deze twee bobcrackers geven al tweehonderd jaar wielercommentaar, ze hebben mensen in ravijnen zien verdwijnen, ze hebben hele gebitten in massasprintsvalpartijen tot droeve puzzels van glazuur zien kletteren, ze hebben epische hongerkloppen becommentarieerd, vangrailklappers, schuivers van veertig man en vrouw tegelijk, levensgevaarlijke toeren van mensen met kinderen thuis, ze waren erbij in sneeuwstormen en surften elke zomer mee op de drieweekse hittegolf die de Ronde van Spanje heet en die tweehonderd man tot het uiterste tart in temperaturen van ver boven de veertig graden. En altijd bespraken zij de gebeurtenissen vol empathie, maar ook met de distantie van twee aardbeien die toekijken bij de inleidende beschietingen die uiteindelijk tot een pan hutspot zullen leiden.

Zijn laatste restjes energie lagen in vijvertjes her en der in de West-Vlaamse berm, klaar om te verdampen

Dit keer was het anders. Ditmaal zakten Wuyts en De Cauwer tot voorbij in hun middel in de ellendige leegte die zich in Sam Bennett moest openbaren. Ze dachten alleen nog: draden uit de neus, tranen uit de ogen, zuur in de keel. In hun woorden trilde de herinnering mee aan de dagen op de bank, het toilet dichtbij en tegelijk mijlenver weg en hoe alleen al de gedachte aan slappe thee de boel aan het kolken kan brengen. Iedereen heeft er wel eens zo bij gelegen, en bijna iedereen heeft wel eens uitgeput op een fiets gezeten. In talloze huiskamers smolten die twee momenten van intense beroerdheid samen tot het beeld van Sam Bennett, die water spuugde.

Dit moest de uitputting zijn, was de algemene conclusie. Bennett moest zo diep zijn gegaan in een zoektocht naar restjes brandstof dat hij bij de bodem van zijn maag was beland.

Uiteindelijk was de Ierse vomeur volkomen leeg. Van hem restte slechts een fietsend rugnummer. Zijn laatste restjes energie lagen in vijvertjes her en der in de West-Vlaamse berm, klaar om te verdampen. De verpakking waarin ooit Sam Bennett had gezeten wapperde terug naar Ieper. 

Hier werd van overgave een werkwoord gemaakt.

“Goh Bennett jong”, zuchtte José, terwijl hij een raampje openzette, “dat mogen ze u toch niet aandoen.” Michel liet een emmertje aanrukken en mompelde: “Niet meer laten zien.”

Even moest ik denken aan die foto waarbij zij beide (in functie!) een kolossale zak friet verschalken, inclusief frikandelachtige staaf van zorgwekkende omvang.

Na afloop kwam Bennett – toch nog 55ste – voor de camera. Hij zag er niet uit als iemand die zojuist als een sprinklerinstallatie tekeer was gegaan. Wat bleekjes, dat wel, maar niet de voor het leven getekende figuur die ik me er inmiddels bij was gaan voorstellen. Er hoefden geen artsen bij, geen vochtinfusen of een braaxpert van de ploeg.

Bennett grijnsde en zei dat hij gewoon wat te veel had gegeten. Hoe banaal. Om te kotsen zo saai. Achter hem, in de laatste grote groep finishers, gleed in alle stilte de Deen Andreas Stokbro over de streep.