Spring naar de content

De ontroerende voormaligheid van een op de Snollebollekes dansende Vincenzo Nibali

Vergane glorie: Frank Heinen zag Vincenzo Nibali een boks en een wat halfslachtige knuffel geven aan Jasper Stuyven. “Oude wielrenners blijven vaak lang nog net jong genoeg, maar als ze eenmaal echt te oud zijn, kan het hard gaan.”

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

Toen Jasper Stuyven zaterdag op verrukkelijke (want: superklassieke) wielerwijze het monument tussen Milaan en San Remo won die elk jaar de vlugste aanhouder laat winnen en hij er vervolgens bij ging liggen als de kweker die na vijftien jaar vergeefs zaaien en stekken en trachten en hopen en bidden op een ochtend zijn kas binnenloopt, de perfecte orchidee aantreft en tussen de potjes en de zakken tuinaarde gaat liggen wachten tot de wereld ophoudt met draaien, dacht ik even aan Vincenzo Nibali.

Weinig eerbied voor de winnaar, ik weet het, maar het was zo.

Oude wielrenners blijven vaak lang nog net jong genoeg, maar als ze eenmaal echt te oud zijn, kan het hard gaan. De laatste jaren van hun wielerloopbaan bestaan uit een langgerekte razende sprint richting het ravijn van het pensioen. Tijdens die sprint lijkt er nog weinig aan de hand, al duiken langs de route wel steeds vaker bordjes op. 

Pas op. Kijk uit. Matig uw snelheid.

Daarna komen oude wielrenners op een open vlakte. De kloof opent zich, maar de oude wielrenners racen door. Het alternatief – remmen, stram afstappen, fiets op de schouder en met de trap naar beneden, kalmpjes aan de vergetelheid in – nemen ze niet eens serieus in overweging, een enkeling (Davide Rebellin, Oscar Sevilla) daargelaten. Die enkeling zet elk jaar een stapje naar beneden, bungelt een tijdje tussen toprenner en gewone renner, hangt vervolgens tussen gewone renner en exoot en wordt uiteindelijk een betaalde attractie. Maar de meeste oude renners storten zich head first in hun eigen aftakeling: ze willen door tot de rand, en voor de zekerheid controleren of ze na die rand niet toevallig nog een stukje door kunnen. Geen aftocht via het zijtoneel, liever Tommy Cooperesque direct van het richting eeuwige jachtvelden.

Nibali was de struikrover die ieder moment vanuit de bosjes het vuur kon openen op een traag voortboemelende postkoets

Daar is de rand. Even nog blijft de oude wielrenner in het luchtledige hangen, als een coyote in een cartoon, maar dan volgt toch onvermijdelijk het grote neerstorten. Het gebeurde bij Valverde, die het ene moment nog een kale kampioen was en het volgende plots een bejaarde die geen druk kruispunt meer over durfde zonder de hulp van tenminste drie jonge knechtjes. Froome is ook goed op weg. En Armstrong klom speciaal uit zijn pensioen omhoog om te controleren of hij niet toch kon vliegen. Nee dus.

En nu: Nibali.

Als Nibali een voetballer was geweest, zou je voor elke belangrijke wedstrijd met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid hebben kunnen voorspellen dat hij hoe dan ook de show zou stelen – alleen zou je vooraf nooit geweten hebben of dat dankzij een omhaal of door een reeks woeste tackles zou gebeuren.

In de tijd dat het wielrennen zijn fans niet wekelijks een door topchefs vervaardigd vijfgangendiner voorzette (zeg maar: een jaar of twee, drie geleden) en de meeste renners elkaar bestreden met de harkerige routine van de loonadministratie van een middelgrote overheidsinstelling, deed Vincenzo Nibali altijd iets verrassends. Momenteel is verrassen de norm, maar in de tijd dat Nibali bezig was een van de beste wielrenners ter wereld te worden, was aanvallen op een punt in de race waar zelden werd aangevallen een vorm van guerrillakoersen die als revolutionair gold. Nibali was de struikrover die ieder moment vanuit de bosjes het vuur kon openen op een traag voortboemelende postkoets. En als het hem in de wedstrijd niet lukte om zijn tegenstanders te manipuleren, dan demarreerde hij in de krant of op het startpodium. Zo intimideerde hij in de Giro van 2016 Steven Kruijswijk een sneeuwmuur in, en probeerde hij een jaar later Tom Dumoulin de krankzinnigheid in te kletsen, voor, tijdens en na de koers. Nibali was de vasthoudende werkstudent met een map vol goeie doelen onder zijn arm in een winkelstraat, Dumoulin de steeds ongeduldiger afwimpelende passant. Nibali achtervolgde Dumoulin dat jaar net zo lang tot die laatste op het punt stond zich gewonnen te geven en zijn hele vermogen over te maken naar een willekeurig rekeningnummer, maar toen reden ze goddank net Milaan binnen.

Nibali is eigenlijk te oud, winnen zit er vermoedelijk niet meer in, hij zou er misschien beter mee op kunnen houden. Maar dat durft niemand tegen hem te zeggen

Nibali vergat nooit iets, zijn geheugen besloeg een metersdiep archief van talloze akkefietjes en vriendendiensten. Gedurende zijn loopbaan vulde zijn mouw zich met allerhande kaarten, die hij ieder moment tevoorschijn kon halen om een straat te maken, of om een argeloze tegenstander tot een wederdienst te bewegen. Natuurlijk was er altijd sprake van wisselgeld, maar het wisselgeld van Nibali bleek bij nadere bestudering vooral oude knopen te bevatten.

In Milaan – San Remo deed hij jarenlang min of meer hetzelfde: hij plaatste een aanval op de Cipressa. Veel te vroeg natuurlijk, maar hij deed het, elk jaar opnieuw, hij investeerde geduldig in een verwachtingspatroon. Je moet eerst een patroon hebben om het te kunnen doorbreken. Het ene jaar dat hij tot ieders verrassing niet op de Cipressa demarreerde (maar pas op de Poggio), won hij direct, een zege waaraan hij goedbeschouwd jaren in stilte had geknutseld en die tot de mooiste overwinningen uit de geschiedenis van de wedstrijd behoort.

Dit jaar deed hij weer mee. Hij reed om te winnen, hij kan niet anders. Nibali is eigenlijk te oud, winnen zit er vermoedelijk niet meer in, hij zou er misschien beter mee op kunnen houden. Maar dat durft niemand tegen hem te zeggen, dat zeggen is slechts een volgende kaart in een mouw die almaar voller wordt.

Zijn ploeggenoot Stuyven deed alles perfect. Hij koos het perfecte moment, de perfecte kant van de weg, drong zijn medevluchter de kop op en sprintte perfect. Het was van een Nibaliesque geslepenheid. 

Nibali zelf finishte als 36ste.

’s Avonds deelde de ploeg Trek-Segafredo een filmpje, waarin te zien viel hoe de overwinning van Stuyven werd gevierd in de bus. De winnaar werd uitvoerig omhelsd. Op de achtergrond klonken de inleidende regels van ‘Links rechts’ van Snollebollekes.

Terwijl Rob Kemps ‘Het is jammer van de zolder maar het dak dat gaat eraf’ zong, gaf een oudere, grijzende heer in een gewatteerd jack Stuyven een boks en een wat halfslachtige knuffel. Het duurde even voor ik begreep dat het Nibali moest zijn. De Haai van Messina. De hele ploeg – een Let, een Amerikaan, een Ier, een paar Italianen en een jongen uit Leuven – zwalkten in een soort Esperantogejoel van links naar rechts door de bus. Na een paar tellen meldde de voormalig winnaar van de Giro, de Vuelta en de Tour zich ertussen. Zelden zag iemand van 36 er voormaliger uit dan een op de maat van Snollebollekes rondhopsende Vincenzo Nibali.