Ze zeggen dat je nog leeft, ze zeggen zoveel
Je wilt het niet weten.
En toch lees je het, waarom, waarom,
omdat niet weten ook een soort weten is
Hoe stevig ook je handen op je oren
Om de echo van de ramp niet te hoeven horen
De klap heeft toch al plaatsgevonden.
Je wilt niet weten wat er gebeurt met een lijf.
Wat er gebeurd is, wat nog allemaal moet gebeuren
Zal gebeuren
Kan gebeuren.
Met al die andere lijven.
Je wilt het niet weten.
Maar je wilt het wel weten.
Een gat in de krant
Kijk erdoor en zie:
5 augustus.
Poolse hoogzomer
Stovend asfalt.
Waarom fiets je zo hard?
Waar leidt dat toe?
Waarom de gevaren die met hun duim omhoog op de stoeprand staan niet vriendelijk wuivend voorbijgereden?
Een foto van jezelf zien
En dan jezelf niet zien.
Bloed.
Bloed.
Bloed, en daaronder: een ander
Sowieso.
Stellig.
Een ander die jij geworden bent,
Zeggen ze.
Stellig.
Je hebt ze maar te geloven
Geloven doet het minste pijn.
Ze zeggen dat je richting rand ravijn bent gekwakt.
Ze zeggen dat niet knappen opknappen is.
Ze zeggen dat je geluk hebt gehad
Ze zeggen dat je nog leeft.
Ze zeggen zoveel.
Stellig.
Stel me maar voor aan iemand die pech heeft gehad.
Twee dagen ben je kwijt
Twee dagen in ruil voor de rest van je leven
Win-win.
Eenieder die er was, weet het nog
Eenieder die elders was, ook
Niemand herinnert het zich niet.
Een vierkant gezicht.
Een mond als het gat in de krant.
Leeg, en duister
Een twee dagen groot gat
Diep als de rest van je leven.
Acht weken in een kamer die lijkt op een cel, die lijkt op een gat.
Ingesneeuwd in je eigen hoofd
Daarbinnen loop je, lach je, fiets je,
Daarbinnen is beterschap geen wens
Maar een staat van zijn.
Elke ochtend wakker worden
Je zegeningen tellen
Snel uitgeteld raken.
Gordijnen versluieren dat er nog altijd een wereld is
Dat er gekoerst wordt, gewonnen, gevallen, gekwakt
Wie weet, valt het mee.
Wie weet is er buiten niets, en is binnen niet alles kaduuk.
Thuis zitten
Thuis rechtop zitten en
Niet weten wat je ziet, hoort, denkt, niet weten wat je er zelf onwillekeurig bij denkt
Dat iemand, je weet niet wie, de vloer opzij schuift, je stoel op de rand
Een peilloos diep gat, de bovenkant van een waterloze wildwaterbaan, tussen jou en de tv
Een gat als een straat in Katowice, steil aflopend,
Nou vooruit, ietsje steiler nog.
Val er maar in, toe maar
Beter nu dan straks.
Stort je erin
Ga kopje onder.
Wij zorgen zeker niet voor de rest
Een medische conferentie vol tandartsen, chirurgen, neurologen
Andere -ogen
Altijd weer andere -ogen
Die je eindeloos bekijken om in de gaten te krijgen
Dat het nog te bezien valt.
Hoeveel iemand voor de kiezen krijgt
Wiens verhemelte openscheurt.
Dat je weer gaat fietsen
Dat je weer gaat durven
Dat je denkt aan de volgende keer, waar ook ter wereld
Dat het gat zich voor je opent
Het gat waardoorheen je slechts de directe toekomst ziet
En dat je denken zal: waarom
Of nee, geen denken
Het is het proeven van een woord,
Waarop je even zachtjes zuigt, diep in een met Poolse houtjes en touwtjes samenhangend binnenste
Je wilt het niet weten.
De onmiddellijke respons smaakt beter,
Je bijt erop.
Daarom.
Geschreven naar aanleiding van het schitterende gesprek van Thijs Zonneveld met Fabio Jakobsen.