Spring naar de content
bron: nos

Merijn Zeeman en het ongeduldig wachten op de dag dat niks niks niks niks naar de klote is

Frank Heinen over Merijn Zeeman, ploegleider bij Jumbo-Visma, en de documentaire Code Geel.

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

Een van de meest verhelderende momenten afgelopen wielerjaar was het interview dat Merijn Zeeman halverwege augustus gaf aan Erik Dijkstra en Frank Evenblij van Bureau Sport, dat gedurende de coronacrisis de vinger aan de pols van het windstille wielrennen hielden middels interviewsessies via Zoom.

Zeeman, ploegleider bij Jumbo-Visma, sprak Dijkstra en Evenblij kort nadat een renner van ‘zijn’ ploeg – Jumbo-Visma – in San Remo voor het eerst een monumentale eendagswedstrijd had gewonnen, vijf jaar nadat er met een nieuw management begonnen was met de bouw van een nieuw paleis op de plek waar ooit de Rabobank-toren met veel geraas was ingestort. Zeeman was niet blij, hij blikte in zijn webcam als een oude oom die na jaren principeprocederen met de gemeente eindelijk de vergunning voor zijn dakkapel krijgt, twee dagen nadat zijn huis tot grond toe is afgebrand.

Even ging het over de glorie die zo vlak achter hem lag en zo hevig op hem, die zo vaak de ‘architect’ is genoemd, afstraalde. Even ook ging het over de toekomst, die minstens even veel beloofde. Maar het ging toch vooral over de catastrofale dreun die ‘zijn’ renner (Groenewegen) een collega (Jakobsen) in een sprint in Polen had toegebracht.

‘We zitten er samen in,’ zei Zeeman. ‘Ik heb ‘m opgepompt richting die dag.’

Zeeman begeleidt zijn renners zo dwingend dat hij ze wordt.

Daarna zweeg hij, alsof hij in stilte de omtrek van zijn eigen aandeel trachtte af te tasten. Wat had-ie kunnen doen? Moeten doen? En wie zei dat hij het de volgende keer anders zou doen? En hoe dan?

Dumoulin, die zachtjes snikt in de bus. Die ‘Ik zit gewoon… ik kan gewoon niet… ik ben gewoon hartstikke bang’ jammert

Zeeman staat bekend als een emotionele, fanatieke figuur die min of meer uit het niets komt: in het wielrennen worden de liefde, het talent en de leuke baantjes vaak van generatie op generatie doorgegeven. Zeemans wortels in de sport zijn minder diep. Hij was een behoorlijke amateur die er vroeg de brui aan gaf. Juist het feit dat hij geen deel uitmaakt van een of andere roemruchte traditie, behoedt hem voor zelfgenoegzaamheid en routine. Hij bevraagt wat verdraaid lang onbevraagd is gebleven, bestudeert details waar geen mens ooit op heeft gelet, bestrijdt vanzelfsprekendheden en werkt waar nodig op de zenuwen. Eerst en vooral op zijn eigen zenuwen trouwens. Net als zijn renners zoekt Zeeman de grenzen op van wat zijn geest en lijf aankunnen. In een gesprek met NRC Handelsblad dit weekend vertelde hij hoe het succes dat hij zo lang heeft nagestreefd hem wakker houdt, omdat alle overwinningen de ploeg vooralsnog meer dreigen te kosten dan dat ze opleveren. Steeds meer renners worden financieel topzwaar, en dreigen het schip te doen kapseizen. Zeeman schijnt er geen moment los van te kunnen komen, behalve, zei hij, als hij dezer dagen zijn broer gaat helpen verhuizen. Dan is hij even volkomen ‘uitgecheckt’.

Zondag ging de NOS-documentaire Code Geel van de hand van meesterdocumentairebakker Kees Jongkind in première. De film zou het ‘verhaal achter de Tour van 2020 van Jumbo-Visma’ uit de doeken doen.

Code Geel begon met de anticlimax die in het Grote Boek van Historische Anticlimaxen een ereplaatsje heeft gekregen direct naast de WK-finale van ’74 en het slotstuk van de Trojaanse Oorlog. Merijn Zeeman, wiens zenuwen zo beproefd waren dat hij een fietscontroleur had uitgekafferd en niet meer welkom was in de volgerskaravaan, zat op een klapstoel in de berm, zo’n zeven kilometer van het startpodium verwijderd. Routeboek op zijn schoot, plastic shopper naast zijn schoenen. Hallo Jumbo. Zomaar een wielerfan.

Een lege weg, halverwege niets en nergens.

Aan de overkant: een bestelauto met Nederlands kenteken.

Een benauwde dag. In de verte begon het nauwelijks merkbaar te betrekken.

De droom van Merijn Zeeman is dan nog intact, het doel dat een obsessie lijkt te zijn geworden dichterbij dan ooit.

Daarna: de Tour als flashback. 

Het vriendelijke Kuifje-schurk-accent van Roglic, de ogen boven het mondkapje van Frans Maassen, ogen die altijd vol van mededogen lijken, ook al weet je niet precies waarde vanzelfsprekende concentratie van Van Aert en Tom Dumoulin aanstuurde op een breuk met Sunweb om hem achterna te kunnen. Dumoulin, met wie Zeeman de Tour dacht te gaan winnen, tot alles anders werd. Dumoulin, die in Code Geel voortdurend antwoorden zoekt op een vraag die hij zelf niet gesteld krijgt. Dumoulin, die na de rit waarin hij definitief doorkrijgt dat hij de Tour niet zal kunnen winnen in elkaar zakt van de spanning die zich in de vorm van gruwelijke zadelpijnen een weg naar buiten baant. Dumoulin, die zachtjes snikt in de bus. Die ‘Ik zit gewoon… ik kan gewoon niet… ik ben gewoon hartstikke bang’ jammert. Die niks meer kan, wil, durft. En die dan, door de man die hij zo goed kent, die tegelijk hard en zacht voor hem is en die zo ontzettend op hem lijkt te lijken, naar buiten wordt gebracht, om op de fiets uit te fietsen en te huilen.
Je weet hoe het afliep. Je weet hoe hij, aan het eind van de film, ‘Alles alles alles alles naar de klote’ zal mompelen, zijn spullen bij elkaar zal grissen en de weg zal aflopen, het zware weer tegemoet. Je weet het, maar je kunt ervoor kiezen het even te vergeten en nog even een halfuurtje mee te leven met de eerste ploegleider ooit die je zijn succes minstens zo veel gunt als om het even welke renner, omdat hij als ploegleider de schitterende coureur is die hij als renner nooit kon worden. Tot de dag dat er echt niks niks niks niks meer naar de klote is, is er behang dat van de muren moet worden gekrabd en vloerbedekking die in de container kan. 
Ergens in dat eindeloze Zeeman-bevragen ligt het antwoord. Er direct naast ligt de gele trui.