Spring naar de content
bron: twitter fabio jakobsen

Fabio Jakobsen en hoe kwetsbaarheid soms onverwoestbaar maakt

Frank Heinen zag een foto van Fabio Jakobsen, die na zijn verschrikkelijke ongeluk eerder dit jaar weer voorzichtig op de fiets klimt. “Wat kun je nou helemaal zien aan één enkele foto? Nou, opluchting. Om te beginnen.”

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

Vorige week plaatste Fabio Jakobsen een foto op zijn social media. Een foto van zichzelf en van zijn vriendin Delore, allebei in winterse fietsuitrusting.

In het begeleidende tekstje nam Jakobsen de ruimte alle medisch specialisten te bedanken die hem de afgelopen maanden hebben behandeld. Het was een mooi, afgewogen, bijna onderkoeld tekstje, maar het ging natuurlijk om de foto.

Twee mensen, de één een kop groter dan de ander.

Arm om de ander geslagen.

Vochtige stenen.

Achter hen: de zee, ogenschijnlijk roerloos en gehuld in eenzelfde schutkleur als de wolken. De horizon, waar de lucht zee wordt en de zee lucht, oogt als een kleurenwaaier uit de verfwinkel. ‘Deze grijs voor de badkamer, of toch een tint grijzer?’

Ik kijk er al dagen af en toe naar, en zie steeds weer wat nieuws.

Wat kun je nou helemaal zien aan één enkele foto?

Nou, opluchting. Om te beginnen.

Een paar maanden geleden was Fabio Jakobsen bijna dood. Wie de beelden ooit heeft gezien van die Poolse dodendans op 5 augustus in Polen en hoe hij head first over de dranghekken vloog, kan ze nooit meer niet gezien hebben. Het is niet eens dat je je ze niet meer zult vergeten, het is groter dan dat: ze hebben iets wezenlijks veranderd in hoe de wereld naar wielrennen en wielrenners kijkt. Of, laat ik het bij mezelf houden: sinds ik begin augustus niet kon stoppen met naar die beelden kijken, eerst op mijn laptop en later in gedachten, geloof ik dat niet alleen de schoonheid, de traditie en het verhalende karakter een vanzelfsprekende coöperatie is tussen renners, coaches, verslaggevers, fans, journalisten, fotografen, liefhebbers, cameramensen en toevallige passanten, maar dat ook de lelijkheid, het gevaar en de risico’s gedeeld zouden moeten worden. Dylan Groenewegen is inmiddels langdurig kaltgestellt als gevolg van zijn bijdrage aan de val. Groenewegens schuld valt niet te ontkennen; zonder zijn kortstondige verstandsverbijstering was Jakobsen niet gevallen. Je kunt je afvragen of massasprints in wielrennen niet sowieso het gevolg zijn van collectieve verstandsverbijstering, zoals de hele sport tot op zekere hoogte bestaat bij de gratie van een permanente bewustzijnsvernauwing. Wie ze helemaal op een rijtje heeft, ontwerpt geen parkoers zoals dat er in Polen lag. Wie volkomen compos mentis is, vraagt niet aan jonge snelheidsmaniakken om met minimale bescherming op een weg van een paar meter breed met collega-snelheidsmaniakken uit te maken wie de meest drieste is. En wie zich thuis op de bank zit te verheugen op een finale van een sportwedstrijd waarin de kans op zwaar letsel bij een of meerdere deelnemers aanzienlijk is, is misschien ook niet helemaal goed wijs.

Fabio Jakobsen is het soort jongen dat altijd een zacht windje in de rug heeft, zowel op als naast de fiets.

Jakobsen remde niet bijtijds. Had hij dat wel gedaan, dan was het misschien anders afgelopen. Maar ja: als hij iemand was die remde met de zege in zicht, dan was hij nooit een van de meest beloftevolle wielrenners ter wereld geworden. Dan was hij Fabio Jakobsen niet geweest.

Wat ik ook zag op die foto: vastberadenheid.

Mijn goede vriend Menno Haanstra volgt Fabio Jakobsen (en zijn collega Julius van den Berg) al jaren op de voet voor verhalen in wielertijdschrift De Muur. Toen ik hem, ik geloof na Jakobsens eerste grote profzege, eens vroeg wat voor jongen dat was, die Jakobsen, schetste Menno een beeld van een opgewekte Jan-zonder-vrees. Het soort jongen dat altijd een zacht windje in de rug heeft, zowel op als naast de fiets. Blijmoedig was het woord dat Menno gebruikte, die keer. Dat leek me geen goed nieuws: vroeg of laat leidt blijmoedigheid bij topsporters tot problemen, bijvoorbeeld als de redenen om blijmoedig te zijn tijdelijk zijn opgedroogd. In een van Menno’s verhalen las ik hoe Jakobsen op een eerste teambuildingsweekend bij een nieuwe ploeg als enige niet zeurde toen duidelijk werd dat alle renners in een sporthal moesten slapen. Het detail nam me direct voor hem in, maar ik vreesde ook voor zijn toekomst: topsprinters zijn meestal niet enorm innemend. Als ze Cipollini ooit in een sporthal hadden dreigen te leggen, had hij direct een taxi besteld richting het dichtstbijzijnde bordeel. En wie indertijd de jonge Cavendish verzocht om iets tegen zijn zin te doen, was uren later nog bezig zijn eigen organen bij elkaar te zoeken. Je kunt veel soorten mensen zo ver krijgen om op een matje in een sporthal te gaan liggen, je kunt de meesten zelfs zo manipuleren dat ze geloven dat het ergens goed voor is, maar niet de sprinter.

Althans: dat dacht ik toen.

Iedere sporter die ook maar iets voorstelt, gooide in zijn jeugd schaakborden omver. Vaak vertellen ze erover op de wat verbeten toon van iemand die per se niet wil verliezen

Fabio Jakobsen bleek een volhouder van het optimistische soort. Toen hij een paar jaar terug de gedenksteen van de verongelukte Fabio Casartelli (naar wie hij is vernoemd) bezocht, realiseerde hij zich: je kunt ook géén wielrenner meer zijn. Elk moment dat je het wel bent, is meegenomen. Optimisme kan een gebrek aan hardnekkigheid suggereren. Ten onrechte: als jongen verloor hij geen enkel potje schaak van zijn vader. Zodra hij dreigde te verliezen, gooide hij het bord omver. Een fijn, klassiek verhaal. Iedere sporter die ook maar iets voorstelt, gooide in zijn jeugd schaakborden omver. Vaak vertellen ze erover op de wat verbeten toon van iemand die per se niet wil verliezen.

Fabio Jakobsen is ook verbeten, maar lachend-verbeten. Hij is gaan fietsen omdat-ie wil winnen, niet om ten koste van alles verlies te voorkomen.

Eén tand over.

Een gescheurd gehemelte.

Een verbrijzeld gezicht.

Een verlamde stemband.

130 hechtingen.

Dat was een paar maanden geleden slechts een gedeelte van de kwetsuren.

Er was, kortom, weinig meer van hem over. En of zijn geest, zijn moed en zijn optimisme er schadevrij zijn uitgekomen, valt nog te bezien. Ik dacht aan een passage uit een van de verhalen van Menno Haanstra: over de lijstjes die Jakobsen in zijn telefoon heeft. ‘Dingen die belangrijk zijn’.

Duidelijk zijn. Vriendelijk zijn. Dankbaar zijn. Het meeste ging al vanzelf, maar het was toch goed om jezelf eraan te herinneren.

Wat er ook op dat lijstje stond, toen: je kwetsbaar opstellen.

Ik geloof dat dat was waar die foto me nog het meest aan herinnerde, naast alle hoop en opluchting en vrolijkheid en plezier en verliefdheid en vastberadenheid en een vertrouwen dat nog wat wankel op de benen leek: aan hoe kwetsbaar optimisten soms zijn, en hoe juist die kwetsbaarheid je soms onverwoestbaar maakt.