Spring naar de content
bron: anp

Een beestachtige berg, een grommende Renaat en een zege voor de broer van Joris Teevee

Frank Heinen over de Alto de l’Angliru, de meest gevreesde berg van Spanje: “‘Het beest,’ fluisterde Renaat Schotte steeds opnieuw, op de toon van een hopman tijdens een griezelverhaal-voor-bij-het-kampvuur.”

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

Op 23 september 1997 ontvangt Enrique Franco, op dat moment de koersdirecteur van de Ronde van Spanje, een brief. Hij leest:

“Op vijftien kilometer van Oviedo ligt een berg waarvan de weg nauwelijks op kaarten staat aangegeven. Er komt eigenlijk alleen vee overheen en is pas kort geleden geasfalteerd. De berg staat bekend als La Gamonal en heeft een hoogte van 1.570 meter. De klim is twaalf kilometer lang en gaat ongeveer 1.200 meter de hoogte in, zodat de gemiddelde stijging net iets boven de tien procent ligt. Let op: de laatste zeven kilometer hebben een gemiddelde van 13 procent, aangevuld met verschillende stukken van 20, 18, 17 en zelfs 23,5 procent. De stijging – een profiel treft u in de bijlage – is besproken in het februarinummer van Ciclismo a Fondo en, indien gebruikt in de Vuelta, garantie voor onvergetelijke herinneringen voor miljoenen toeschouwers.”

Afzender is Miguel Prieto, hoofd communicatie van ONCE, de blindenloterij die op dat moment al jaren ongezien veel geld steekt in een van de grootste wielerploegen ter wereld. Prieto zelf is slechtziend, maar desalniettemin een fanatiek bergwandelaar. Hij is tijdens een van zijn tochten op dit krankzinnige natuurverschijnsel gestuit.

La Gamonal, dus.

Ook wel: Alto de Angliru.

Intussen is de Angliru, deze laatste ontdekking van de moderne wielermens, lang en breed en algemeen aanvaard als de zwaarste berg van Europa. De weg die naar de top voert, lijkt neergekwakt zonder consideratie met ieder ander wezen dan de gems. Naarmate de hemel naderbij komt, doet de stijging op de Angliru waar hij het beste in is.

Hij stijgt, en stijgt, en stijgt, naar je hoofd en er voorbij.

Niemand die goed bij zijn verstand is, gaat daar met de fiets omhoog. 

Gelukkig zijn wielrenners gek, en wie het niet is, wordt het gemaakt.

Meestal zie je niet veel van de Angliru, die zich het grootste deel van het jaar hult in een dichte mist, als bij een goocheltruc van de kinderen van Hans Kazán. Het uitzicht is een grijze soep van niks en potloodslijpsel. Bovendien krioelt het er andere jaren van de fans, beschonken supporters, idolate meerenners met wie het eindeloze wachten op de loop is gegaan, een levende zee met golven geluksdronken gelovigen die altijd pas op het ultieme moment splijt voor de coureurs – en soms een moment erna.

Zondagmiddag niet.

Het was kraakhelder. In de verte glinsterde de zee. De Angliru lag er niet bij als een spookheuvel uit een sprookje van Paul Biegel. Eerder als een Limburgse helling die ze op aanwijzing van Thijs Zonneveld op een dieet van karnemelk en groeihormonen hebben gezet. Er was geen supporter te bekennen.

Uit de hel kwam een met zijn ledematen zwiepende figuur met zijn mombakkes vertrokken als een figuur op een Francis Bacon-schilderij naar voren

Vanuit een bezemhok in Asturië begeleidden Renaat Schotte en José de Cauwer me fluisterend naar de hel.

‘Het beest,’ fluisterde Renaat steeds opnieuw, op de toon van een hopman tijdens een griezelverhaal-voor-bij-het-kampvuur.

‘Jaja, Renaat,’ antwoordde José de Cauwer. Toon: kampleider die vreest dat elk moment de eerste kinderen in janken zullen uitbarsten.

‘Het beest. De hel. Hels. Beest.’ Renaat gromde nu. De climax kwam naderbij. Hier was al lang niet meer Renaat-van-op-de-motor aan het woord, dit was El Scotto, de commentaarkolos wiens stijgingspercentages in deze Vuelta elke dag nog wat verder oplopen, tot onmenselijke hoogten haast, een stijging die zich voor de kijker uit in een briesje in de rug dat je door de mistroostige novembermiddagen blaast.

‘Het beest,’ herhaalde Renaat nog maar eens. ‘De hel.’

Uit de hel kwam een met zijn ledematen zwiepende figuur met zijn mombakkes vertrokken als een figuur op een Francis Bacon-schilderij naar voren. Hugh Carthy zag er in zijn kauwgomkleurig pakje uit als de derde broer van de drieling Carthy, Gesink & Joris Teevee, de gomknagende dreumes die in Sjakie en de Chocoladefabriek op dramatische wijze wordt verkleind en vervolgens in de voor trekdrop bedoelde uitrekzaal weer wordt uitgerekt tot acceptabele proporties. De vraag of dit nog klimmen was, of de in slow motion afgespeelde pogingen van een man om zich uit een zwembad op de kant te hijsen, drong zich op. Carthy keek in elk geval alsof hij werd achtervolgd door draken en demonen, en bewoog zich voort op een wijze waarop geen mens zich op televisie zou moeten voortbewegen. Aan de finish was geen mens te bekennen. Wel een paar dranghekken, die gegeneerd een andere kant op keken. Vond dit alles nog wel plaats op aarde? Geen flauw idee. Er was in elk geval geen levend wezen om het aan te vragen.

Paradoxaal genoeg maakte al die ongerepte, maanachtige lelijkheid Carthy’s zege alleen maar mooier.

Achter Carthy wrong de rest zich omhoog. De een na de ander. Van strategie was al lang geen sprake meer. Er was alleen maar melkzuur, stilte en asfalt dat almaar meer richting de wolken krulde. Niet ver van de top passeerden ze een eenzame toeschouwer, die zijn telefoon naar hen ophief bij wijze van groet. Die toeschouwer was Dennis Boxhoorn, journalist van NRC Handelsblad. Sinds het hernieuwde begin van dit wielerseizoen – op 1 augustus – reist Boxhoorn achter de koers aan als een stalker achter zijn idool. Overal duikt hij op, bij praktisch iedere finish staat hij vooraan. Meestal als enige, want de meeste toeschouwers blijven gelukkig thuis.

Daarom stond Boxhoorn daar dus, gisteren. De drie korte clipjes die hij even van de ploeterende passanten online zette, vatte de Angliru beter samen dan welk naslagwerk of welke fotoserie in kwaliteit suggererende grijstinten ooit zou kunnen.

Rotsen.

Motoren.

Het geluid van de tv-motor.

Mannen op fietsen die passeerden in een tempo waarmee je bij de Avondvierdaagse onherroepelijk het peloton moet laten gaan.

Carapaz, die de Vuelta kan winnen, hing even ver over zijn stuur als de man die ooit fietsend het asfalt wilde likken. Even later kwam ook Chris Froome voorbij. Wroetend. Peuterend. Zwijgend. Het geteisterde sprinkhanenlijf hortte en stootte – de fotograaf die het afzien trachtte vast te leggen, keek er plaatsvervangend gekweld bij.

Als laatste passeerde de grote laatste groep. Zacht geklap. Zuchten. Zacht geratel van kettingen. Een sadist riep ‘Venga!’ 

Niet-klimmers. De veegheid van hun tekens schokte me.

‘De hel,’ besloot Renaat Schotte zo zacht mogelijk, om de gewijde stilte van de Angliru niet onnodig te verstoren.