Spring naar de content
bron: anp

Dylan Groenewegen en de tranen die we moeten onthouden

Frank Heinen over Dylan Groenewegen, Fabio Jakobsen en de grote, gemeenschappelijk omhelzing die op rampzalige dagen plots een houdgreep lijkt.

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

Zaterdagavond zag ik eerst Wout van Aert op zijn typische manier (een stenen-uit-de-straat-manier waarvan ik altijd een beetje angstig word, omdat zijn kracht en zijn gezicht zo niet met elkaar lijken te corresponderen, alsof hij een Vlaams soort minotaurus is, half scoutingleider, half kafferbuffel) Milaan – San Remo winnen in het mooiste onderdeel van het wegwielrennen, een sprint met twee na een eindeloze koers. 

Van Aert, er zijn weinig renners die je het méér gunt, met dat been van hem waarvan incompetente Franse artsen een jaar geleden nog een ovengerecht dreigden te maken, een pasta van spieren en saus. 

Meteen erna schakelde ik naar een illegale stream waarop Remco Evenepoel ergens in de Poolse heuvels druk doende was het volledige peloton als een leverworst in kleine plakjes te snijden en die plakjes vervolgens in zijn mond te steken en zonder te kauwen door te slikken. Fuglsang en Yates, het eerste fingerfood op een borrelplank waar de eerstkomende tien jaar geen einde aan dreigt te komen.

Het waren ontzéttende prestaties, allebei, wedstrijden om eindeloos over door te palaveren, om de sport van te bezingen, vol beelden die je tegelijk terugvoerden naar vroeger tijden, je lieten verheugen op de toekomst en je lieten opgaan in het moment – zeg maar: min of meer alles wat een wielerkoers kan doen.

Zondag zag ik Roglic en Bernal duelleren en Dumoulin zijn Jumbo-Visma-olifanten over de Jura-toppen leiden als Hannibal in een goeie Alpenrit, en ik herinnerde me welke opwinding, welk verheugen op de nabije toekomst nu gepast zou zijn.

Ik zag het, en ik begreep wat ik geacht was erbij te voelen.

Maar ik voelde het niet.

Ik wilde wel, maar het lukte niet.

In de afgelopen dagen heb ik Fabio Jakobsen een keer of honderd met tachtig per uur over een kermisboarding zien kletteren, zo uit beeld, geluidloos, maar dat maakt het op de een of andere manier alleen maar naargeestiger. Steeds opnieuw dezelfde beelden en bij de belofte van elke nieuwe snipper– van boven, van achter, vanuit het publiek – klikte ik opnieuw. Ander camerastandpunt? Zien. Vertraagd afgespeeld? Kijken. De ramp het monument, en ik de dagjesmens met een camera op de vakantiebuik, op veilige afstand.

De ramp het monument, en ik de dagjesmens met een camera op de vakantiebuik, op veilige afstand.

Je wilt het niet, maar het gebeurt gewoon. Niet vanzelf, althans: niet helemaal, maar veel scheelt het niet.

Na ieder ongeluk: de schuldvraag. Velen wisten direct wat het antwoord was. Ze schreeuwden, briesten, grepen Dylan Groenewegen digitaal aan zijn haren en sleurden hem door de modder. Schorsen die man, opsluiten. Oog om oog, sprint om sprint. Voor die mensen bestaan slechts aanleidingen, geen oorzaken. Zij lossen het hondenpoepprobleem op door de bouvier van hiertegenover een vergiftigde karbonade te voeren.

Donderdag werd Groenewegen geïnterviewd door Gio Lippens. Hij huilde, had allang de energie niet meer om te doen alsof het anders was. Groenewegen is dol op aandacht, of, zoals hij dat noemt: ‘Beter dat dan dat er nog geen hond tegen je aan staat te pissen.’ Macho, heet dat dan. Jakobsen ook. Het hoort bij het spel, bij hun talent, ze cultiveren het, hun neiging om nooit te remmen wordt opgepookt door mensen die wel op tijd remmen. Winnen ten koste van alles – hoe vaak wordt het niet bewonderend over sporters gezegd, zonder dat iemand zich afvraagt of het wel iets bewonderenswaardigs is, of je bepaald gedrag niet actief of in elk geval impliciet zou moeten ontmoedigen?

Anderen legden de schuld bij de organisatie, die al jaren achtereen een dodemansfinale inricht en daar nog trots op is ook. Bij ploegleiders die de druk te hoog opvoeren, rennersvakbonden die inadequaat optreden, bij het gebrek aan solidariteit tussen renners (die er wel lijkt te zijn, maar altijd achteraf), sponsoren die van toeten noch blazen weten maar wel spektakel en succes eisen, bij Fabio Jakobsen zelf die nota bene nog in coma lag, nog onwetend van zijn talloze verwondingen, toen er al voorzichtig werd geopperd dat hij dat ook eens zou kunnen proberen, voorzichtigheid; bij de toeschouwers die onvast op de benen door hun zelfgeshakete cocktail van opwinding, adoratie, ijdelheid en liters lauw pils soms zomaar de weg op wankelen, van de UCI, van de halvezool die belast is met het neerzetten van de hekken, enzovoort, enzovoort. De grote lijn is die van een sport waarin alle innovatie in dienst staat van prestatieverbetering en klantvriendelijkheid, terwijl de veiligheid sinds Lucien Petit-Breton nauwelijks verbeterd is. Het ging ook over journalisten, verslaggevers, schrijvers. Types als ik. ‘Misplaatste heroïek,’ schreef Thijs Zonneveld in een uitstekende column. Ik trok me dat aan. Dat er aan al die verhalen, al die stukjes zoals dit ook een andere kant zit. Dat ik, wij allemaal, onderdeel zijn van een grote, gemeenschappelijk omhelzing die op rampzalige dagen plots een houdgreep lijkt. Ongelukken die verhalen worden die anekdotes worden die clichés worden, zonder dat er ooit iets verandert, zonder dat de sport de sporters beschermt, in plaats van zijn marktaandeel.

Als ik iets haat aan het wielrennen, is het dat het spel soms buiten zijn oevers treedt.

Als ik iets haat aan het wielrennen, is het dat het spel soms buiten zijn oevers treedt. Dat renners zomaar opeens geen acteurs meer zijn die dag in dag uit opgaan voor de rol van hun leven, maar breekbare mensen, jongens, pionnetjes die je, vlak voor het spel voorbij is, van het bord kunt maaien. Wat Groenewegen deed, is onderdeel van het spel. Een schending van de regels, maar nog wel binnen het spel. Dat wat er vervolgens gebeurde, had met spel niets meer te maken. Dat maakt ongelukken als die van vorige week zo verwarrend. Is er nog sprake van een spel als dit de consequenties zijn? Wie Groenewegen heeft gezien, weet weer: het kan alleen maar over het spel gaan zolang de werkelijkheid je niet dwingt het over grotere zaken te hebben.

Maar ja: de werkelijkheid went, sneller dan wenselijk. Toen Evenepoel zaterdag solo aankwam en het rugnummer van Jakobsen toonde, was dat fraai, maar het leek tegelijk een herinnering aan een drama van lang geleden, ellende uit het guldentijdperk. Zo krijgt het ongeluk direct een ereplaats, en hoeft er verder alleen op het niveau van sentiment over te worden nagedacht.

Groenewegen legde de schuld bij zichzelf. Vanzelfsprekend. Overal om hem heen lagen bergen schuld. Meer schuld dan één argeloos mens kan tillen. Minder logisch, maar misschien minstens zo nodig is het dat iedereen die bij het wielrennen betrokken is (of die de sport een warm hart toedraagt) zelf bedenkt welke rol hij of zij in die eeuwige omhelzing speelt – en of je misschien zelf wel eens iets te hard geknepen hebt.