Spring naar de content
bron: screenshot youtube

Wat ik heb geleerd van Joop Goudsblom

Max Pam herinnert zich socioloog Joop Goudsblom (1932 – 2020), die hem leerde dat ouder worden geen pretje is.

Gepubliceerd op: door Max Pam

Na de dood van Joop Goudsblom (1932 – 2020) las ik veel reacties van oud-leerlingen die zeiden dat zij veel van hem hebben geleerd. Dat is niet verrassend, want Goudsblom was helemaal het type van de docent: bedachtzaam, mild en zeer geleerd. Als socioloog was hij er misschien meer voor anderen, zelf timmerde hij niet zo aan de weg. Toen de jury van de PC Hooftprijs in 2008 moest kiezen tussen de essayist Joop Goudsblom en de essayist Abram de Swaan kozen zij voor Abram de Swaan, die je ook een leerling van Goudsblom kunt noemen.

Uiteraard gunde ik Bram zijn prijs, maar ik herinner mij dat ik destijds dacht: “Jammer. Voor Goudsblom is het nu te laat, De Swaan had die prijs ook later kunnen krijgen”. Ongetwijfeld was Goudsblom zowel in zijn schrijven als in zijn persoonlijkheid saaier dan De Swaan, maar in die saaiheid lag ook zijn kracht. Goudsblom wilde altijd heel precies zijn en de zaken nog eens heroverwegen. Een oordeel uitspreken, een mening over iets hebben, dat leek bij hem pas helemaal aan het eind te komen. En dat eind lag vaak heel ver weg.

Dat is tevens de reden dat ik vaak moeite had met de leesbaarheid van zijn essays en zijn grotere werken. Zelfs in Vuur en beschaving, zonder meer zijn beste boek, staan passages waarbij je als lezer denkt: en nu even het gas er weer op. Toch staan daarin ook vele verrassende observaties, bijvoorbeeld dat er geen nieuwsjournaal meer voorbijkomt zonder beelden die iets met vuur te maken hebben. Ik ging daar opletten, volgens Poppers falsificatieprincipe. Ik zou deze kleine wet van Goudsblom weerleggen, als ik één keer een journaal zou zien zonder vuur.

Maar dat lukte me niet, Goudsblom had gelijk.

Een leerling van Goudsblom ben ik nooit geweest, maar toch heb ik iets belangrijks van hem geleerd, iets dat vrijwel niets met zijn vak te maken heeft, maar met het gewone leven. Ik heb namelijk van hem geleerd dat ouder worden geen pretje is.

Ik heb van hem geleerd dat ouder worden geen pretje is.

Na de dood van uitgever en neurochirurg Pierre Vinken (1927-2011) hebben zijn achtergebleven vrienden de Pierre Vinken Club opgericht. Zij zouden op de laatste donderdag van elke maand in Bodega Keyzer (naast het Concertgebouw) bijeenkomen voor het diner, precies zoals Vinken dat ook altijd deed. Sinds die tijd zat ik tenminste één keer per maand met Joop aan tafel. Dat was in de eerste jaren een voorrecht, want Goudsblom was een erudiet man. In debatten bleef hij vaak stil en luisterde hij vooral, maar met zijn zachte stem kon hij ineens krachtig uit de hoek komen. Vooral als het over Renate Rubinstein ging en de Weinreb-affaire. Niet vaak in zijn leven heeft Goudsblom zich vergist, maar in de Weinreb-affaire zat hij er volkomen naast. Hij volgde Renate Rubinstein, op wie hij – zo vermoed ik – altijd heimelijk verliefd is geweest. Hij is Renate immer trouw gebleven, ook toen zij al lang dood was. Nooit wilde hij een slecht woord over haar horen en als aan tafel de naam viel van Willem Frederik Hermans – die Renate in de Weinreb-zaak had verpletterd – liet Goudsblom ineens zijn schroom varen en viel hij uit tegen de meedogenloze schrijver “die zoveel reputaties nodeloos had verwoest”. 

Maar de laatste jaren kreeg Goudsblom het steeds zwaarder. Om te beginnen werd hij doof. Ondanks zijn gehoorapparaten kon hij het gesprek aan tafel niet meer volgen. Dat moet iets verschrikkelijks voor hem zijn geweest, want steeds meer kreeg ik het idee dat die ene donderdag op de Vinkenclub zijn enige uitje was geworden. Zijn huis kwam hij verder ook niet meer uit en hij vereenzaamde helemaal toen zijn vrouw stierf. Ook voor hem zat het er toen op, leek het wel.

Aanvankelijk kwam hij nog met de fiets naar Keyzer. Later met de taxi, hoewel hij om de hoek woonde. De laatste keer dat ik hem zag was ook bij Keyzer. Hij moest naar de wc, maar kwam niet meer terug. Ik ging hem zoeken en vond hem in een uithoek van het restaurant. 

“Zoek jij ook de wc?”, vroeg hij.

“Nee, ik zoek jou”.

Er werd een taxi gebeld en ik instrueerde de chauffeur. Daarna zwaaiden wij de grote geleerde uit. 

Een paar jaar geleden vroeg ik zijn mening naar zijn collega in de sociologie, J.A.A. van Doorn. Hij zei dat hij uitvoerig had geschreven over Van Doorns standaardwerk (samen met C.J. Lammers): Moderne Sociologie. Als student had ik dat boek natuurlijk moeten lezen. De keer daarop had hij voor mij een nummer meegenomen van het Amsterdams Sociologisch Tijdschrift en de Sociologische Gids. Beide tijdschriften bevatten een uitvoerige kritiek – misschien is het woord ‘commentaar’ meer des Goudbloms – op het werk van Van Doorn en Lammers. 

Precies, gedegen en uitvoerig, helemaal Joop.

Onlangs vond ik die twee nummers terug bij mijn verhuizing. Ik stapte op de fiets om ze te gaan brengen – hij woonde twee straten verder. Toen ik bij zijn huis kwam, stapte er juist een vrouw naar buiten. Aan haar gezicht kon ik zien wat er aan de hand was. Ik ben toen door gefietst. De twee nummers zal ik goed bewaren.

Word lid van HP/De Tijd