Spring naar de content
bron: matthias giesen

Een grap te ver

Als de horkerigheid van de Nederlandse samenleving ergens goed zichtbaar wordt, is het wel bij programma’s als Vandaag Inside en cabaretiers als Theo Maassen. Valt er eigenlijk nog wel iets te lachen? Met zijn boek Het was maar een grapje fileert Ivo Nieuwenhuis (1985) de rol van humor in het huidige publieke debat. ‘De ironie heeft haar onschuld verloren.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Oswin Schneeweisz

This year, Father’s Day is strictly reserved for those who have dicks. All others, your holiday has been moved to April 1st.” Deze humoristisch bedoelde quote kwam onlangs op Facebook voorbij. Ik moest er wel om glimlachen. Vooral omdat het zo verweven is met de complexiteit van onze tijd. Maar heel wat reageerders vonden de grap discriminerend, ongepast en onnodig kwetsend. “Ik vind het ook niet de leukste grap die ik sinds tijden heb gehoord, maar het raakt natuurlijk wel aan de gevoeligheden rondom allerlei gendernormen in onze tijd. Hoe je erop reageert is afhankelijk van hoe je in die discussie staat. Een grap staat nu eenmaal nooit op zichzelf,” zegt Ivo Nieuwenhuis (1985). 

Nieuwenhuis is universitair docent aan de Radboud Universiteit en cabaretrecensent bij Trouw. Deze maand verschijnt bij uitgeverij Atlas Contact zijn boek Het was maar een grapje: een studie naar tien humorschandalen, oftewel tien grappen die het gemoed van de gemiddelde Nederlander flink bezighielden: van de spruitjes schillende koningin Juliana bij Barend Servet in de jaren zeventig tot de pisnicht van Youp van ’t Hek, van Frater Venantius (Wim Sonneveld) tot de roast van Thierry Baudet door Martijn Koning. Nieuwenhuis omschrijft zijn boek als ‘mediageschiedenis en cultuurkritiek ineen’. Hij beschrijft de dynamiek van media, publiek en humormakers, en bekritiseert de rol van humor in het huidige publieke debat.

Nieuwenhuis: “De afgelopen jaren is humor een centraal onderdeel gaan vormen van de culture wars. Er is een sterke polarisatie gaande op het gebied van sociaal-culturele thema’s als identiteit, emancipatie en diversiteit, die zorgt voor steeds fellere botsingen tussen groepen en personen in de samenleving, bijvoorbeeld over thema’s als Zwarte Piet of lhbti-rechten. Niet alleen specifieke grappen, maar ook humor als zodanig vormt een belangrijke inzet van deze strijd. Meer en meer is het een geloofsartikel geworden, een welhaast goddelijk object.” 

Meer en meer is humor een geloofsartikel geworden, een welhaast goddelijk object.

Een treffend voorbeeld is de cabaretvoorstelling Vankwaadtoterger van Theo Maassen uit 2016, waarin hij humor letterlijk presenteert als zijn geloof. Als iets dat voor hem heilig is, zoals voor moslims de profeet Mohammed heilig is. Nieuwenhuis: “Zonder mezelf nu meteen als tegenstander van humor te verklaren, wil ik met mijn boek deze manier van kijken en redeneren ter discussie stellen. Er huist in mijn ogen namelijk een grote paradox in de recente heiligverklaring van humor door Maassen en anderen. Humor wordt op een voetstuk geplaatst en erkend als een essentieel onderdeel van onze samenleving, iets dat impact heeft en niet kan worden afgedaan als louter opsmuk of nutteloos vertier. Die erkenning van de potentiële macht van humor onderschrijf ik. Waar ik niet in meega, is dat humor als een soort geloofsartikel van het seculiere Westen boven alle kritiek verheven zou moeten zijn, dat je nooit zou mogen zeggen dat een grap racistische vooroordelen bevestigt of groepen mensen in de maatschappij vernedert, omdat je dan de vrijheid van humor om zeep zou helpen.”

Eerder al kreeg zijn collega humor-onderzoeker Dick Zijp een leger boze twitteraars over zich heen, toen hij zich met eenzelfde opinie in het humordebat mengde. Hem werd verweten lid te zijn van de deugpolitie of grappengestapo. Ook Nieuwenhuis kreeg zijn portie kritiek. Nieuwenhuis: “Dat begon met een kritische recensie die ik in 2020 schreef over Theo Maassen. Ik vond zijn show Situatie gewijzigd tenenkrommend. Hij nam op een nogal gemakzuchtige manier feministen en antiracisten op de korrel en presenteerde zichzelf als slachtoffer van hun activisme. Mijn kritiek daarop leidde tot felle reacties. Ik zou met een opgeheven vingertje vertellen welke grappen wel en niet zijn toegestaan. Ik ben ervan overtuigd dat dergelijke reacties wortelen in een breder maatschappelijk conflict dat de laatste jaren woedt rondom humor. Hierin staan mensen die pleiten voor de mogelijkheid om ongestoord overal grappen over te kunnen maken tegenover mensen die wijzen op de negatieve gevolgen die humor regelmatig heeft voor groepen die er structureel zwakker voor staan in de samenleving, zoals vrouwen, migranten en seksuele minderheden. 

“De kern van de zaak is dat we moeten erkennen dat humor nooit onschuldig is, dat humor slachtoffers maakt en dat die niet zelden in de hoek zitten waar ook buiten humor om de zwaarste klappen vallen. Dat heeft uiteindelijk weinig te maken met moralisme of lange tenen, maar des te meer met oprechte betrokkenheid bij de samenleving en hoe die op dit moment georganiseerd is.”

Als je Theo Maassen af en toe tekeer hoort gaan, zou je van de weeromstuit inderdaad bijna terugverlangen naar de onschuldige humor van de jaren vijftig. Maar was die humor wel zo kraakvrij? Is dat niet een kwestie van perspectief? 

Nieuwenhuis: “Humor zoekt per definitie de grenzen op en gaat er het liefst nog een stapje overheen. Dat is altijd zo geweest. De populaire hoorspelreeks De familie Doorsnee, die Annie M.G. Schmidt en Wim Ibo in de jaren vijftig maakten voor de Vara, kreeg geregeld te maken met de corrigerende hand van de tekstcontroledienst. Deze dienst, die tot begin jaren zestig bestaan heeft, moest ervoor zorgen dat de omroep niets zou uitzenden dat de luisteraar zou kunnen schaden, of waar hij of zij aanstoot aan zou kunnen nemen. Schmidt en Ibo waren verplicht de scripts van hun feuilleton voorafgaand aan de opnames naar de dienst te sturen, die er vervolgens met de rode pen doorheen ging. Wat de controleur niet zinde werd geschrapt of gewijzigd. Uit de archieven blijkt dat onder meer de woorden ‘kontje’, ‘donders goed’ en ‘pokkekat’ door de omroep taboe zijn verklaard. Ook praten over vreemdgaan of het drinken van sherry vond de tekstcontroledienst ontoelaatbaar.” 

Nieuwenhuis publiceert in zijn boek een boze brief van Wim Ibo aan de Dienst Gesproken Woord en de schrijver windt er geen doekjes om: “Mede namens mevrouw M.G. Schmidt moet ik hierbij fel protesteren tegen het feit dat u achter onze ruggen om opdracht hebt gegeven een coupure aan te brengen in het programma De familie Doorsnee van hedenavond.”

Wim Sonneveld kon er ook wat van. Op 12 oktober 1963 presenteerde hij op het Grand Gala du Disque zijn typetje Frater Venantius aan televisiekijkend Nederland. Zijn zingende frater, een parodie op het destijds wijdverbreide fenomeen van katholieke geestelijken die met een gitaar om de nek hippe religieuze liedjes ten gehore brachten, veroorzaakte een heuse mediastorm. Nieuwenhuis: “Deze rel laat een interessante verschuiving zien in de omgang met publieke humor ten opzichte van het decennium ervoor. Waar controversen in de jaren vijftig nog met succes in de kiem gesmoord werden, bleek er in 1963 iets meer ruimte voor een openlijke discussie. Daarbij gaven de critici de aanzet, maar het waren uiteindelijk de voorstanders van het betwiste stukje humor die aan het langste eind trokken. ‘Zeg maar ja tegen het leven,’ zong Frater Venantius, en zijn fans wierpen de mopperende en beledigde kijkers een variant op dit blijmoedige levensmotto toe: ‘Zeg maar ja tegen een grapje.’”

De geest is sinds die tijd niet meer terug geweest in de fles. Sterker nog, het werd alleen maar platter en grover. En die platheid werd ook steeds meer algemeen geaccepteerd. Sterker nog: de media zijn de eersten die foute grappenmakers publiekelijk aan de schandpaal nagelen, maar ze zijn zelf ook de grootste producenten van ‘foute’ humor. Van Paul de Leeuw, die in de jaren negentig alles en iedereen in de zeik nam, tot Vandaag Inside: foute humor is zuurstof voor de media en hun rol is behoorlijk hypocriet. 

Kijk naar De Telegraaf: die krant van Wakker Nederland sprak nog van ‘huiskamervervuiling’ toen Barend Servet in de jaren zeventig een Juliana opvoerde die spruitjes schilde. Diezelfde krant springt nu in de bres voor een programma als Vandaag Inside, waar de humor zo onderhand de ultieme ondergrens van platheid heeft bereikt. 

Maar er is ook iets anders aan de hand. De grappenmakers uit de jaren zestig en zeventig, zoals Freek de Jonge en Koot en Bie, hadden vooral de machthebbers in het vizier. “Tegenwoordig zijn de hofnarren zelf koning geworden,” stelt Nieuwenhuis. “Ze richten hun spot niet zozeer meer op de politiek en de macht, maar op de kwetsbare groepen in onze samenleving. En je ziet dat ook terug in de reactie van de samenleving: vroeger lagen grappen over machthebbers gevoelig, nu vormen grappen over groepen die als kwetsbaar worden beschouwd al snel de steen des aanstoots.” 

Nieuwenhuis: “Dat is een enorme draai en dat zegt ook wel iets over verschuivende normen. De progressieve jongeren van nu veroordelen Vandaag Inside en Youp van ’t Hek juist om de overdaad aan platte en stigmatiserende grappen. De opkomst van meer radicale sentimenten op zowel links als rechts heeft de maatschappelijke tegenstellingen op scherp gezet. Jarenlang konden grappenmakers hun gang gaan met humor waarvan we nu zeggen: ‘Nou nou, dat was toch ook wel een beetje seksistisch en racistisch.’ 

“Maar je ziet ook een andere ontwikkeling. Onder invloed van ‘woke’ en de Black Lives Matter-beweging zijn de slachtoffers van de humor zelfbewuster geworden. Ze doen van zich horen en dat leidt weer tot verhitte debatten over wat wel en niet kan. De mikpunten van spot beginnen terug te praten. Met deze verandering zijn we aanbeland in de meest recente fase van het Nederlandse humordebat. Nadat in de twintigste eeuw aanvankelijk de grenzen van de humor steeds verder zijn opgerekt, en in de nasleep van 9/11 en de moord op Theo van Gogh de discussie zich vooral heeft toegespitst op de islam, verschuift vanaf circa 2017 de aandacht naar grappen die gaan over groepen die in cultureel opzicht niet de norm vormen, zoals lhbti’ers en mensen van kleur. Sommigen betogen dat dergelijke humor juist laat zien dat de genoemde groepen ‘erbij horen’, anderen zien er een discriminerend effect in.”

Dat er toch grenzen aan de humor zijn, bleek wel met de recente roast van cabaretier Martijn Koning bij Jinek. In 2021 nam hij tijdens een verkiezingsuitzending Thierry Baudet op de korrel. En niet zo’n beetje ook. De portee van zijn nadrukkelijk neerbuigend getoonzette speech was dat Baudet en zijn partij er inmiddels volstrekt niet meer toe doen. Hij noemde Forum voor Democratie ‘een splinter-splinterpartij, zo’n klein stukje dat je pas na drie dagen merkt dat het puntje van je tandenstoker nog ergens tussen je tanden zit’. Vervolgens somde Koning verschillende groepen kiezers op die hun interesse in Baudet verloren zouden zijn. “Als ik racist was, zou ik denk ik niet op u stemmen,” meldt hij bijvoorbeeld.

“U zegt wel braaf dat Europa wit moet worden en zo, maar u bent zelf natuurlijk behoorlijk homeopathisch verdund met allerlei Indonesisch DNA. Racisten hebben misschien een mankement aan hun hersens, maar met hun ogen is niks mis. Kijk, stemmen ze u aan de macht, wordt iedereen met een zwarte kleur eruit gegooid, maar dan krijgen we ineens heel veel Aziaten hier, en dan belanden we van de regen in de ajam.”

Er bestaan in Nederland kennelijk – nog altijd of opnieuw – grappen die écht niet kunnen.

Terwijl Koning die laatste zin uitspreekt, staat Thierry Baudet op van tafel en verlaat de studio. Naast boze columns en tweets vallen Koning de nodige doodsbedreigingen ten deel en in de media wordt het voorval breed uitgemeten. Dit maakt wel duidelijk dat humor tegenwoordig toch ook aan duidelijke grenzen gebonden is. Er bestaan in Nederland kennelijk – nog altijd of opnieuw – grappen die écht niet kunnen. Wie ze maakt, wordt publiekelijk aan de schandpaal genageld en moet vrezen voor zijn leven. En vaak zie je dan hetzelfde patroon. Het programma dat je heeft uitgenodigd weet niet hoe snel het afstand moet nemen om zelf niet meegesleurd te worden in de storm van kritiek en bedreigingen. 

Nieuwenhuis: “De manier waarop er in het voorjaar van 2021 met Koning is omgegaan in en door de Nederlandse media laat zien dat het idee van een absoluut vrij woord in de praktijk onhoudbaar is. Integendeel: degenen die zich in voorgaande jaren het meest druk maakten over de kwestie of ‘we’ nog wel overal grappen over mogen maken, en keer op keer hun zorg uitspraken over hoe ‘woke’ de vrijheid van komieken bedreigt, waren er nu als de kippen bij om Koning te veroordelen. ‘Dit was pure haat en had met cabaret of humor niks te maken,’ stelde Angela de Jong, die een jaar eerder nog de voetbalkantinehumor van VI met vuur verdedigde. Zij betoogde dat Jinek Martijn Koning het zwijgen had moeten opleggen. Een week eerder verkondigde ze bij Op1 nog dat de vrijheid van meningsuiting onder druk staat.”

Maar is het probleem niet dat we met z’n allen onder invloed van woke en cancel-cultuur steeds preutser en cultureel correcter zijn geworden? Terwijl een krant vroeger zijn opiniemakers in bescherming nam, haalde de Volkskrant de tekening van Collignon van twee Marokkanen op een brommer snel van de site, omdat de afbeelding ‘Marokkanen – in Marokko en in de diaspora – stigmatiseert’. 

De rel rond de moslimprenten van Gregorius Nekschot, de commotie rond de Akwasi-opmerking van Johan Derksen: waar houdt dit op? Recent besloot de Universiteit Leiden het – best wel humoristische – schilderij van de rokende oude mannen aan de bestuurstafel na veel gedoe weer op te hangen. Het komt nu, zo laat de universiteit weten, op een goed zichtbare locatie te hangen en wordt voorzien van een toelichting. Ik vraag me dan af wat er op zo’n bordje zal komen te staan. Misschien zoiets als: “Dit schilderij dateert uit de jaren zeventig, een tijd dat alleen dikke blanke en rokende oude mannen het voor het zeggen hadden.” Of: “Pas op, dit schilderij kan schade toebrengen aan de geestelijke gezondheid.” 

bron: matthias giesen

Is het probleem niet we steeds slechter worden in het herkennen en erkennen van een stijlmiddel als ironie? Nieuwenhuis: “Ik denk dat de alt right-beweging – zeg maar, de Trumpisten – vanuit Amerika wel iets in gang heeft gezet. Daar zie je dat ironie gebruikt wordt om allerlei behoorlijk racistische beweringen te doen. Daardoor is de ironie zelf besmet geraakt. We zien immers bijna elke dag dat wereldleiders wegkomen met bepaalde ironische uitspraken. De ironie heeft haar onschuld verloren. Ik geloof niet, zoals sommigen beweren, dat we de ironie niet meer zien. Ik denk dat we de ironie niet meer willen zien. In elk geval heeft ironie niet langer altijd het laatste woord. Zo bekeken is er inderdaad minder ruimte gekomen voor dubbelzinnigheid; er wordt juist meer gevraagd om stellingname en kleur bekennen. Ironie gaat daar een beetje tussenin staan. Anders gezegd: we snappen de grap wel, maar we vinden hem anno 2023 gewoon niet meer zo grappig.” 

Zeven lessen over humor

Nieuwenhuis eindigt zijn boek met zeven lessen c.q. conclusies: humorschandalen komen vaker voor in tijden van verandering; eerst lagen grappen over de macht gevoelig, later juist grappen over kwetsbare groepen; krant en televisie zijn opvallende constanten in zeventig jaar Nederlandse humorschandalen; schandalen zijn in de loop der jaren steeds minder indruk gaan maken; vrouwen zijn opvallend afwezig bij humorschandalen; of een grap een rel veroorzaakt, hangt meer af van de context dan van de grap; en een humorschandaal is nooit een geïsoleerd geval, hoezeer dat ook zo kan voelen in the heat of the moment.

Met uw donatie steunt u de onafhankelijke journalistiek van HP/De Tijd. Word donateur of word lid, al vanaf €5 per maand.