Spring naar de content
bron: anp

Toerisme voor gevorderden

De toegenomen welvaart en goedkope vluchten hebben Europese steden tot vakantieoorden gemaakt. Is het tij nog te keren, of moet de massamijdende reiziger gewoon wat creatiever worden?

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Rik Zaal

Dat het toerisme in grote delen van de wereld uit de hand gelopen is, lijkt een fenomeen van de laatste tijd, geïllustreerd door vele artikelen in kranten en tijdschriften, literair vormgegeven door Ilja Leonard Pfeijffer in zijn roman Grand Hotel Europa, en onderwerp van gesprek in nogal wat gezelschappen. In al deze uitingsvormen wordt over het toerisme vooral geklaagd.

Toch is dat klagen niet nieuw. Ik heb er in het laatste decennium van de vorige eeuw flink aan meegedaan in reiscolumns voor de Volkskrant en Het Parool, die vaak gingen over die meest luxueuze volksverhuizing die de wereld ooit heeft gekend. Hoewel, klagen was het eigenlijk niet, het was eerder verslag doen van mijn verbazing. Over al die vakantiegangers bijvoorbeeld die het heel gewoon vinden om van veel Europese steden een soort badplaatsen te maken. Want niet alleen op de boulevards of op de kampeerterreinen van echte badplaatsen, plaatsen waar je het verwacht, tref je mannen met korte broeken en een ontbloot bovenlijf aan, ook op de terrassen van de Champs-Elysées in Parijs, de Ramblas van Barcelona, het Rossio in Lissabon en het Rembrandtplein in Amsterdam zie je die mannen halfbloot een pilsje in hun goed zichtbare embonpoint gieten. 

Ook op het Rembrandtplein in Amsterdam zie je die mannen halfbloot een pilsje in hun goed zichtbare embonpoint gieten.

Ik vond het niet eens zo erg dat die mannen er zo uitzagen, erger was dat ze de mooiste steden van de wereld er zo lieten uitzien. Dat die steden in de zomer geen metropolen meer zijn waar wordt gewerkt, waar plannen worden bedacht, waar boeken worden geschreven, waar wordt gediscussieerd, waar wordt geleefd, nee, dat de grote steden van Europa verworden zijn tot vakantieoorden. 

En ik was niet de enige in die tijd die zich bezighield met de lelijke kanten van het toerisme. Tijdens een congres in hotel Beau Rivage in Lausanne spraken in diezelfde periode honderdzestig deelnemers uit dertig landen over het thema ‘Tourismus – Förderer oder Zerstörer der Kultur?’ Vooral groepsreizen verstoorden de cultuur, zo leek het de congresgangers. En er werd gesproken over hoe dat soort reizen minder aantrekkelijk te maken. Een van de deelnemers leek het een goed idee om deelnemers aan groepsreizen meer te laten betalen dan mensen die alleen reizen. Mij leek dat toen een goed, zij het naïef plan.

En er was de Franse schrijver Alain Paucard, die een pamflet schreef met de titel Le cauchemar des vacances. Toerisme was een soort leninisme, schreef hij, een soort propaganda die begint bij de gelogen vakantiefolders en verder gaat in de op die folders gebaseerde vakantieverhalen. De toerist als bekeerling, als fellow-traveller. Zijn oplossing: blijf thuis, waar je (in zijn geval) omringd wordt door boeken en grammofoonplaten, met lekkere whisky’s en sigaren bij de hand.

Mij leek die analyse niet slecht, maar wel een beetje verwend. Paucard had vroeger natuurlijk veel gereisd, op kosten van een uitgever, een krant of een andere opdrachtgever, en bedacht op latere leeftijd als man in bonis vanuit zijn genoeglijke studeerkamer opeens wat er allemaal zo erg was aan het fenomeen vakantie. Vaak als ik in die tijd iets las of hoorde over de lelijkheid van het moderne toerisme, en ook, moet ik toegeven, als ik zelf weer eens iets badinerends had geschreven over de jaarlijkse verplichte verplaatsing, moest ik aan de twee mannen denken die ik op Schiphol eens uit een slurf op pier D had zien stappen. 

Ze waren net met Transavia van Tunesië teruggekomen. Broers waren het, zo te zien, ergens tussen de dertig en de vijftig jaar. Ze hadden allebei een broek aan met iets te korte pijpen, met daarboven een te korte en te nauwe trui. In hun armen droegen ze elk een hele grote knuffelkameel en op hun hoofd, boven een gelukzalige glimlach, droegen ze een fez. Dat prachtige beeld van de gelukkigste toeristen van Nederland maakte mij heel zacht vanbinnen, heel mild ook, en ik was op dat moment geneigd het toerisme een zegen voor de mensheid te vinden.

Ook het toerisme in mijn eigen stad, Amsterdam, leek me in het begin van de jaren negentig geen ramp, en ik beschreef een wandeling door het centrum van de stad op de mooiste Amsterdamse zomertijd, zo tussen acht en negen uur in de avond, waar ik langs de Amstel een groepje Italiaanse meisjes zag discussiëren over de avondbestemming, waar een Engelse vader zijn zoon de gevels van de huizen aanwees en waar twee hippies jongleeroefeningen aan het doen waren, zodat ik concludeerde dat de Amstel het weleens moeilijker had gehad. Op het Rembrandtplein constateerde ik dat iedereen er flink zin in leek te hebben en langs de Reguliersgracht zag ik de met mij meewandelende buitenlanders genieten van de harmonische architectuur, zij voor het eerst, ik voor de zoveelste keer. En ik concludeerde dat een goede stad een hoop toeristen aankan. Of beter, een stad die geen toeristen aankan is geen goede stad. 

Die conclusie houdt in deze tijd helaas geen stand. In de laatste Amsterdambijlage van NRC, in december 2022, beschrijft correspondent Thijs Niemantsverdriet de stad als een partystad: ‘de plek waar de rest van de wereld naartoe komt om te feesten, te consumeren en de beest uit te hangen – om daarna weer schielijk de hielen te lichten’. En hij somt op dat er jaarlijks 2247 riviercruises aanmeren, er honderden festivals worden gehouden en er per jaar meer dan twintig miljoen mensen overnachten. Niemantsverdriet: “De gevolgen van deze invasie zijn vaak beschreven: een stad die van iedereen is, is van niemand meer.”

Aan het eind van de vorige eeuw heb ik veel door Spanje gereisd, wat geresulteerd heeft in een omvangrijke reisgids. Over de Ramblas in Barcelona schreef ik in de eerste druk (in 2002): “De eenvoudigste en leukste wandeling in Barcelona is een kleine twee kilometer lang.” In de vijfde druk (in 2007) heb ik dat ‘leukste’ weggehaald. De boulevard die in 2002 nog ‘zonder twijfel de gezelligste flaneerbaan ter wereld’ werd genoemd, heette in 2007 ‘de drukste en meest toeristische flaneerbaan van de stad.’ Om Thijs Niemantsverdriet te parafraseren: de Ramblas, die ooit van iedereen was, is van niemand meer. 

Het kan snel gaan met de verandering van een stad die toeristen goed aankan in een stad die een toeristenhel wordt. Ik heb dat ook in Málaga gezien, waar ik in 2000 en 2001 ongeveer een jaar heb gewoond. Het was een aangename en gezellige stad, die door de inwoners de meest kosmopolitische van Andalusië gevonden wordt. Er was niet veel toerisme. De meeste reizigers die op het vliegveld aan de rand van de stad landden, gingen meteen door naar Torremolinos of Marbella of naar een andere toeristennederzetting aan de Costa del Sol. En ik schreef: “Soms zien ze nog een stukje Málaga wanneer ze naar het oostelijk deel van de populaire zonnekust worden vervoerd, maar de op Sevilla na grootste stad van Andalusië komt er toeristisch gezien bekaaid af.” 

Amsterdam, ‘de plek waar de rest van de wereld naartoe komt om te feesten, te consumeren en de beest uit te hangen’

Dat kan heden niet meer over Málaga gezegd worden. Vooral sinds in 2003 het Picasso Museum openging en later, in 2011, het Carmen Thyssen Museum, stromen de toeristen toe. En elke keer dat ik er terugkwam was het drukker en minder aangenaam. Ook het oude vissersdorp Pedregalejo, de wijk van de stad waar ik woonde, is minder gezellig, vooral omdat het vrolijke Spaanse toerisme is vervangen door het wat treuriger internationale vakantievolk. En elke keer dat ik er terugkwam waren de hotels weer duurder en werd de vis in de restaurants duurder betaald.

Wat te doen? In de periode dat ik me in mijn columns intensief met toerisme en vakantie bezighield werd er al geprobeerd toeristen te verleiden naar plekken te gaan waar het bezienswaardige was geconcentreerd. Die waren er natuurlijk al – Volendam, Reeperbahn, Lloret de Mar, Montmartre, Disneyland en meer – maar er was in de jaren negentig een trend om kleine toeristenlandjes te bouwen, die zich richtten op een thema. Zo is er in de Amerikaanse staat Massachusetts een regenwoud aangelegd dat er bij benadering zo uitziet als het regenwoud langs de Amazone, compleet met apen en exotische vogels. En in de staat Washington is een Beiers dorp gebouwd, wat een groot toeristisch succes werd. 

Ook Japan deed aan deze nieuwe mode mee. Veertig kilometer ten noorden van Nagasaki is een complete Nederlandse stad gebouwd, van verre al te zien aan de Dom van Utrecht die daar oprijst uit het Japanse heuvellandschap. Van de torentrans kijken de bezoekers neer op een stadsplan waarin enkele hoogtepunten uit vier eeuwen Nederlandse bouwkunst zijn samengebracht. Het stadhuis van Gouda bijvoorbeeld, de Haagse Passage, een replica van het Centraal Station van Amsterdam, een zes kilometer lange grachtengordel en het majestueuze Hotel De L’Europe, dat vier keer zo groot is als het Amsterdamse origineel. De suites aan de voorzijde van dat hotel kijken uit op een vissershaven naar Volendams voorbeeld. Achter het hotel staat de trotse naamgever van het project, een kopie van paleis Huis ten Bosch.

Het heeft allemaal niet erg geholpen. Natuurlijk bestaan er concentraties van plekken waar heel veel toeristen naartoe gaan, en dat ontlast de rest van een land of gebied wel degelijk, maar door de waanzinnige toename van het vreemdelingenverkeer is een en ander niet meer in de hand te houden. En zo staan er in het land waar ik het meest heb gereisd, in Spanje, lange rijen voor de musea, zijn badplaatsen als Tamariu – een Geheimtipp in mijn reisgids – niet meer aan te raden, moet je ver van tevoren reserveren voor een bezoek aan het Alhambra in Granada en zijn vrijwel alle zogeheten pittoreske stadjes definitief in bezit genomen door het toerisme. 

Nogmaals: wat te doen?

In het klein heb ik een bijdrage geleverd door een nieuwe reisgids voor Spanje te schrijven waarin ik de grote steden en de kustgebieden heb weggelaten, en me heb gericht op het binnenland. En er is in Spanje veel binnenland. Zo verlaten vaak, dat als je er met de auto rondrijdt (wat zeer aan te raden is) bijna geen mens ziet. Je hebt de neiging om die ene auto die je om de tien minuten tegemoet komt te groeten. En mooi is het er ook, met prachtige rode en gele velden, met veel heuvels en bergen en authentieke steden als Albacete en Ciudad Real waar nauwelijks een toerist komt. Toerisme voor gevorderden, zou je kunnen zeggen.

Toerismebureaus zouden zich moeten omscholen tot bureaus die het toerisme ontmoedigen.

In het groot lijkt het probleem onoplosbaar, zolang er geen maatregelen worden getroffen die weinigen lijken te willen. Vliegen moet veel en veel duurder worden en vliegvelden dienen minder vluchten toe te staan. Mannen met ontbloot bovenlijf wordt het verboden op een terras te zitten, landen stellen een numerus fixus aan toeristen in, de toeristenbelasting voor niet-ingezetenen wordt vertienvoudigd en toerismebureaus scholen zich om tot bureaus die het toerisme ontmoedigen. In Nederland gaat een commissie kijken hoe dat ontmoedigen te realiseren is. Voorzitter van die commissie wordt Johan Remkes.

Maar ook hem zal het niet lukken het hedendaagse toerisme in te polderen. Daarvoor is het eenvoudigweg te laat.

Met uw donatie steunt u de onafhankelijke journalistiek van HP/De Tijd. Word donateur of word lid, al vanaf €4 per maand.