Spring naar de content
bron: anp

Het niet-denken van Tom Pidcock, het beste verzinsel ter wereld

Als een kleine duivel uit een kinderboek vloog Tom Pidcock over de Toscaanse hellingen, schrijft Frank Heinen.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Frank Heinen

‘Er mag wel eens gekoerst worden,’ zei Karl Vannieuwkerke zaterdag, vanuit zijn commentaarcabine aan de Piazza del Campo. ‘We wachten op een patat.’

Typisch Vlaams: in het hart van Italië zitten, op de eerste lentedag, en dan zeuren om patat.

Kompaan De Cauwer stelde Vannieuwkerke gerust: ‘Die patat, die komt er. Niet aan twijfelen.’ En verdraaid: een paar kilometer verderop kwam-ie ook. Een gigantische patat, een prijswinnende patat. Een Pidcock-patat.

Wielrennen is geen snackpaleis. Wielrennen is een denksport. Je moet begrijpen wat er gebeurt, zodat je weet wat je doet. Wie als eerste patatten uitdeelt, komt zelf aan de streep vaak net een reepje tekort. Zou Tom Pidcock zaterdag, in de Strade Bianche, hebben nagedacht voor-ie Alberto Bettiol achterna ging, over het grind, dwars door het stof van Toscane? Was het niet veel slimmer zus… Kon-ie niet beter zo…?

Maar hij was al weg.

Hij kon niet meer terug.

Als een kleine duivel uit een kinderboek vloog Pidcock over de Toscaanse hellingen. Hij kon ieder moment een paard optillen. Wie hem zag rijden, moest onvermijdelijk denken aan Karlsson, het dikke, propellordragende mannetje uit de verhalen van Astrid Lindgren. In die boeken is Karlsson een held. Karlsson beweert altijd van zichzelf dat hij in alles de beste van de wereld is. De werkelijkheid valt vaak bitter tegen. Wanneer Karlsson voor het eerst de slaapkamer van zijn vriend Erik Erikson binnenvliegt, informeert hij naar diens leeftijd.

‘Zeven jaar,’ zegt Erik.

‘Goed zo,’ antwoordt Kalrsson. ‘Doorgaan.’

Het is een vreemd gezicht, hoe Pidcock de lange, benige Italiaan De Marchi van zich afschudt. Een mus die wegschiet bij een grauwe reiger.

Tom Pidcock is de Karlsson van het peloton. Net als van het verzinsel van Lindgren (‘Als ik een verzinsel ben, zei Karlsson, dan ben ik toevallig wel het beste verzinsel ter wereld’) gaat er ook van Pidcock een verbijsterende, dwingende kracht uit. Zaterdag stortte hij zich als een verzinsel op twee vroege vluchters, een Noor en een Italiaan. Klassieke wielrenners, coureurs. En toen was daar opeens Pidcock, een krankzinnig personage in een verder min of meer realistische wereld. Een klein kereltje, rijdend als een speelgoedauto die je over het parket kunt laten scheuren door hem eerst drie keer achterwaarts op te draaien. Het is een vreemd gezicht, hoe Pidcock de lange, benige Italiaan De Marchi van zich afschudt. Een mus die wegschiet bij een grauwe reiger.

Alles aan hem schreeuwde: ‘Ik ga lossen!’

Alles aan Tom Pidcock schreeuwde: ‘Goed zo, doorgaan.’

En Tom Pidcock reed maar door, als de halvegare die hij is, niet ontvankelijk voor de gevaren die in iedere bocht loeren, zoals Bettiol bewees, toen hij even later in zijn gillend roze EF-tenue op straat lag – een overreden kauwgombal. Tom Pidcock ziet geen gevaren, of hij negeert ze, wat tot op zekere hoogte op hetzelfde neerkomt. Zijn afdalingen lijken afkomstig van de pr-afdeling van Red Bull, ze horen tot het type extreme sports die beoefend worden door glazig in de verte starende adrenalineverslaafden, dingen met touwen en diepe kloven. Nadenken leidt maar af, gedachten vertroebelen het zicht op de volgende bocht. Als afdalen kunst is, dan maakte Tom Pidcock vorig jaar in de Tour zijn meesterwerk. Kijk naar hem in de afdaling van de Galibier, in een rit die hij zou winnen. Kijk naar hoe scheef hij in de bochten hangt, bochten die hij onmogelijk kan lezen, zo scheef dat zijn schenen het wegdek scheren. Kijk en zie totale controle. Of: de totale illusie van controle. Wat je ziet, is iemand die in staat is het denken op te schorten, iemand met een grenzeloos vertrouwen in alles, inclusief zichzelf. Zoals Karlsson spreekt, zo rijdt Tom Pidcock. 

Zaterdag vroeg hij geen moment om hulp, hij reed maar gewoon, dwars door alle logica en gedachten van anderen heen. Achter hem ontstond een groep vol sterke renners, die allemaal min of meer even goed waren, en die allemaal hun kans op een zege in de mooiste wedstrijd van het jaar aan zich voorbij lieten gaan door twijfels, door ruzies, door veronderstelde handigheidjes, door een teveel aan gedachten. Toch naderden ze Pidcock, die allengs moeier werd, tot op zeven seconden.

Zeven seconden is niks.

Zeven seconden is zeven seconden vóór het voorbij is.

Iedere andere renner zou bij een voorsprong van zeven seconden gaan twijfelen, gaan rekenen, gaan denken. Iedere andere renner zou automatisch op meerdere gedachten gaan hinken, want als je ze eenmaal hebt, die meerdere gedachten, ga je er vanzelf op hinken. Iedere andere renner weet: wielrennen = denksport.

Zeven seconden is weinig.

Zo weinig dat zelfs de gedachte ‘zeven seconden’ al te veel is.

Tom Pidcock dacht niets. Hij moet een verzinsel zijn, het beste verzinsel ter wereld, want alleen in een verzinsel nemen gedachten geen concrete vorm aan, alleen een verzinsel rijdt rechtdoor als de weg een bocht maakt, alleen een verzinsel negeert de realiteit van een verdampende voorsprong net zo lang tot de realiteit zich naar zijn vertrouwen heeft gevormd.

Ik houd van wielrennen omdat je een gebrek aan fysiek kunnen met geestkracht kunt compenseren, dat de slimste de sterkste kan verslaan, en dat de slimste en de sterkste elkaar ook in het verlies kunnen storten.

En de zeven seconden werden tien seconden.

Vijftien. Twintig.

28.

Ik houd van wielrennen omdat je een gebrek aan fysiek kunnen met geestkracht kunt compenseren, dat de slimste de sterkste kan verslaan, en dat de slimste en de sterkste elkaar ook in het verlies kunnen storten. Ik houd van wielrennen omdat je er eindeloos bij kunt fantaseren, je alles kunt voorspellen zonder dat er ooit iets precies zo uitkomt – ik houd van wielrennen omdat je achterom moet kijken om vooruit te komen.

Maar ik houd het meest van wielrennen als dat allemaal eens in de zoveel tijd weer allemaal baarlijke, pretentieuze nonsens blijkt te zijn, en als één alleen het gouden weegschaaltje waarmee de rest eindeloos zijn kansen tegen de bezwaren afweegt omvergooit, wegrijdt, en niet omkijkt.

‘Tom, wat doe je?’

‘Ik denk niet na.’

‘Goed zo, doorgaan.’

Met uw donatie steunt u de onafhankelijke journalistiek van HP/De Tijd. Word donateur of word lid, al vanaf €4 per maand.