Spring naar de content
bron: shutterstock

In geuren en kleuren

Door corona is onze reukzin volop in de belangstelling gekomen. Geuren zijn bepalend voor onze beleving van de wereld en voor de vorming van onze identiteit. Bovendien brengen ze emoties over. Tijd voor de herwaardering van een onderschat zintuig. ‘Stel je voor dat we een geur kunnen posten op Facebook.’ 

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Oswin Schneeweisz

Al wekenlang loop ik achter mijn neus aan door het huis. Schrijf eens een verhaal over geur, zeiden ze. Dat is in deze pandemische tijden inderdaad een mooi onderwerp. Immers, veel mensen die met corona besmet raakten, verloren hun reuk- en/of smaakvermogen. Duizenden coronapatiënten zijn zelfs maandenlang hun reuk en smaak kwijt, of ruiken alleen nog vieze geuren. Van de mensen die besmet raken met corona verliest twee derde geur en smaak. Bij zeker 85 procent verdwijnen de problemen binnen zes tot acht weken. Maar de overige 10 à 15 procent worstelt met langdurige klachten.

Zo is het begonnen: mijn geurfetisj. Nu steek ik overal mijn neus in, op en onder en ontdek een nieuwe wereld. Een universum van vluchtige moleculen die rond mijn neus zweven en die ik tot in het diepst van mijn longen inhaleer. Voor het eerst in mijn bestaan dwing ik mijzelf om elke dag, in en om mijn eigen huis, bewust op zoek te gaan naar geuren. Ik ruik aan de deurklink, aan de bank, aan mijn stoffige toetsenbord, waar ik nu op zit te typen. Ik besnuffel alles en iedereen. Zoals een blinde het brailleschrift leest, tast ik mijn omgeving met mijn neus af. 

Wat me als eerste opvalt, is dat verschillende ruimtes ook anders ruiken. In de geurvlagen vanuit de badkamer op de bovenverdieping proef ik een zweem van vanille, iets zepigs en een mengeling van dennengeur en chloor. Op de slaapkamers steek ik mijn neus in de nieuwe gordijnen. Hmm, daar is iets merkwaardigs mee aan de hand. Ze ruiken te nieuw. Het zijn op geurniveau indringers in mijn leefomgeving. Ze hebben zich niet geconformeerd naar de overheersende geuren in mijn habitat.

Kennelijk is er een soort consensus over hoe mijn habitat moet ruiken. Nestgeur noemen ze dat, denk ik. In mijn nest ruikt meestal alles naar hond, wat geen wonder is met drie jachthonden die elke dag in het veld zijn. En hout: dat is ook zo’n overheersende geur. Ook dat is niet verrassend, aangezien we in de koude wintermaanden zowel een houtfornuis als een houtkachel stoken. En dan is er natuurlijk nog mijn werkkamer; die ruikt soms zo muf als een ouderwetse dorpskroeg. Tabak, en vooral volle asbakken, hebben een verwoestende uitwerking op de geurenrijkdom. Steek een sigaret op en je ruikt niets anders meer dan tabak. Al moet ik als verstokte roker dan ook weer zeggen dat geen sigaret hetzelfde ruikt en dat tabaksrook misschien niet zo gezond voor hart en longen is, maar wel een feest voor de neus: een explosie van kruidige aroma’s, vermengd met de geur van rook. 

De tekst gaat onder de foto verder.

Buiten is het voor de geurfetisjist helemaal een paradijs. Geen geur is zo fascinerend als de geur van zwarte aarde, zo complex: donker, licht kruidig, houtig, aards en hemels tegelijk. Een zuchtje wind kan je neus beroeren met honderden tonen van kruiden, grassen en bomen. Aangezien de meeste mensen tegenwoordig niet veel verder komen dan de Febo op de hoek, zijn we het een beetje verleerd, maar wie zich erin oefent, kan ook de aanwezigheid van dieren op afstand ruiken. De vos ruikt bijvoorbeeld naar muskus en ammoniak. Wat bij mij meteen de vraag oproept of een mensenneus ook in staat is om, net als een hond of een vos, een geurspoor te ruiken? En aangezien ‘the proof of the pudding in the eating’ is, bevond ik mij – tot consternatie van enkele voorbijkomende wandelaars – recent op handen en voeten kruipend met mijn neus in het groene lentegras. Mijn vriendin had, als een soort partner in crime, kort daarvoor een spoor uitgezet met een halve fles verdund azijn. Zou het mij lukken om het spoor te vinden en te volgen?

Geblinddoekt, zodat haar voetstappen het spoor niet verraden, kniel ik neer in het hoge gras. “Mama, wat doet die gekke meneer?” hoor ik een kinderstem vanaf het voetpad op de dijk zeggen. Ik besluit er geen aandacht aan te schenken: focus maakt voor een roofdier immers het verschil tussen triomf en mislukking. En voor nu ben ik even een vos, een wolf, een hond of een ander neusdier en sluip op vier poten door het vochtige gras. Soms stop ik even en steek mijn neus in de grond, maar ik ruik slechts aarde en gras. Instinctief zoekt mijn neus het wat hogerop. Naar daar waar een licht briesje mijn neus vult met de geur van paardenbloemen, kamille en tal van kruidige, houtige en notige tonen waar ik geen woorden voor heb. 

Merkwaardig hoe snel je terugvalt op instinctief gedrag zodra je een van de zintuigen, in dit geval mijn ogen, afsluit. Ik merk hoe mijn neus mijn hoofd aanzet tot beweging. Ik snuif links, ik snuif rechts. Ik zoek de wind en realiseer me dat dit precies is wat honden doen wanneer ze op zoek zijn naar geurvlagen. Met korte snuifjes beweeg ik mij zigzaggend door het gras en al na vijf minuten (en een paar brandblaren op mijn handen van brandnetels) is het raak. Bingo! Ik ruik een zurige azijnlucht. Er is geen twijfel mogelijk. Tussen die ontelbare hoeveelheid moleculen die wij voor het gemak samenbrengen onder het verzamelbegrip ‘lente-
geur’ herken ik een zweem van azijn. Nu is het zaak de bron te ontdekken, en die blijkt verbazend eenvoudig te vinden. Een paar meter links van mij, aan de voet van een eikenboom, is de geur het sterkst.

De rest is kinderspel. Daar waar de geurintensiteit afneemt, moet ik niet zijn. Zo leg ik een tiental meter af door het hoge gras tot ik weer op de dijk sta. Mission accomplished. Mijn geurexperiment is geslaagd. Ik bleek in staat om, net als mijn hond, een geurspoor te volgen.

Geur is een merkwaardig fenomeen. Het is er elke dag, elke seconde. Het bepaalt ten dele ons functioneren en toch weet je pas wat je mist als het reukvermogen weg is. Als je de geur van je partner of de kinderen niet meer ruikt, als het eten verbrandt, als de wereld om je heen nergens meer naar ruikt. Als alles, zelf een verse aardbei of goed glas wijn, naar niets smaakt en alles in je mond alleen nog maar massa of structuur wordt. Geur bepaalt namelijk voor negentig procent ook je smaakbeleving. De tong kan alleen zout, zuur, bitter en zoet proeven. Maar die paar honderd geurreceptoren waarover de mens beschikt kunnen we theoretisch miljoenen moleculen en combinaties van moleculen onderscheiden.

Want dat is in wezen wat geur is. Het zijn moleculen. “Ze zoeven met razende snelheid door de lucht die je inademt, en maken hun aanwezigheid bekend als geuren,” stelt de Amerikaanse auteur Harold McGee in zijn recent in Nederlandse vertaling verschenen boek De geuren van de wereld

McGee: “Omdat zelfs de simpelste geuren afkomstig zijn uit een complex van vluchtige stoffen, worden geuren vaak vergeleken met een muziekakkoord: een combinatie van allerlei verschillende tonen die we als één herkenbaar geluid kunnen waarnemen. Nog dichter bij huis blijft de vergelijking met iets wat je kookt. Je combineert tomaten met olijfolie, knoflook en basilicum, en die geven samen de smaak van een rode saus. Je kunt de afzonderlijke smaken van de ingrediënten misschien niet onderscheiden, maar allemaal dragen ze bij aan de kenmerkende smaak van de saus. Elk van die ingrediënten is echter ook op zijn beurt een complex van moleculen die gezamenlijk de eigen smaak geven van een tomaat, een scheut olijfolie, een teen knoflook en een paar blaadjes basilicum.”

McGee maakt ook duidelijk waarom een klassieke roos anders ruikt dan bijvoorbeeld een madeliefje. Een roos bestaat uit de moleculen fenylethanol, citronellol, geraniol en nerol. Het overbekende madeliefje is grotendeels opgebouwd uit fenylacetaldehydemoleculen die een honingachtige geur verspreiden. Zijn boek staat vol met dergelijke lijstjes die onherroepelijk iets van de magie wegnemen, maar wel heel verhelderend zijn. Nooit geweten dat de geur en smaak van een komkommer overeenkomsten hebben met die van een oester. Ze bestaan namelijk deels uit dezelfde moleculaire componenten. En hetzelfde geldt voor kattenpis en sauvignon blanc. Het is maar dat u het weet.

Met McGee zijn we ver weg gedreven van de proustiaanse geursensatie. Bij het Proust-effect komen herinneringen of emoties bij een ervaring zoals geur of smaak onverwacht naar boven. Marcel Proust beschreef dit effect als eerste in het openingsdeel van zijn romancyclus À la recherche du temps perdu. Hij vertelt hoe sterke geuren bij het eten van een madeleine-cakeje gedoopt in bloesemthee hem onverwacht terugbracht naar zijn jeugdherinneringen. 

Het Proust-effect is iets wat jaren later pas door de wetenschap ontdekt en beschreven zou worden als ‘zintuiglijk herinneren’, waarbij geuren via de voorkant van de hersenen een directe route nemen naar het limbisch systeem, de regio in je hersenen die verband houdt met emotie en geheugen. Dit onderdeel van je brein voegt de gegevens samen tot herinneringen. 

Kennelijk is er een soort consensus over hoe mijn habitat moet ruiken. Nestgeur noemen ze dat, denk ik

Door iets te ruiken gaan we via ons brein dus terug in de tijd naar een specifieke gebeurtenis. Geef mij de lucht van dieselolie en ik zit in het diepst van mijn gedachten onherroepelijk weer als klein jochie op de trekker. Ik ruik de geur van vers hooi en varkens en net zo vluchtig als de moleculen aan mijn neus voorbijtrekken ben ik een kort moment de gelukkigste jongen ter wereld. 

Maar evengoed kan een geurvlaag een negatieve herinnering oproepen. Een geur die bij de eerste ervaring gekoppeld werd aan angst, geweld of ziekte zal altijd besmet blijven. Zo’n geur kan tientallen jaren later nog gevoelens van afkeer of walging oproepen. Ik zal een jaar of negen zijn geweest toen ik halsoverkop het ziekenhuis in moest. De geur van lysol, die destijds nog zwaar in de ziekenhuisgangen hing, roept bij mij vijftig jaar later nog steeds vluchtneigingen op. Zelfs als er niets meer is om voor weg te vluchten.

De mythe dat de mens slechter ruikt dan een dier is sinds de Franse arts en anatoom Paul Broca (1824 – 1880) zijn studie naar het geurvermogen van mensen en dieren publiceerde onuitroeibaar. Broca vergeleek de hersenen van mensen met die van andere zoogdieren. Hij zag dat mensenhersens relatief kleine reukcentra hebben. Aangezien bij veel hersengebieden de functie afhankelijk is van de omvang, concludeerde hij dat mensen en aapachtigen met kleine reukcentra niet zo goed kunnen ruiken als andere dieren. 

Sigmund Freud deed daar nog een flinke schep bovenop door te stellen dat geuren instinctief seksueel gedrag oproepen en een uiting zijn van het primitieve en het dierlijke. Volgens Freud was de neus vooral een orgaan dat we nodig hadden voor de partnerkeuze, toen we nog op vier poten liepen en onze neus op de hoogte van de geslachtsorganen zat. 

Zo werd ruiken als iets onbeschaafds geframed en dat werd breed overgenomen, wat merkwaardig genoeg juist een boost gaf aan de parfumindustrie, omdat al die menselijke luchtjes natuurlijk wel gemaskeerd moesten worden. 

Met name in academische kringen is er lange tijd weinig aandacht geweest voor het onderzoek naar geuren en reukvermogen. Men beschouwde het als iets subjectiefs. Maar dat begint, dankzij corona, snel te veranderen. De publicaties vliegen je om de oren en potjes die anders gesloten bleven gaan plotseling open. Zo ontving kunsthistoricus en geuronderzoeker Caro Verbeek samen met haar collega Inger Leemans recent een Europese subsidie voor een onderzoeksproject over de digitalisering van geuren en poogt ze historische geuren op de lijst van het materieel erfgoed te krijgen. 2,8 miljoen kregen Verbeek en Leemans voor het Onderzoeksproject Odeuropa. Het betreft het eerste pan-Europese onderzoeksproject dat onderzoek doet naar ons geurverleden.

Verbeek: “We ontwikkelen technieken om historisch geurerfgoed te traceren, te ‘reconstrueren’, en weer ruikbaar te maken. Geuren zijn bepalend voor onze beleving van de wereld en voor de vorming van onze identiteit. Geuren brengen emoties over.”

Zo liet ze enkele jaren geleden bezoekers van een tentoonstelling de geur van aarde, buskruit en angstzweet ruiken, terwijl ze keken naar het schilderij De Slag Bij Waterloo van Jan Willem Pieneman. Verbeek: “Mensen keken opeens naar andere details. Naar de donkere wolken en de angstige blik in de ogen van de paarden. Het toont aan dat geuren van grote invloed zijn op de manier waarop je de wereld ervaart. Toch hebben we maar weinig kennis over de zintuiglijke kant van de geschiedenis. Wat waren de belangrijke geuren, de welriekendste en onwelriekendste plaatsen, en welke betekenissen hechtten mensen hieraan? Welke geurstrategieën gebruikten mensen om zich te beschermen tegen stank? Met een multidisciplinair team gaan we nu digitale erfgoedcollecties doorzoeken op geuren, aromatische plaatsen en olfactorische praktijken. Geuren vormen immers een ‘snelweg’ naar het verleden, maar ook een weg naar de toekomst. Want stel je voor dat we een computer kunnen leren ruiken. Stel je voor dat we een geur kunnen posten op Facebook of dat een iPhone, net zoals de dokter dat vroeger deed, straks kan ruiken of je diabetes hebt, of corona. Het is niet de vraag of dat soort digitale technieken eraan gaan komen, het is de vraag wanneer.”

Bij de VU ontwikkelen ze al elektronische neuzen die bepaalde ziektes kunnen herkennen en vorig jaar presenteerde Intel een nieuwe onderzoekschip, genaamd Loihi, die dankzij een algoritme bepaalde gevaarlijke chemische stoffen kan identificeren op basis van geur.

Basilicum is een van de favoriete geuren van Caro Verbeek: “Ik ken geen andere geur die zo karakteristiek en complex is. Zo rijk aan kruidige en frisgroene tonen.” Hoe dat komt, verklaart McGee in zijn boek. Er zijn veel soorten basilicum, maar de gangbare soorten in het Westen maken vooral wisselende hoeveelheden terpenoïden (bloemige linalool en frisse
eucalyptol) en de naar kruidnagels en anijs ruikende benzenoïden eugenol en estragol aan.

Een tip voor de liefhebber: koop jonge basilicum. De geur van de blaadjes verandert namelijk naarmate de blaadjes groeien en rijpen. Jonge blaadjes hebben meer geurhaartjes aan de onderkant, en die klieren bevatten meer geurstoffen (ze verdampen langzaam). Blaadjes aan jonge planten maken hun geurstoffen ook in andere verhoudingen aan dan nieuwe blaadjes aan volwassen planten. In Italië is het bij pestobasilicum dan ook de gewoonte om de plantjes jong te oogsten. Niet meer dan een paar weken oud. 

Bijna niemand is in staat om zich ook een geur te herinneren. Als we geuren moeten benoemen, slaat de hulpeloosheid helemaal toe

Met onze geurherinnering is iets opmerkelijks aan de hand. Geuren kunnen herinneringen oproepen, maar bijna niemand is in staat om zich ook een geur te herinneren, en als we geuren moeten benoemen, slaat de hulpeloosheid helemaal toe. We hebben er namelijk nauwelijks woorden voor. Het enige woord dat in staat is om min of meer direct een geur te omschrijven is muf. Daar kan iedereen zich meteen een geur bij voorstellen, maar vaak blijven we steken bij verwijzingen: iets ruikt bloemig, kruidig, zoet of zuur. Iets ruikt naar verschaald bier of natte krant. De paar woorden die we vroeger bezigden zijn in onbruik geraakt. Zelfs Google kan het woord ‘huimig’ (wat stond voor muffig) niet vinden en het woord ‘empyreumatisch’, dat hoogleraar fysiologie H. Zwaardemaker gebruikte voor rokerige geuren zoals vanille, whiskey et cetera, is nooit in de standaardtaal terechtgekomen. “Aan zoiets abstracts als geur is het lastig om concrete woorden te geven,” zegt Verbeek. 

Toch is dat wat jagers-verzamelaars wel doen. Zo ontdekte Asifa Majid van de Radboud Universiteit in Maleisië een stam (de Jahai) die er wel een rijk geurvocabulaire op nahoudt. De taal heeft meer dan een dozijn werkwoorden om een breed scala aan basisgeuren te beschrijven. Het werkwoord ltpit omschrijft de geur van verschillende bloemen en rijp fruit, maar ook de geur van parfum, zeep, hout van de Aquilariaboom en de beermarter, een dier dat een geur verspreidt die een beetje op die van popcorn lijkt. Cŋes, een ander geurwoord, duidt op benzine, rook, vleermuisuitwerpselen en -grotten, sommige soorten duizendpoten en de wortel van wilde gember. 

Een geurwoord verwijst dus naar de geuren van
verschillende soorten voorwerpen. Verbeek: “Dat we minder woorden hebben voor geuren wil echter niet zeggen dat we minder goed ruiken. We ruiken nog steeds aan een pak melk om te controleren of de melk niet zuur is. We ruiken nog steeds aan het vlees of het niet bedorven is. Het idee dat wij minder goed zouden ruiken dan de jager-verzamelaar is vooral ingegeven door het taboe op geur uit de negentiende eeuw.”

Harold McGee
De geuren van de Wereld
Nieuw Amsterdam
€49,99

Verbeek gebruikt haar neus veelvuldig. Zo maakte ze ooit een wandeling door Amsterdam om de stad te ruiken. Voor haar ruikt de stad niet naar frituur en uitlaatgassen, maar naar water. Verbeek: “Amsterdam ruikt lekker. Je ruikt de internationale keuken en de vele coffeeshops, maar Amsterdam ruikt ook waterig. Ik ontdekte wel vijftig verschillende tonen water. Het water in een plas op straat ruikt anders dan de vijver in het Vondelpark en het water in de grachten.” Wat ze het afgelopen jaar in de coronaperiode rook? Verbeek: “Ik rook vooral de afwezigheid van mensen. Nu het leven weer een beetje op gang begint te komen, valt me op hoezeer de geur van mensen opeens keihard binnenkomt. Mijn neus draait op straat in Amsterdam weer overuren. Corona heeft mijn ogen geopend voor geuren die er al waren. Het is alsof ik ze ineens met ‘een andere neus’ waarneem.” 

Onderwerpen