Spring naar de content
bron: anp

Aanklacht van een overbodig geworden boomer

KliFi van Adriaan van Dis speelt zich af in een dystopische nabije toekomst, waarin Nederland een republiek is met een nationalistische president aan het hoofd. De hoofdpersoon wil ertegen in het geweer komen, maar weet niet goed hoe.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Thomas van den Bergh

De nieuwe roman van Adriaan van Dis speelt in 2030. Arnon Grunberg heeft de Nobelprijs gewonnen, de koninklijke familie is met de staart tussen de benen vertrokken en onze kersverse republiek wordt bestuurd door een Baudet-achtige president met dictatoriale trekjes, die zich op gezette tijden in de Gouden Koets laat rondrijden. 

Deze (naamloze) president is de sterke man die orde op zaken stelt. Iedereen die hij als vreemd en niet-volkseigen beschouwt, laat hij deporteren, in zijn streven naar een ‘wit gelukkig land’. In deze ‘nieuwe orde’ wordt moderne kunst verketterd en staat literatuur in dienst van het aankweken van een ‘gezond, vaderlands en krachtig’ levensgevoel. Nostalgie voert de boventoon.

Hoofdfiguur Jákob Hemmelbahn kwam in 1956 als tienjarig jongetje met zijn ouders vanuit Hongarije naar Nederland. Intussen is hij 84 en ziet hij, vanaf zijn terpboerderij ergens in de uiterwaarden, zijn tweede vaderland naar de knoppen gaan. ‘Besmet met het boosheidsvirus’ scheldt en tiert hij tegen zijn radio, als de president zijn nationalistische praatjes verkondigt.

Wordt het niet eens tijd iets te dóen? Als bibliothecaris was hij altijd een man of letters geweest, ‘hij had het leven meer gelezen dan geleefd’. Moet hij niet, zo peinst hij, actie ondernemen in plaats van aan de zijlijn te blijven staan mopperen?

Dit is een thema dat Van Dis-lezers zullen herkennen. Het gevoel buitenstaander te zijn en de wens zich te engageren loopt als een rode draad door zijn literaire werk. Als jong kind in zijn uit Nederlands-Indië teruggekeerde gezin had hij al het gevoel er niet bij te horen (Indische duinen). Als student in Amsterdam nam hij verschillende (seksuele) rollen aan en acteerde hij zich een weg door het leven (Dubbelliefde). Als intellectueel in Parijs probeerde hij vergeefs door te dringen tot de paria’s van de banlieue (De wandelaar). En als import-Achterhoeker wilde hij opgenomen worden in de plaatselijke kringen, hetzij van de lokale elite, hetzij van de outcasts (In het buitengebied).

Hoe kun je betrokken zijn, hoever reikt je engagement, waar eindigt altruïsme en begint eigenbelang? In KliFi is het Jákob die met deze vragen worstelt.

Bij aanvang van de roman is Jákob een man in crisis. Zijn geliefde echtgenote is overleden, zijn vrienden dood of van hem vervreemd omdat ze met de nieuwe president begonnen te heulen. Troost vindt hij alleen nog in zijn bibliotheek, de spreeuwen in zijn tuin, en een dagelijkse fles whiskey.

“Hij voelde zich overbodig,” schrijft Van Dis, aan de kant gezet door de nieuwe generatie die hem verweet “bandeloos en egoïstisch te zijn geweest. Niet alleen in bed, maar in het hele leven, als reiziger, stroomvreter, vervuiler. Schuldig aan een pandemiepaniek die de jeugd het hardst had geraakt. Daar zat-ie dan in de regen, boomer, elitair, vet gepensioneerd – uitgekotst en apart gezet.”

Daarmee is de toon gezet: deze hele roman is doortrokken van een sombere, bij vlagen verbitterde toon. De schrijver wil duidelijk een punt maken: het gaat helemaal de verkeerde kant op met Nederland en de wereld.

Het verhaal komt in een stroomversnelling als zich in Nederland een klimaatramp voltrekt. Waar de president alle alarmerende berichten over de klimaatverandering als fictie had afgedaan (ziedaar de merkwaardige titel), slaat de werkelijkheid genadeloos terug. Een perfecte storm buldert over het laagland en veegt alles van de kaart. 

De rivier waaraan Jákob woont, treedt buiten haar oevers en vernietigt de naburige nederzetting met de veelzeggende naam De Kuil. Hier hadden zich allerlei verschoppelingen van divers pluimage 

verzameld: uitgeprocedeerde illegalen, wappies en andere maatschappelijke randfiguren, precies het type inwoner dat de president liever gisteren dan vandaag uit zijn heilstaat zou verwijderen.

Velen verdrinken, een enkeling weet zich in veiligheid te brengen op de terp van Jákob. Daar ontfermt hij zich over hen met een warme deken, een kop soep en een luisterend oor. Hij noteert de verhalen van vluchtelingen met poëtische namen als ‘Jan Viool’ en ‘Kano’ en van tokkies als ‘Henkie Zegmaar’ en ‘Peter Tattoo’.

De kracht van Van Dis’ schrijven is dat hij zichzelf nooit buiten schot laat

Die verhalen moeten de inspiratiebron vormen van het boek dat Jákob wil publiceren. Een vlammend pamflet staat hem voor ogen, waarin de slogans en de leugenachtige praatjes van de president zullen worden ontmaskerd.

Maar vooralsnog blijft het bij fantaseren, tot daden komt hij niet. Jakob koopt een vuurwapen en gaat bij een schietvereniging. Even overweegt hij een aanslag op de president te plegen, maar dan werpt hij het geweer met een boog in de rivier.

“Wat een waardeloze held was-ie, een verraderlijke lijstjesman. Een heuler. Hij moest en zou dat boek schrijven! Om het goed te maken. Een vuist in woorden. Hij zou slinks te werk gaan. Hij zag het voor zich. De omslag, de titel, zijn naam. IJdele voornemens en visioenen op de rand van zijn bed. Hij liet zich achterovervallen en viel snurkend in slaap. Diep in hem gromde een man van de daad.”

Waarom wil die tragiek van Jákob niet echt voelbaar worden? Ik denk dat KliFi al met al iets te nadrukkelijk een dystopie beoogt te zijn. Een waarschuwend sprookje, dat het minder moet hebben van de psychologie van de personages dan van hun allegorische betekenis. De aanklacht zit hier en daar het empathische lezen in de weg.

Bovendien legt Van Dis er nog een extra laag overheen, in de vorm van een dialoog tussen de schrijver, Jákob, en een criticaster, Poema, een denkbeeldige redacteur, een inwendige stem, die hem voorhoudt dat hij met zo’n fel pamflet zijn doel voorbij zal schieten. Probeer liever de president en zijn Nationale Leesunie, die sociaal-realistisch proza propageert, te paaien, zegt Poema, die vervolgens met schaar en typex aan de slag gaat – wat met doorstrepingen en zwartgemaakte blokjes tekst wordt verbeeld.

Ik denk dat Van Dis hiermee zijn spagaat als schrijver – behagen of betogen, rekening houden met je publiek of niet – wil weergeven. Maar in feite maakt hij zijn roman, die toch al compact en concies is, met deze Poema-dialogen nodeloos ingewikkeld.

Terwijl de auteur een hoop behartigenswaardigs heeft op te merken, waar het gaat over onze ecocide, het onfatsoen dat welig tiert op de sociale media, het gebrek aan kritische journalistiek, de misplaatste onvrede van de middenklasse. Nederland als ‘waste land’, knipoogt Van Dis in de richting van T.S. Eliots gelijknamige gedicht.

Behalve als onderzoek naar de stand van het land leest deze roman ook als zelfonderzoek. De kracht van zijn schrijven is dat Van Dis zichzelf nooit buiten schot laat. Hij maakt je deelgenoot van zijn mentale kronkels, zijn aarzelingen, zijn zelfkritiek. Zo neemt hij de critici alvast de wind uit de zeilen als Poema een opsomming geeft van de mogelijke koppen boven de vernietigende recensies van KliFi: ‘Dor hout wil zich verjongen’, ‘Schaapjes op het droge en elke dag lam’, ‘Ellendemagneet steelt levens’.

Zoiets kan gemakkelijk als koketterie uitgelegd worden, maar ik geloof dat we Van Dis’ zelfontleding heel serieus moeten nemen. In deze roman leidt dat tot een wel zeer treurige conclusie. Jákob ziet aan het slot immers geen andere uitweg dan zichzelf met behulp van een flesje gif uit te wissen. Overbodig geworden, kan hij maar beter de eer aan zichzelf houden.

Heeft Jákob gefaald? De lezer houdt zijn KliFi in handen. Daarmee is de wens van Jákob om een daad te stellen en de wereld een spiegel voor te houden ten slotte toch vervuld.

Adriaan van Dis
KliFi – Woede in de republiek Nederland
Atlas Contact
€21,99