Spring naar de content
bron: johan kleinjan

De val van een literatuurpaus

Het was dé letterenrel van het afgelopen jaar: de affaire-Arjan Peters. De literair recensent van de Volkskrant werd ontslagen, omdat hij tegen de gedragscodes in contact zocht met schrijfsters die hij recenseerde. Hoe heeft het zo ver kunnen komen? Een reconstructie.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Daan Dijksman

Het nieuws eind mei in NRC Handelsblad dat er bij concurrent de Volkskrant een onderzoek gaande was naar de modus operandi van (literair) recensent Arjan Peters, die hangende dat onderzoek door zijn krant geschorst was, had alles in zich om uit te groeien tot wat het ook geworden is: de literaire rel van 2020.

De aanzet ertoe was curieus genoeg gegeven in Peters’ eigen Volkskrant (uitgegeven door DPG Media).

Op de site van de krant was op 4 maart een artikel verschenen waarin een aantal jonge schrijvers werd geïnterviewd over het literaire klimaat. Aanleiding daarvoor was het verschijnen van het Boekenweek-essay Generaal zonder leger, waarin Özcan Akyol op weinig zachtzinnige wijze, puttend uit eigen ervaring, verslag had gedaan van de zijns inziens verziekte en vervoosde mores op de literaire apenrots. Zo wist Akyol van ‘een recensent die een boek met vijf sterren waardeert en daarna met de auteur bezoldigd langs boekhandels gaat om hem te interviewen’. Mocht één zo’n voorbeeldje misschien overkomen als klein bier, er was in die 64 pagina’s Boekenweekessay wel sprake van véél klein bier. Onderhoudend was het dan ook zeker, al kwam bij lezing wel de vraag op in hoeverre auteur Akyol (een multimediahype in persoon) en afzender CPNB (de boekenbranche) erg geloofwaardig overkwamen met hun oproep tot minder ons-kent-onsachtige navelstaarderigheid en meer dwarsdenkerij (het thema van de Boekenweek).

Akyol onderbouwde zijn inteeltbeschuldiging onder meer met wat citaten uit een Volkskrant-stuk van drie jaar eerder van de hand van Jet Steinz over de opvallende opkomst van een aantal jonge vrouwelijke schrijvers (schrijfsters bestaan bijna nergens meer). “Daar komt bij,” citeert Akyol Steinz “dat velen bevriend zijn, of elkaar in elk geval goed kennen: de gasten op Hanna Bervoets’ boekpresentatie zien elkaar volgende week weer bij het volgende literaire event of op een verjaardag, ze hosten samen een seksistische talkshow, ze schrijven voor dezelfde tijdschriften, ze wonen met elkaar in huis, of bij elkaar om de hoek. Ze hebben relaties met elkaar, want ze zijn biseksueel, lesbisch of queer.”

De naam van Hanna Bervoets viel hierboven. We gaan nog veel van haar horen, al was het maar omdat ze het Boekenweekgeschenk 2021 heeft geschreven. Een andere naam in Akyols pamflet is die van Maartje Wortel. Ze was vorig jaar op het Boekenbal met haar nieuwe partner Georgina Verbaan. Een grote naam in het beschreven circuit is Niña Weijers. Haar liaison met de als het om mediapresentie gaat niet te evenaren Arnon Grunberg werd geopenbaard in een interview met NRC Handelsblad. In haar naar haar eigen leven getekende roman Kamers, antikamers gaat het over een vrouw die haar vriend voor een vrouw heeft verlaten. En er is sprake van een zekere M. en dat initiaal verwijst naar Maartje Wortel.

Akyol: “De schrijvers zijn niet alleen elkaars vrienden, ze schrijven ook in gewichtig proza over elkaar, zonder zich af te vragen of Miep uit Meppel zit te wachten op de emotiehuishouding van de Randstedelijke millennials die elkaar zo goed vinden.”

Al met al best begrijpelijk dat de Volkskrant een redacteur op pad stuurde om aan de weet te komen hoe Akyols aanklacht was gevallen bij de literaire kringen tegen wie die gericht was. Maartje Wortel kon zich wel wat voorstellen bij Akyols sentimenten inzake een almaar groter klefheidscoëfficiënt en laakte een zeker gebrek aan integriteit. Ze noemde ook voorbeelden. 

“Een vriendin van me kreeg te horen: we schrijven geen recensie, maar ik geef je wel een prijs. Een andere vriendin ontving ’s nachts een sms van een gezaghebbende recensent: ‘Ik ga je recenseren, zullen we morgen lunchen?’ Dat is nog net geen #MeToo.”

Naast zijn taak als criticus vervulde Peters ook veel andere taken voor de boekenredactie, en ons-kent-ons geldt in die kringen zo ongeveer als corebusiness

In de papieren krant ontbraken de bewuste zinnen – die al op de site van de Volkskrant hadden gestaan. De redactie legde later op de site ter verklaring uit dat men de inhoud onvoldoende kon ‘verifiëren’. Over de kwestie (‘nog net geen #MeToo en nu ook nog eens censuur!’) ontstond prompt allerlei digitale stennis. Maar de ingreep was niet zozeer terug te voeren op censuur als wel op het gegeven dat Thomas de Veen, de jeugdige ambitieuze literaire evenknie van Arjan Peters bij NRC Handelsblad, aanstoot had genomen aan de passages in kwestie en daarvan de Volkskrant in kennis gesteld. Het ontbreken van naam en rugnummer bij dit soort aantijgingen zou immers iedere recensent verdacht kunnen maken. En daarvan bleef hij liever verschoond. Begrijpelijk gezien het feit dat De Veen er (met naam en toenaam) toch al van langs had gekregen in Generaal zonder leger. Pamflettist Akyol had De Veen een ons-kent-onsachtige omzichtigheid verweten bij het beoordelen van Niña (De consequenties) Weijers tweede boek Kamers, antikamers. De Volkskrant-eindredactie had De Veen doen weten zijn bezwaar te billijken: “Ik denk dat je een punt hebt. Ik heb de citaten inmiddels aangepast.”

Met of zonder naam of toenaam, wel of niet op papier, het spel was hoe dan ook op de wagen, en ook op de Volkskrant raakte de zaak nu in een stroomversnelling. De zaak werd nog wat dramatischer: concurrent NRC Handelsblad was dermate diep in de affaire aan het peuren dat de kans op een beschadigend exposé met de dag groter werd. Hoewel het door de coronacrisis ongebruikelijk rustig was bij de koffieautomaat, wilde dat niet zeggen dat het thema geen prominente rol speelde in het redactionele discours. De collega werd ervaren als een charmante cynicus met een soms wat wonderlijk gevoel voor humor, maar hij was ook niet bepaald onomstreden, zij het dat zijn inmiddels ietwat gekreukelde reputatie was opgebouwd toen de tijdgeest nog totaal anders was.

Het Stijlboek van de Volkskrant decreteert onder meer: “Een recensent dient nimmer in enige relatie te staan tot de maker van het besproken werkstuk.” Het voorschrift is in het geval van Arjan Peters een dode letter gebleken. En misschien kon dat ook wel niet anders in de kringen waarin Peters functioneerde als recensent. Naast zijn taak als criticus vervulde hij ook veel andere taken voor de boekenredactie en ons-kent-ons geldt in die kringen zo ongeveer als corebusiness.

bron: johan kleinjan

In de Gedragscode DPG Media wordt in de paragraaf over Onafhankelijkheid onder meer gesteld dat ‘alle vormen van samenloop en verstrengeling van persoonlijke en zakelijke belangen door medewerkers vermeden’ moeten worden. Chef boeken Wilma de Rek is de partner van Volkskrant-columnist en succesvol romancier Bert Wagendorp; het is maar een voorbeeld ter illustratie van de ingewikkeldheden op dat vlak.

Philippe Remarque, directeur journalistiek bij DPG, was tot 2019 hoofdredacteur van de Volkskrant (alwaar zijn vrouw Sylvia Witteman columniste is en vaak schrijft over huisgenoot P.). In december 2017 bereikte hem bij de krant een e-mail van de hoofdredacteur van Nieuwe Revu: een anonieme tipgever had hem gewezen op een Volkskrant-redacteur die ‘stelselmatig grensoverschrijdend gedrag’ zou vertonen. De mail van de tipgever is bijgesloten. Daarin wordt beweerd dat Arjan Peters meerdere jonge schrijfsters had uitgenodigd om met hem in het Amsterdamse Okura Hotel seks te hebben in ruil voor een recensie in de Volkskrant.

Terwijl geruchten in dezelfde sfeer aanhouden, confronteert Remarque Peters daarmee. Peters’ chef op de boekenredactie, Wilma de Rek, doet dat ook. Peters weerspreekt de aantijgingen.

In februari 2020 hoort de nieuwe hoofdredacteur Pieter Klok (die daarvoor als Remarques rechterhand heeft gefungeerd) over een onderzoek door NRC Handelsblad waarin naar voren zou zijn gekomen dat Peters aanvechtbaar gedrag vertoonde in zijn contact met schrijfsters. Als hem ernaar gevraagd wordt, zegt hij geen andere contacten met schrijfsters te hebben onderhouden dan in de vorm van interviews. Zouden er al eens wat (al te) gemeenzaam klinkende woorden zijn gevallen, dan raken die niet aan zijn praktijk als recensent. En over de gepastheid van het gebruik van aanspreektitels als ‘lieve’ en ‘liefje’ gesproken: in het literaire dan wel journalistieke milieu zijn die aan de orde van de dag. Dat kunnen velen bij de krant bevestigen; chef boeken Wilma de Rek en Peters zijn wat dat betreft compleet aan elkaar gewaagd op het vlak van de eigentijdse redactionele omgangsvormen.

Klok blijft bij Peters aandringen en benadrukken dat hij openheid over dit thema gewenst acht. Die openheid van Peters kant is er dus nog niet als in maart de Boekenweek losbarst en de affaire ontploft naar aanleiding van Maartje Wortels aantijgingen in de online versie van de Volkskrant. Dan wordt er een grondiger intern onderzoek opgestart, dat met name wordt uitgevoerd door Annieke Kranenberg, die als adjunct in de hoofdredactie de portefeuille personeel vervult. Eerder heeft ze als Ombudsvrouw gediend. Haar onderzoek verloopt aanvankelijk moeizaam, al was het maar omdat bij de ondervraagde schrijfsters beduchtheid bestaat voor vergelding op basis van Peters’ machtspositie op hun vakgebied. Ze krijgen daarom anonimiteit toegezegd.

Half mei is het onderzoek klaar en wordt de in veel verschillende toonaarden ontkennende Peters op non-actief gezet.

Hoewel er na dat eerste onderzoek al nauwelijks echte twijfel meer kon bestaan over Peters’ gedrag tegenover zo’n tien vrouwen, roept DPG Media daarnaast de assistentie in van Hoffmann Bedrijfsrecherche, dat het eigen onderzoek de weken erop nader concretiseert. De uitkomst is veel van hetzelfde, zo zakelijk mogelijk en zo min mogelijk aan de privacy rakend verwoord. 

Tot de schrijvers (v) die door de Volkskrant werden geraadpleegd over mogelijk te gemeenzame ervaringen met Peters behoorde Lize Spit, de Vlaamse succes-auteur van Het smelt, die van haar in 2016 verschenen romandebuut van bijna vijfhonderd pagina’s ver over de honderdduizend exemplaren verkocht zag worden (hetgeen tamelijk uniek mag heten in tijden van literaire versplintering). Ze schreef op Facebook: “Ik ben niet een van de initiatiefneemsters, ik heb op vraag mijn ervaringen op tafel gelegd, ervaringen die op zich haast onschuldig leken, die slechts met teenlengte een grens overschreden, maar die in een groter geheel wel als kwalijk konden worden beschouwd. Juist het feit dat machtsmisbruik zo lang kon doorgaan, in een kleine wereld waar iedereen ervan op de hoogte is maar ook kwetsbaar is (en zijn werk wil beschermen) is het bewijs dat het wel degelijk om misbruik van macht ging. Ik vertrouw erop dat de Volkskrant met de vergaarde informatie een weloverwogen keuze heeft gemaakt en dat ze genoeg redenen zagen om in te grijpen.” 

Dat zag Peters uiteraard anders. Terwijl er rond zijn reputatie zowel binnen als buiten ‘het wereldje’ een tsunami woedde, had hij zich van verweer (althans publicitair) onthouden. Maar nu liet hij na een aantal maanden thuis te hebben gezeten weten weer aan de slag te willen. Als om dat voornemen te illustreren had hij eind augustus een bescheiden recensie-praktijkje op Facebook hervat. Hij was er welkom geheten door collega-criticus (ex-VN, tegenwoordig Elsevier) Jeroen Vullings (‘Goed je eindelijk weer te lezen, ongeneeslijke lezer’), de inmiddels ook alweer tachtigjarige dichteres Elly de Waard (‘Welcome!’), de even oude Jan Cremer (‘Welkom aan boord’) en essayist van naam Ronald Havenaar (‘Heel goed, Arjan’) – just to name a few.

Na de dood van Michaël Zeeman zou Peters, die eerder de rol van schildknaap had vervuld, met nog meer overtuiging in diens voetsporen treden

En Peters had wel meer fans. Zo had de namens VPRO-radio in de letteren actieve Anton de Goede uit protest zijn Volkskrant-abonnement opgezegd. Zonder nu echt bevriend te zijn kenden ze elkaar goed uit het literaire circuit en beiden zijn Heere Heeresma-fans, hetgeen een band schept. Maar het meest had De Goede toch Peters’ durf en vermogen gewaardeerd om vanuit een kwetsbaar gebleken positie bij wijze van spreken per week nieuwe vijanden te maken. Het ontbreken van Peters’ regelmatig op de boekenpagina’s verschijnende poëziekritiek voelt voor hem als een gemis. Hij ervoer dat sentiment dubbel en dwars toen Peters er met de hem kenmerkende kennis en compassie niet meer was om schrijver J.M.A. Biesheuvel bij diens dood van een uitlui te voorzien.

Afgaand op Peters in 2013 bij Uitgeverij Vantilt verschenen slechts 32 pagina’s omvattende geschriftje Kreten uit een urn – De criticus in deze tijd had hijzelf veel affiniteit met het genre van de necrologie. Vandaar in genoemd boekje ook de teksten ‘Doodsberichten – Over de necrologie’, gevolgd door ‘I.M.M.Z. – In memoriam Michaël Zeeman (1958-2009)’. Die laatste uitlui had op de dag na Zeemans dood in de krant gestaan en was in zoverre uniek dat de dode en de levende op de redactie een bondgenootschap (tegen de middelmaat!) hadden gevormd. Na de dood van de – in ieder geval letterlijk reusachtige – Zeeman zou Peters, die eerder de rol van junior partner/schildknaap had vervuld, met nog meer overtuiging in diens voetsporen treden.

Zeeman was in 1991 ingehuurd als chef van de kunstredactie om die met meer vertoon van intellectueel elan nieuw leven in te blazen in de eeuwigdurende concurrentieslag met NRC Handelsblad. Zeeman, afkomstig van de Rotterdamse Kunststichting, had een zeker intellectueel cachet. Maar hij beschikte daarnaast over een aantal reputaties (meervoud). Een daarvan was vooral gebaseerd op zijn tijd bij de Leeuwardense boekhandel De Tille, die hij aan de rand van het financiële ravijn had weten te krijgen door op kosten van de zaak een enorme privébibliotheek bij elkaar te bestellen. Ook veelbesproken – zij het op minder fluisterachtige toon dan de boekenzwendel – was Zeemans oorlogje tegen de dichtersbeweging die bekendstond als de Maximalen. Er waren diverse Maximalen, maar de naam die het meest viel (altijd gekoppeld aan het begrip ‘postmodern’) was die van Joost Zwagerman. Het was Zwagerman geweest die bij een dichtersoptreden een emmer vis over het hoofd van Zeeman had uitgestort. Het was een nogal uitzonderlijke vorm van vergelding voor het feit dat Zeeman het Maximale gedachtengoed had gekarakteriseerd als ‘een tobbe vol rotte vis’.

De oorlog tussen Zeeman en Zwagerman zou zich anno 1998 verplaatsen naar de redactie van de krant. Zwagerman was daar freelance medewerker, Peters was er (na bij Vrij Nederland met kritieken te zijn begonnen) een eveneens gewaardeerde freelancer, Zeeman de leidinggevende die de (wellicht te gezapige) kunst- en boekenredactie in no time in een tranendal had weten te herscheppen. Het is in 2011 allemaal gedetailleerd en bij vlagen bloedstollend beschreven door Annet Mooij in Dag in dag uit, een van de twee boeken die de Volkskrant heeft laten verschijnen bij wijze van reflectie op en ter meerdere glorie van het eigen product. 

Vóór Dag in dag uit was in 2006 de bundel Tussen de regels verschenen, met daarin een analyse door een aantal buitenstaanders over vijf jaar verslaggeving. Het zou mooi zijn als er ooit over de affaire-Peters ook zo’n verantwoording zou verschijnen.

Arjan Peters komt in Dag in dag uit maar één keer voor. Als schildknaap van Zeeman was hem verder kennelijk een rol in de relatieve luwte vergund, waar hij goed heeft weten te gedijen onder diens excentrieke bewind.

Die ene keer op pagina 198 gaat het over de rel die Peters’ reputatie voorgoed zou blijven bezoedelen. Dat wil zeggen: in ‘het wereldje’ – bij de krant was hij, toen nog freelancer, er genadig afgekomen met een schorsing van twee maanden. Hoofdredacteur Pieter Broertjes had Peters aanvankelijk de laan uit willen sturen, maar had clementie betoond op gezag van collega’s van de boekenredactie. Peters en Broertjes zouden tot op dag van vandaag nogal uiteenlopende interpretaties erop nahouden over de ernst van de feiten. Altijd maar die ontkenning, het zal tot het laatst een constante blijken in Peters’ carrière en in belangrijke mate bijdragen aan de beëindiging ervan.

bron: johan kleinjan

Waar ging het toen ook alweer over? Peters, geen vriend van Zwagerman (als we zijn dienstbaarheid aan Zeeman daarbij in ogenschouw houden), had in 1997 Zwagermans roman Chaos en rumoer in de krant niet al te positief besproken. Maar in het blaadje Six Books van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingen-fonds had hij er de loftrompet over gestoken. Dat wist Zwagerman al een tijdje, maar met zijn buitenproportionele talent tot virulente vijandschap maakte hij de kwestie van Peters’ dubbele pennen – het bleek vaker te zijn voorgekomen – aanhangig in Vrij Nederland.

Het ging, zoals we al eerder hebben gezien, om zo op het eerste gezicht nogal klein bier, maar daar dus wel veel van. List, leugen en bedrog, het zijn trefwoorden uit Peters’ loopbaan waarover de toenmalige collega-recensent van NRC Handelsblad Elsbeth Etty uit eigen ervaring kan meepraten, sinds Peters haar met leugenachtige verzinsels in diskrediet heeft gebracht. De liefhebber van een polemische schotenwisseling inzake leugenachtige beschadiging en literatuur(kritiek) zij hiervoor verwezen naar jaargang 170 van De Gids (2007). 

Het weerhield de Volkskrant er dus niet van om Peters per 1 januari 2004 in dienst te nemen.

Gaat het in de eerder geciteerde Volkskrant-geschiedenis in Dag in dag uit niet eens zoveel over Arjan Peters, het boek geeft wel een inzicht in een curieus klimaat waarin hij tot smaakmaker van naam wist uit te groeien. De boekenredactie komt vooral ter sprake als een spil in de drama’s rond de columnistische coryfeeën Kees Fens en Jan Blokker. Beiden zouden compleet van de krant vervreemd raken. Nadat de krant onvoldoende waardering aan de dag had weten te leggen voor zijn non-fictiebijdragen, transfereerde Blokker zichzelf in 2006, vervuld van bitterheid, naar concurrent NRC Handelsblad, alwaar hij vier jaar later in het harnas zou komen te sterven. Broertjes zou rond zijn afscheid toegeven het vertrek van Blokker te hebben ervaren als de grootste smet op zijn hoofdredacteurschap.

En dan was daar dus Michaël Zeeman, wiens managementstijl op de kunstredactie almaar unieker vormen had aangenomen. Zo Zeeman er overigens al was, want de literatuur bracht hem ook op veel andere plaatsen, vooral op televisie. Wie onder de achterblijvers ter redactie niet voor Zeeman is, is tegen, en dat vertaalde zich ook in vriendschappen die in vijandschappen verkeerden. In de boekensector wenste gestaald kader Willem Kuipers een goede relatie te onderhouden met de rijzende ster Joost Zwagerman. Bij dat streven had hij zich gedwarsboomd geweten door een inbraak in zijn computer, waarbij de dader(s) het voorzien leken te hebben op correspondentie met Zwagerman. Er zijn vingers die naar Zeeman en diens schildknaap Peters wijzen, maar de affaire bloedt dood bij gebrek aan bewijs.

En dan is er die – zo mogelijk nog potsierlijker – vendetta van de chef kunst tegen filmcriticus Peter van Bueren. Deze old hand met een uitgesproken hoge zuurgraad wordt door zijn leidinggevende ervaren als van ver over de houdbaarheidsdatum. Het is een mening waarin Zeeman overigens bepaald niet alleen staat en waarvoor hij (stille) bijval oogst vanuit de hoofdredactie, die in een verder verleden van vrijwel complete democratisering annex zelfbestuur op zaal zelf niet in staat is gebleken tot daadkrachtig optreden.

Najaar 1995 raakt de kunstredactie nog rijper voor implosie dan die al was. Aanleiding: de publicatie van De verduistering, een verhalenbundel van de hand van Zeeman. In het verhaal ‘Handspoor’ voert de auteur een filmjournalist op met een ‘waterig varkenshoofd’, in wie menigeen Peter van Bueren meent te herkennen. Inclusief de zo onflatteus geportretteerde zelf, die zich krachtig teweerstelde tegen deze vorm van management by literature. Zeeman ontkende zoals men dat van hem gewend was in alle toonaarden. Hij beriep zich op zijn literaire vrijheid; het ging hier over fictie, waarbij elke overeenkomst met de werkelijkheid op toeval berust. De hoofdredactie zag dat anders, en hij retourneerde de reprimande schriftelijk aan Broertjes met het advies ‘het nog eens te proberen’. De uitkomst was een royale regeling waarbij Zeeman zijn chefschap verruilde voor een prettige positie als writer-at-large met een royaal budget voor (letterlijk en figuurlijk) grensoverschrijdende avonturen.

Those were the days. Het begrip #MeToo was nog niet gemunt, Theo van Gogh leefde nog en liet geen gelegenheid voorbijgaan om Zeemans reputatie behalve aan boekendiefstal ook nog eens aan relationeel geweld te linken, door hem steevast als ‘vrouwtjeswerper’ te betitelen. De vrouwen bij de Volkskrant moeten in die jaren trouwens ook minder woke zijn geweest. 

Midden in die tropische coronazomer van 2020 – waarin groot nieuws over die naar leuke lunches dorstende criticus uitbleef – deponeerde de Volkskrant (in de rechtspersoon van uitgever DPG Media) op 7 juli een verzoek om een ontslagvergunning bij de Amster-damse kantonrechter. Ter onderbouwing stelt de uitgever van de Volkskrant (samengevat): “Hij heeft zijn positie als vooraanstaand literair recensent stelsel-matig misbruikt door via sociale media contact te zoeken met jonge vrouwelijke auteurs voorafgaand aan de publicatie van een recensie. Hij heeft de reputatie van de Volkskrant ernstige schade toegebracht door zich als recensent niet integer, niet onafhankelijk en niet professioneel op te stellen. Hij heeft daarmee niet alleen zichzelf maar ook de krant in diskrediet gebracht. Daarbij heeft hij vijfmaal gelogen tegen zijn werkgever, waardoor de noodzakelijke vertrouwensband onherstelbaar is beschadigd.”

Met name door zijn volharding in leugenachtigheid is er voor deze nogal onverzoenlijk klinkende lijn gekozen. En dan zijn er al die rare voorgeschiedenissen in zijn personeelsdossier die duiden op recidivisme. Ook daaruit blijkt al dat hij geen type is voor het boetekleed. Een deemoedige bekentenis is misschien iets voor meer gemiddelde geesten, maar niet voor hem. Daarmee was boetedoening in de vorm van herplaatsing naar de redactie scheepvaartberichten als oplossing niet langer bespreekbaar.

Dat verzoek om een ontslagvergunning werd op 20 augustus behandeld onder leiding van mr. I.H.J. Konings, nadat er vanuit beide partijen ook de nodige ondersteunende (schriftelijke) munitie was aangeleverd.

Gegeven de scandaleuze ingrediënten van het treurspel dat zich hier ging voltrekken en de tot de verbeelding sprekende cast, zou je aannemen dat het aan belangstelling bepaald niet zou hebben ontbroken. Maar daar was weinig van te merken. De toegang tot de publieke tribune bleek voor nog minder belangstellenden te zijn weggelegd dan in niet-pandemische tijden. Vanwege het virus werd er slechts toegang verleend aan de beter georganiseerde ramptoeristen en relletjesvoyeurs die zich minimaal twee dagen van tevoren ordentelijk hadden aangemeld.

Hoofdredacteur Pieter Broertjes had Peters aanvankelijk de laan uit willen sturen, maar had clementie betoond op gezag van collega’s van de boekenredactie

De Volkskrant had de zaak het liefst achter gesloten deuren behandeld gezien. Die wens was vast gestoeld op de vele privacyaspecten die de affaire aankleefden, maar werd toch hier en daar ervaren als wat wonderlijk bij monde van een ochtendblad dat normaliter met zoveel verve de rol van heraut van het vrije woord speelt.

Ook in de eigen krant had men ‘de affaire-AP’ zo veel mogelijk onder de pet gehouden, eveneens onder verwijzing naar de gewenste fairness in de richting van de onder vuur liggende collega. Met name het arbeidsrechtelijke aspect noopte tot een zekere ingetogenheid: ‘Arjan Peters heeft daar recht op’, had hoofdredacteur Pieter Klok geschreven aan het eind van de week, nadat de zaak via NRC Handelsblad was geëxplodeerd. Hij was zijn zaterdagse stukje (onder het kopje ‘Spagaat’) begonnen met zijn begrip voor ex-D66-leider Alexander Pechtold, die op de radio zijn verbazing had geuit ‘dat de media altijd op hoge toon opheldering vragen als er bij anderen iets misgaat, maar er het zwijgen toe doen als er bij henzelf iets misgaat’. Maar het kon nu eenmaal niet anders. Hij wilde wel voorkomen dat door alle speculaties de redacteur in kwestie nog meer beschadigd raakte: “Om de indruk weg te nemen dat we hier met een nieuwe Harvey Weinstein te maken hebben, heb ik aan diverse media laten weten dat het zich daarmee absoluut niet laat vergelijken.” 

Diezelfde zaterdag was ook Peters’ directe collega op de redactie, chef boeken Wilma de Rek, mondjesmaat op de affaire ingegaan. Volgens waren er nu eenmaal nog veel vragen: “Het enige wat ik, wat wij, op dit moment kunnen doen, is excuses aanbieden. Aan de schrijfsters die in verlegenheid zijn gebracht, zich geïntimideerd hebben gevoeld en de beoordelingen van hun werk met terugwerkende kracht in twijfel trekken. Aan de lezers die willen weten wat er is gebeurd. De krant gaat het zo snel mogelijk vertellen.”

Columniste Loes Reijmer schreef in dezelfde geest als Klok en De Rek: “Maar nee, deze column gaat niet over een nieuwe Weinstein. Wel over een collega. Een aardige collega, ik zeg het er maar bij, voor de volledigheid, of om het schrijven wat gemakkelijker te maken. Potsierlijk wel, want natuurlijk kunnen ook aardige collega’s ongelooflijk de fout in gaan.”

De rechter had het verzoek om gesloten deuren van de Volkskrant overigens niet gehonoreerd. Heel veel had het ook niet uitgemaakt: ook zonder zo’n formele breidel van de openbaarheid waren er maar weinig toehoorders. Dat handjevol stond in geen enkele verhouding tot wat de affaire aan participanten in de media (mainstream dan wel social) had gemobiliseerd.

De stellingname die her en der op de meeste instemming had kunnen rekenen leek die van de eerder geciteerde Vlaamse Lize Spit (die het in het Brusselse houdt met de Nederlandse auteur Rob van Essen, maar dat terzijde). Ze schreef op Facebook ook: “Wat de meeste sociale-media-gebruikers die zich nu gevat uitlaten over ‘vier sterren in ruil voor vier gangen’ vergeten: een (vrouwelijke, beginnende) schrijver die wordt benaderd door een (mannelijke, gezaghebbende) recensent, iemand die eigenlijk een neutraal oordeel over je werk moet vormen maar die je grenzen op een heel subtiele haast onmerkbare manier overschrijdt, heeft als eerste idee niet: ik ga hierin mee, hier valt profijt uit te halen. Nee, wie wordt benaderd kan alleen nog maar iets verliezen, al is het maar het verlies van het idee dat het werk ‘op zich kan staan’ en de waardigheid van dat werk. Je denkt dus niet: ik ga in op avances, in de hoop op een goede beoordeling van mijn werk. Je denkt: hoe kan ik ongepaste aandacht afwijzen zonder dat ik mijn werk schade toebreng, zonder dat de ander deze afwijzing aangrijpt om op zijn beurt mijn werk af te wijzen. Je bent uit op de neutraliteit waar je recht op zou moeten hebben.”

Om, de eigen ervaring nog wat concretiserend, te vervolgen: “Het kan zo subtiel zijn als een berichtje sturen midden in de nacht, koosnaampjes gebruiken, of mails aan iemand over wiens werk je gaat oordelen en die je amper kent, afsluiten met ‘liefs’. Het verplicht de ontvanger om een positie in te nemen, op een moment dat dat eigenlijk niet nodig zou zijn. Het grofweg niet beantwoorden van een licht ongepast bericht, wil je daarmee het boek waar je maanden of jaren aan werkt in gevaar brengen? Je wordt verplicht om over je kleinste beweging na te denken. Het veroorzaakt spanning, onveiligheid.”

Saskia Noort had eind mei in haar AD-column geschreven dat er wat haar betreft niets is tegen ‘flirterig doen’: het is ‘hartstikke lief, tenzij je die ingang recensent versus schrijfster gebruikt’.

“Hij schreef me dat hij zichzelf een beter feminist achtte dan menige vrouw omdat hij vooral vrouwelijke auteurs besprak en vroeg me hoe ik daarover dacht. Ervaring heeft me geleerd dat alle alarmbellen dienen af te gaan wanneer een man zich opwerpt als feminist en zeker als hij zichzelf een nog betere vindt dan de echte feministes.” Ze is achteraf blij dat die door Peters aangekondigde recensie zodra er een roman zou zijn, is uitgebleven, ondanks het verschijnen van die roman. “Want zeker weten dat er hordes meningmakers uitpluizen welke boeken van vrouwelijke auteurs meer dan drie sterren van Peters kregen.”

bron: johan kleinjan

De vraag waarom Peters bij voorkeur vrouwen – en dan liever niet al te oude – besprak, is overigens nooit afdoende beantwoord. Waarmee niet gezegd wil zijn dat Peters’ engagement met zeg maar het ‘jonge leuke ding uit de literatuur’ niet in brede kring zou zijn opgemerkt. Op 15 mei 2017, drie jaar voor de bom zou barsten, verscheen er in de Volkskrant een brief onder het kopje ‘Vrouwenvernedering’, waarin Mickey Withagen uit Arnhem zich verbaasde over de achtergrondfoto’s bij de column van Arjan Peters (in de toen nog bestaande bijlage Sir Edmund – red.). Vaak schaars geklede vrouwen met veel bloot en bil. “Waarbij ik volstrekt de relatie met de inhoud van de column niet zie.” Maar dus wel die met de auteur van die column, kunnen we achteraf stellen.

De Volkskrant-lezer was door de jaren heen wel vaker getrakteerd op voorkeuren van Peters die niet helemaal leken te sporen met zijn vanaf de literaire Olympus beleden hang naar high culture. Op de redacties van uitgeverijen was men weleens iebel geworden van diens gehengel naar voor zijn professie bruikbaar vrouwelijk schoon. Hij manifesteerde zich niet alleen in de krant, maar ook in het literaire wereldje zelf als liefhebber. 

Het exposé in NRC Handelsblad was rijk geweest aan rariteiten aangaande Peters’ praktijk als criticus. Zo bemoeide hij zich nadrukkelijk met Suzanne Rethans, die de biografie van Sylvia Kristel had geschreven. Het was niet direct een onderwerp dat zich logisch leek te verhouden tot de wekelijkse literaire praktijk van Peters. Rethans is een ex van schrijver Peter Buwalda, die nu verkeert met Jet Steinz (dochter van wijlen Pieter Steinz, die bij de NRC lang de letteren bestierde), actief op de boekenpagina’s in de Volkskrant, de krant waar Buwalda een wekelijkse column heeft. 

Als Buwalda hoort van Peters’ belangstelling voor de biografie van zijn ex, appt hij haar: “Mag ik een voorspelling doen? Binnenkort vraagt hij of je wilt lunchen.” Peters stuurde Rethans de recensie over haar boek zodra die online stond; niet hij, maar een collega had zich erover ontfermd. Hij schreef er iets bij in de trant van: met mij was je beter af geweest. En, inderdaad, of ze met hem wilde lunchen. Nu er al een recensie verschenen was, stemde ze toe, op enige termijn.

Rethans in het bewuste artikel: “Deze man kan je carrière maken of breken. Je moet de deur wel openhouden. Dat is het kwalijke eraan.” Bijgevallen door Buwalda: “Wat mij stoort is dat hij zijn belangrijke positie, want literaire kritiek is namelijk belangrijk, misbruikt voor geflikflooi. Dat is een nogal immorele daad voor een criticus.”

Het voert wellicht wat ver om die complete opeenstapeling van gedoe over boekpresentaties, flapteksten en schnabbeltjes nog eens in extenso uit de doeken te doen. Maar nog eens terugbladerend in Peters’ omvangrijke oeuvre valt op wat voor rare manier deze naar respectabiliteit hengelende recensent door de jaren heen leven & werken met elkaar heeft weten te verknopen. Zo stuiten we op een interview, in de zomer van 2015 afgenomen op het terras van het Amsterdamse hotel De L’Europe, met ene Basje Bender (1984). Alibi voor de samenkomst van Arjan en Basje is dat zij bij Meulenhoff haar romandebuut Brussel gepubliceerd heeft gekregen. Ook bij die uitgeverij werd men aan vrouwelijke zijde weleens iebel van Peters’ gehengel naar vrouwelijk schoon met een literaire angle. Brussel gaat over het – inderdaad –Brusselse bestaan (EU en anderszins) van ene Elvie. Die krijgt als hetero-meisje ineens een spannende verhouding met een ander hetero-meisje, een Vlaamse tekenares. Het gaat ook over bellen blazen, en dat laatste wordt op de cover van het boek verbeeld.

Bender bekent tegenover de zo te lezen aan haar lippen hangende hoeder van de literaire smaak lang single te zijn geweest: “Toen ging ik met allerlei mannen uit. Ik flirtte zelfs met een lantaarnpaal.” Maar nu is ze dus met een Italiaanse vriend. Die vond het wel sexy, haar verhaal over de liefde tussen twee vrouwen. Daar lijkt Arjan met overgave in mee te gaan. Nee, aan hem heeft het niet gelegen dat Basjes boek geen bestseller is geworden maar al snel in de vergetelheid is verzonken.

Peters’ lichtend voorbeeld als criticus is Conrad Busken Huet, zo zei hij desgevraagd in een interview dat dateert van voor de Affaire. Ze delen de 28ste december als geboortedag. Busken Huet was van 1826, Peters is van 1963. Peters: “Hij heeft tussen 1840 en 1870 de Nederlandse literatuur bijgehouden en besproken. Die stukken heb ik achter glas op een ereplek in de boekenkast staan. In zijn tijd verscheen er niets van belang in de Nederlandse literatuur, op Camera Obscura, Snikken en grimlachjes en Max Havelaar na. Busken Huet is een curieus geval van iemand die zijn standaard niet verlaagde en dus elke keer moest vaststellen dat wat hij besprak niet goed, of niet goed genoeg was. Dertig jaar lang. Het is niet alsof ik me begraaf in het verleden hoor, want ik lees ook Nina Polak en op dit moment Bregje Hofstede.”

Waarmee het dus toch weer ook een beetje over die opmerkelijke Peters-specialiteit (jonge, goed uitziende schrijfsters) was gegaan.

Hoe serieus moeten we Peters ode aan die grote voorganger Busken Huet nemen? Het Gids-polemiekje tussen Peters en Elsbeth Etty uit 2007 nog eens ter hand nemend valt het oog op pagina 703. Etty schrijft daar: “Kort gezegd: Peters liegt altijd. En deze infamie is geen stijlfiguur van hem, het is het gevolg van de deerniswekkende onmacht om onafhankelijke of verrassende, laat staan goed beargumenteerde trefzekere waardeoordelen te formuleren. Het is een oude wijsheid: ons gemoed reageert zijn emoties af op de verkeerde dingen als de echte ontbreken. Wie geen echte fantasie en geen eigen oordeel heeft, is aangewezen op de leugen. Peters als recensent is iemand die noch het floret van de ironie, noch de sabel van het sarcasme en zelfs niet de botte bijl van de ferme scheldpartij beheerst, maar uitsluitend werkt met het gif van de leugenachtigheid en de schijn als wapen.”

De vraag waarom Peters bij voorkeur vrouwen – en dan liever niet al te oude – besprak, is overigens nooit afdoende beantwoord

Stevig gesproken, maar zou het? Na die eerste zitting in de civiele zaak de Volkskrant/Peters leek het in de lijn der verwachting te liggen dat de kantonrechter de zaak op een behapbaarder, zeg maar meer down to earth-niveau zou bejegenen.

‘Een tragische figuur’, dat is Peters voor Chrétien Breukers (blogger over literatuur en zelf schrijver) als hij de zaak in het najaar nog eens overdenkt. “Een man die naar aanzien in het echte leven haakte. Peters heeft zich een beetje dom gedragen, zou Máxima zeggen. Die domheid combineerde hij met hoogmoed en handigheid in het naar zich toe trekken van meer, meer, meer macht. Dat bracht hem uiteindelijk ten val.”

Zou het? (bis)

Voor Breukers’ collega Coen Peppelenbos van literatuurweblog Tzum was het complexer: “Het is moeilijk (zeker als middelbare homoseksuele man) om positie te kiezen in deze zaak. Dat is waarschijnlijk ook een van de redenen waarom bijna niemand naar voren treedt om het op te nemen voor Peters, want als je dat doet ben je zelf ook een beetje aangeschoten wild. Er zijn een paar uitersten in het debat. Een criticus moet geen enkel contact hebben met een schrijver, zoals een parlementair journalist ook geen vriendschapsbanden moet aangaan met een politicus. Een rigide standpunt waar misschien veel voor te zeggen valt, maar dat in de praktijk nauwelijks houdbaar is. De hele poëziekritiek zou per direct verdwijnen, omdat die recensies bijna alleen door collega’s (en vrienden) worden geschreven. Spreken met een auteur, briefjes schrijven met ‘Lieve’ zou volgens deze strenge variant niet kunnen. Het andere uiterste is de opvatting dat de wereld nu eenmaal een jungle is en dat je je maar moet zien te redden.”

(Tzum is ook een bron van entertainment over het boekenwereldje. In het lijstje met voorspellingen voor 2021 rond oud en nieuw figureerde vooral de nieuwe Volkskrant-medewerker Matthijs van Nieuwkerk: “De Volkskrant start een nieuwe rubriek waarin schrijvers vertellen over die keer dat ze Matthijs van Nieuwkerk mochten ontmoeten” en “Matthijs van Nieuwkerk schrijft een lovend stuk in de Volkskrant over de derde roman van Özcan Akyol en herinnert zich vooral het eerste optreden van Akyol in DWDD.”) 

Wie zich die augustusmiddag wél toegang heeft weten te verwerven tot de publieke tribune van het Amsterdams kantongerecht is Peters’ ex-echtgenote Désanne van Brederode. Ze waren in 1997 getrouwd. Uit hun verbintenis, die een kleine twintig jaar duurde, is de zoon geboren die bij de civielrechtelijke behandeling van de ontslagkwestie inzake zijn vader naast Désanne zit.

Drie jaar voor het huwelijk met Van Brederode had Peters haar roman Ave verum corpus – Gegroet waarlijk lichaam met de grond gelijk gemaakt. Het van vroom katholicisme doordesemde debuut uit 1994 had hem, zo liet hij in zijn recensie weten, bijna tot braken gebracht, vandaar dat hij om ‘een teiltje’ had verzocht. Hun huwelijk mocht dus in zekere zin literair heten. Er zijn kennismakingen die clichématiger verlopen en dat mocht ook voor de scheiding gelden, waaraan lange jaren van bedrog (van Peters’ kant) voorafgingen.

Of het nu een (niet zelden vrouwelijke) beginner zoals Désanne betrof, of een gevestigder reputatie, Peters had er in zijn ambitie de hoogste trede op de trap van de literaire pikorde te bereiken een gewoonte van gemaakt reputaties te slopen. Désanne van Brederode had het hem in haar schier onbeperkte vergevingsgezindheid kennelijk niet euvel geduid, dat door haar latere eega in nogal buitenproportionele mate gehanteerde stijlmiddel van de sloopkogel. Misschien had ze begrip voor het feit dat een criticus toch vooral ook moest opvallen om naar de top van de apenrots door te stoten. En laten we wel wezen: zijn recensie over haar eersteling had bijgedragen aan hun beider bekendheid. 

Het koppel Van Brederode-Peters scheidde uiteindelijk in 2016. Ze waren nog twee jaar bij elkaar gebleven nadat hij had bekend haar vijf jaar te hebben bedrogen in een liaison met een vrouw waaruit een kind was voortgekomen dat destijds alweer drieënhalf was. Peters zou later een relatie aangaan met de dichteres Hagar Peeters. Hij noemde haar als zo’n beetje de enige schrijver met wie hij verkeert, “maar verder… nee, ik heb geen schrijversvrienden. Ik heb sowieso bijna geen vrienden.”

Volkskrant-redacteur Remco Meijer is zo’n tamelijk zeldzame vriend. Hun vriendschap dateert van hun beider studie Nederlands in de jaren tachtig (toen dat nog een populaire studie was). Vriendschap weerhoudt hem ervan om mee te werken aan publiciteit inzake de Affaire. Hij had zich een plek op de publieke tribune verworven bij de civielrechtelijke behandeling. Zoals eerder gezegd: daar zat ook Désanne van Brederode. Niet als wraakzuchtige ex, maar blakend van barmhartigheid en solidariteit. 

De lezers van Van Brederodes romans (inmiddels maar liefst acht in getal) zouden het kunnen weten: vergevingsgezindheid is zeg maar haar middle name. De laatste (die in 2019 verscheen) heet Wonderlamp. Het is een springerige vertelling in een genre, waarvoor geldt dat je ervan moet houden. Nee, Van Brederode is geen Basje Bender.

Haar ex komt niet alleen prominent voor in Wonderlamp, hij heeft wederom als belangrijkste lezer gefungeerd, zo hadden we al eerder vernomen uit een interview met Van Brederode (voor HP/De Tijd): “Ik laat Arjan natuurlijk nog steeds alles lezen. De liefde die wij delen voor literatuur, muziek en kunst blijkt bestand tegen de pijnlijke gebeurtenissen en de scheiding die daarop volgde. Deze keer las hij het nog eerder dan mijn redacteur, omdat de roman dus ook over hem en die gebeurtenissen gaat. Bovendien, hij is toch de belangrijkste persoon in Nederland als het gaat om literatuur. De stukken die hij schrijft zijn zo goed.” Pas nog had een literair-kritische tekst van hem haar tot tranen geroerd.

Ik laat Arjan natuurlijk nog steeds alles lezen. De liefde die wij delen voor literatuur, muziek en kunst blijkt bestand tegen de pijnlijke gebeurtenissen en de scheiding die daarop volgde

Désanne van Brederode

In haar van 2015 daterende boek Vallende vorst (met een, zoals kennelijk meestal in haar oeuvre, nogal verwarrend vertelperspectief) ging het óók al over de ontploffing van een huwelijk. Op pagina 240 heeft de bedrogene gemerkt dat partner ‘Hero’ naast zijn relatie met ‘Zara’ (er is sprake van een kind genaamd ‘Esther’) óók nog eens via Facebook en mail heeft geflirt met andere vrouwen. Het sterkt de bedrogene uiteraard in haar achterdocht over de bedrieger. Terwijl hij tegen haar had beweerd moeite te hebben met al die ‘moderne, veel te joviale aanspreekvormen’ op internet. En dan blijken zijn door haar opgediepte berichten ‘verbluffend vrijmoedig’, ‘zoveel stelde het niet eens voor’, maar ze beginnen met ‘lieve’ en ‘schat’, om algauw over te schakelen op ‘Engel’. Ze bevatten ‘overdreven complimenten’ in de stijl van ‘blijf zulke mooie dingen maken, denk om je talent…’. Een ‘dubbelzinnig grapje’ wordt gevolgd door ‘reikhalzender vrijgezellenproza’. Na het verzoek om een ‘06-nummer’ wordt er iets geopperd over ‘samen lunchen’.

In hoeverre is hier, vier jaar voor de affaire-Peters tot volle wasdom was gekomen sprake van – to put it mildly – curieuze coïncidenties? Enfin, om met wijlen Volkskrant-columnist Martin Bril te spreken.

Terug naar de kantonrechter die zich boog over het door DPG Media gedane verzoek om een ontslagvergunning voor Peters. Daar probeerde Peters’ advocaat mr. M.J. Draaisma uiteraard wat tegengas te geven op basis van de vooral ontkenning dan wel complete relativering behelzende opstelling die Peters nu eenmaal heeft gekozen. Hij richt zijn (vooral procedurele) pijlen op de twee onderzoeken die er zijn geweest, intern en extern, en bepleit een derde onderzoek door het bureau Bezemer & Schubad. 

Daar ziet de kantonrechter niets in, in haar uiteindelijke beschikking van 24 september, en dat geldt eigenlijk voor vrijwel alle punten.

Of het moest zijn (punt 13 bij de Beoordeling) de erkenning dat het hier niet gaat om #MeToo-gedrag (‘maar dat is ook niet wat DPG Media hem verwijt’). Punt 14 lijkt slechts een lichtpuntje op te leveren: “Het gedrag van Peters is verwijtbaar, maar niet in die mate dat dit voldoende grond is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Van fysieke toenadering is geen sprake geweest en van insinuaties in die richting evenmin.” Maar in punt 16 staat: “Het gedrag in combinatie met zijn aanhoudende ontkenning, maakt dat het vertrouwen van de hoofdredactie volledig weg is en dat de arbeidsrelatie dientengevolge ernstig en duurzaam is verstoord.” En in punt 17: “Herplaatsing binnen een redelijke termijn ligt niet in de rede. Daarvoor is relevant dat sprake is van een ernstig verstoorde arbeidsrelatie. Bovendien liggen de kennis, ervaring en kwaliteiten (van Peters) op het gebied van de literatuur en het recenseren van boeken en hij heeft nu juist op dat gebied het vertrouwen beschaamd.”

Veel van de hierboven opgesomde strapatsen in letterenland zouden de indruk kunnen wekken van ‘klein bier’. In de maand waarin je 57 wordt je maandsalaris verliezen (€5132,82 op basis van een werkweek van 38 uur, exclusief emolumenten, volgens de stukken), dat is geen klein bier. Dat Peters zodoende toch nog een halfjaar of daaromtrent is doorbetaald nadat hij half mei thuis was komen te zitten, klinkt niet als een grote troost, net zomin als die zogenaamde transitievergoeding (die voor hem werd vastgesteld op ruim 32 mille) en dat hij alleen zijn eigen proceskosten hoeft te dragen. Nee, er is nog geen datum voor een – in brede kring van geïnteresseerden nogal kansloos geacht – hoger beroep, maar ergens rond de Boekenweek zou zomaar kunnen.  

Met medewerking van Gert Hage