Spring naar de content
bron: ANP

Is het tijd voor een nieuwe schoolstrijd?

De discussie laaide weer op na berichten dat het islamitische Cornelius Haga Lyceum salafistisch gedachtegoed zou verspreiden. Wordt het na ruim honderd jaar geen tijd dat de Nederlandse staat ophoudt met het financieren van het bijzonder onderwijs? 

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Renate van der Zee

Schrijver/journalist Erdal Balci (50) groeide op in Ardahan, een stad in een van de armste delen van Turkije, vlak bij de grens met Georgië en Armenië. Een gebied waar weinig kranten circuleerden en waar mensen weinig toegang hadden tot kennis. “Maar dankzij de school die ik bezocht, kon ik me toch ontwikkelen tot een autonoom denkend mens,” vertelt hij.

Het was een seculiere school; de leerlingen kregen geen Koran-onderwijs. “En dat heeft bij mij een sterke basis gelegd,” zegt Balci. “Op mijn tiende was ik er al van overtuigd dat de teksten in de Koran en andere zogenaamd heilige boeken niet meer waren dan een aaneenschakeling van sprookjes. En dat ik zelf ook nog eens betere sprookjes kon verzinnen. Die school heeft ervoor gezorgd dat ik iemand werd die zelf bepaalde wat hij geloofde.”

Zijn verbazing was groot toen hij op zijn elfde naar Nederland kwam en zag dat daar veel scholen wél een religieuze grondslag hadden. “Wat mogelijk was in zo’n arme streek in Turkije, was in Nederland niet het geval. Indertijd waren er nog alleen christelijke scholen en geen islamitische, maar ook dat onderwijs kan tot gevolg hebben dat kinderen voor de rest van hun leven getekend zijn door religie. De islamitische scholen die er later bij kwamen, gingen nog een stap verder. Want het christendom is een acteur in onze democratie geworden, maar de islam is dat niet en wil dat ook niet zijn. Daarom vind ik dat de tijd is gekomen om artikel 23 van de grondwet, waarin wordt geregeld dat bijzondere scholen net als openbare scholen recht hebben op overheidsfinanciering, af te schaffen.”

Artikel 23 stamt uit 1917. Er ging een pittige politieke strijd aan vooraf en ook na de invoering bleef het niet rustig. Het wetsartikel is het resultaat van een politieke deal. De confessionelen gingen ermee akkoord dat de grootste wens van de liberalen en socialisten, het algemeen kiesrecht, in vervulling ging. Maar in ruil daarvoor eisten ze de gelijkstelling van het bijzonder onderwijs aan het openbaar onderwijs. Dat betekende dat scholen op religieuze grondslag voortaan evenveel overheidsgeld kregen als openbare scholen. Dit leidde tot een fikse toename van scholen met een levensbeschouwelijke basis, waardoor ze tegenwoordig twee derde van de basisscholen vormen. Die scholen mogen bovendien iets wat niemand anders mag: ze hebben het wettelijke recht om te discrimineren. Ze mogen leerlingen en leerkrachten weigeren.

Onlangs laaide voor de zoveelste keer een discussie over artikel 23 op vanwege de heisa rond het Amsterdamse Cornelius Haga Lyceum. Er waren berichten dat de school banden zou hebben met een Tsjetsjeense terroristische organisatie, dat leerlingen les zouden krijgen van omstreden salafisten en dat de Onderwijsinspectie zich dusdanig bedreigd had gevoeld dat een bezoek aan het lyceum was afgebroken.

“De zaak rond het Haga Lyceum is een goede aanleiding om nu eindelijk eens korte metten te maken met artikel 23,” zegt Gert Jan Geling. Hij is historicus, theoloog, arabist en docent integrale veiligheidskunde aan de Haagse Hogeschool en maakt zich al langer sterk voor de opheffing van artikel 23.

“Het Haga Lyceum is niet uniek,” zegt hij. “Er zijn in Nederland joodse scholen waar jongens en meisjes worden gescheiden, reformatorische scholen die een zorgwekkende visie hebben op man-vrouwverhoudingen en homoseksualiteit en je hebt een segment islamitische scholen dat redelijk extreme opvattingen uitdraagt, die zich slecht verhouden tot de burgerschaps­idealen die we zouden moeten meegeven aan kinderen. En als dat gebeurt op kosten van de staat, vind ik dat extra problematisch. Dit soort scholen werken segregatie in de hand. Ik woon in Den Haag, daar heb je hindoescholen, die kinderen zijn niet alleen allemaal hindoe, maar hebben ook nog eens allemaal dezelfde etnische achtergrond. Dat heeft een enorme segregatie tot gevolg. Men houdt een groepsidentiteit in stand in plaats van dat men de kinderen burgerschap aanleert.”

“En waarom zouden wij, ongelovige mensen, moeten betalen voor religieuze scholen?” voegt Erdal Balci toe. “Ik vind dat onrechtvaardig.”

Het klinkt volkomen logisch: in Nederland zijn kerk en staat gescheiden, dus waarom zou de overheid religieuze scholen financieren? En bovendien: religie is een privézaak. Als ouders willen dat hun kinderen godsdienstonderwijs krijgen, kunnen ze dat zelf regelen. Dus waarom niet de bijl gezet in artikel 23?

Voorstanders van het bijzonder onderwijs komen telkens weer aan met het argument dat de vrijheid van onderwijs dan in het geding komt. Maar dat is niet zo, want ook zonder artikel 23 staat het iedereen vrij om zelf een school op te richten. Alleen zonder overheidsgeld.

“Als we artikel 23 schrappen, gooien we het kind met het badwater weg. Want het ligt allemaal veel genuanceerder,” zegt Gerdien Bertram-Troost. Zij is universitair hoofddocent levensbeschouwelijke vorming aan de Vrije Universiteit. “Men staat niet stil bij wat er dan verloren gaat. Op verreweg de meeste bijzondere scholen gaan veel dingen heel goed – juist op het vlak van leren samenleven. Op veel christelijke scholen zitten ook islamitische kinderen. De docenten daar weten wat het is om gelovig te zijn en hoe je van daaruit de verbinding met anderen legt. Juist zij zijn alert op de verschillen in de groep en maken die bespreekbaar. Terwijl op openbare scholen toch vaak de opvatting leeft: wij moeten neutraal zijn. En dan wordt ‘neutraal’ opgevat alsof je niet over religie mag praten en wordt die kans om te leren hoe je met elkaar kunt omgaan, niet benut.”

Het argument dat religieuze scholen segregatie zouden bevorderen, noemt ze een ‘oude bekende’. “Die komt altijd weer uit de kast als er problemen zijn rond één bijzondere school, in dit geval het Haga Lyceum. Dan worden alle bijzondere scholen op één hoop gegooid. Maar er zijn christelijke scholen met voor tachtig procent kinderen met een migratie-achtergrond, die daar wél met elkaar leren omgaan. Terwijl je in dezelfde stad een openbare school kunt vinden met voornamelijk witte kinderen, die echt geen perfecte afspiegeling van de wijk is. Als je wat beter kijkt, zie je een heel ander beeld. Ik zeg tegen mijn studenten: hét christelijk onderwijs bestaat niet, hét islamitische onderwijs bestaat niet en hét openbaar onderwijs bestaat niet.”

“Natuurlijk, er gaat veel wél goed,” zegt Gert Jan Geling. “Je hebt veel scholen met een levensbeschouwelijke grondslag waar dat religieuze aspect is verwaterd. Onderwijskundig presteren die scholen helemaal niet slecht. Maar voor mij is het een principieel punt. Scholen zijn geen instrument om een bepaalde groepsidentiteit door te geven. Onderwijs is er niet voor bedoeld om een verlengstuk van de ouders te zijn en de waarden van de ouders uit te dragen. Op school moeten kinderen juist dingen leren die conflicteren met wat ze thuis horen. Zodat ze zelf een mening kunnen vormen.”

“Ik las recentelijk een artikel in de krant waarin stond dat er goed les zou worden gegeven op het Haga Lyceum, dat er weinig aan de hand zou zijn,” zegt Erdal Balci. “Maar stel dat dat inderdaad zo zou zijn, dan nog worden jongens en meisjes op die school gescheiden. Ze zitten apart in de klas, ze gymmen apart, ze gaan in verschillende bussen op schoolreisje. De pingpongtafels en voetbaltafels zijn in principe voor de jongens. Die boodschap krijgen opgroeiende kinderen mee, en dat blijft problematisch voor de rest van hun leven. Jongens leren niet op een gezonde manier omgaan met vrouwen, ze gaan maagdelijkheid als heel belangrijk zien en eergeweld wordt een risico. Jongens die van zo’n school komen, krijgen het veel moeilijker in een westerse maatschappij. Het is een schending van de mensenrechten om jongens en meisjes op die leeftijd van elkaar te scheiden. De meeste kinderen staan niet zo sterk in hun schoenen dat ze later van gedachten veranderen. Ze blijven in die religieuze wereld en dragen dat gedachtegoed weer over op de volgende generatie.”

“Er zijn talloze islamitische scholen die burgerschap juist heel belangrijk vinden,” werpt Gerdien Bertram-Troost tegen. “De docenten hebben vaak zelf meegemaakt hoe lastig het kan zijn om een plek in de samenleving te vinden. Ze willen hun leerlingen daarbij helpen. Er is vaak een goed leerklimaat op islamitische scholen, ze doen het vaak prima als je kijkt naar schoolresultaten en er is wel degelijk aandacht voor thema’s als samenleven en openstaan voor anderen. Het is ook opvallend dat op islamitische scholen redelijk veel niet-islamitische docenten werken. De leerlingen hebben daarmee meteen een ander voorbeeld voor de klas staan.

“Bovendien denken we vanuit de pedagogiek dat identiteitsvorming voor kinderen op de basisschool juist heel belangrijk is. Als je weet wie je bent en waar je voor staat, dan kun je vanuit die kracht veel beter leren en je veel beter verbinden met anderen. Als je je in je identiteit bedreigd voelt, is dat geen goed klimaat om te kunnen leren. Dus er wordt wel gezegd dat juist islamitische scholen een emancipatorisch karakter kunnen hebben, waardoor kinderen sterker staan en van daaruit juist makkelijker contact met anderen aangaan.”

Ze geeft het voorbeeld van Frankrijk, waar religie totaal afwezig is op school. “Dat hebben ze daar tot in het extreme doorgevoerd. Leerlingen kunnen niet in de context van een klas en onder begeleiding van een expert leren met elkaar in gesprek te gaan over verschillende levensbeschouwelijke opvattingen. Als je dat niet leert en je komt thuis alleen maar met je eigen milieu in contact, dan ontstaat juist het risico van wij-zij-denken. Ik wil niet zeggen dat alle onrust in de Franse ban­lieues daarmee te maken heeft, maar ik zie absoluut lijntjes met wat die scholen laten liggen.”

“Natuurlijk, kinderen moeten leren over religie en levensbeschouwing, maar niet vanuit één bepaalde hoek,” zegt Gert Jan Geling. “Ik zat zelf op een protestants-christelijk gymnasium, daar kregen we heel breed godsdienstonderwijs. Dat was prima. Maar door artikel 23 zitten we nu met een aantal uitzonderingen: scholen die juist dat wij-zij-denken bevorderen. Daar is onder de huidige wet heel weinig tegen te doen. Ik denk dat dat soort scholen in de toekomst alleen maar gaat toenemen. Ze vormen een ideaal toevluchtsoord in tijden van polarisatie, want je hoeft niet met anderen in aanraking te komen. Ondanks alle ophef zijn er bij het Haga Lyceum alleen maar leerlingen bijgekomen en daar blijkt dus duidelijk uit dat je zo’n school niet weg krijgt door er maatschappelijk verontwaardigd over te doen.”

Ook Erdal Balci voorziet een groei in het aantal islamitische scholen en maakt zich daar zorgen over. “Er is niet alleen het probleem van segregatie. Er is ook nog het gevaar dat er jihadisten opgeleid worden, die de democratie kunnen ondermijnen, en zelfs aanslagen kunnen gaan beramen. Het kan dus levensgevaarlijk worden.”

“De scholen die in het orthodoxe spectrum zitten, vormen een heel kleine groep, drie tot vijf procent,” zegt Bertram-Troost. “Om daarvoor artikel 23 op te heffen, dat is met een kanon op een mug schieten. Temeer omdat op veel bijzondere scholen heel veel wél goed gaat. Wel is het passend dat er nog eens nauwkeurig naar de Wet bevordering actief burgerschap en sociale integratie wordt gekeken. Die is in 2006 aangenomen en stelt dat alle scholen kinderen actief moeten voorbereiden op een leven in een diverse samenleving. Ik vind het een goede zaak dat minister Slob bezig is die wet te herzien. Maar laten we niet alles overboord gooien, want dan verliezen we heel veel moois. Bovendien is het een heel moeilijk proces om de grondwet te veranderen.”

“O ja, dat hoor ik heel vaak, dat het lastig is om de grondwet te wijzigen,” zegt Erdal Balci. “Maar dat wil niet zeggen dat we het niet moeten proberen. Artikel 23 is in 1917 ingevoerd. We leven in nieuwe tijden en nieuwe tijden vragen om nieuwe oplossingen. Minister Slob denkt nu aan het oprichten van een nieuwe islamitische school in Amsterdam, als tegenhanger voor het Haga Lyceum. Een mildere school, haha! Dat is zijn oplossing: nog een islamitische school erbij. Je kunt zeggen: het gaat om een kleine groep kinderen, dus die geven we maar op. Maar ik zeg: zelfs de kleinste groep is te groot. Dat soort scholen is een instrument om gevaarlijke ideologieën te verspreiden.”