Spring naar de content

Vroeger was het knokken

De hippies, provo’s, punkers en krakers moesten strijd leveren voor hun idealen. De generatie die nu jong is mag en kan alles, maar lijkt van de weeromstuit burgerlijker dan ooit.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Emma Brunt

Zouden er nog studenten zijn, jongens en meisjes van begin twintig, die weten wat een hospita is? Althans in theorie, bijvoorbeeld van horen zeggen? Of misschien zelfs uit eigen ervaring met zo’n middelbare en doorgaans enigszins verzuurde dame, die in ruil voor de verhuur van een krap zijkamertje of een met bordkarton afgetimmerd hokje op zolder allerlei stringente eisen meent te kunnen stellen aan het gedrag van haar huurders in het algemeen, en aan hun seksuele gedrag in het bijzonder? In de trant van: geen heren- of damesbezoek na tien uur ‘s avonds? Het lijkt me niet waarschijnlijk, want uit allerlei onderzoek blijkt dat de leeftijd waarop de huidige generatie aan grotemensenseks begint rondom de zeventien ligt, en dat de ouders zich daar geen zorgen over maken.

In mijn vriendenkring is het zelfs eerder andersom, want ik ken moeders die – stiekem, dat wel – behoorlijk opgelucht zijn als hun nerdy zoon of dochter zich wel degelijk blijkt te kunnen weren op het gebied van de liefde en eindelijk ook eens thuiskomt met een vriendje of vriendinnetje dat een nachtje blijft slapen. Nou, dat werd hoog tijd ook, een pak van hun hart.
Zulke kinderen laten zich natuurlijk niet door een wildvreemde betuttelen als ze een paar jaar later op kamers gaan wonen, en waarom zouden ze ook, want diezelfde meelevende ouders zorgen er meestal wel voor dat ze voor hun huisvesting niet op vreemden aangewezen zijn. Als ze er het geld voor hebben, huren of kopen ouders van nu een etage voor hun kind die geschikt is om er met twee of drie studievriendjes te wonen, of vertimmeren de eigen zolder dusdanig dat er voorlopig geen enkele noodzaak bestaat om het (o zo comfortabele) ouderlijk huis te verlaten. Tot ieders satisfactie, want thuis mag alles en kan alles, dus wat zullen die kinderen zich haasten om op eigen benen te gaan staan? Dat brengt maar allerhande gedoe met zich mee, zoals zelf de boodschappen doen en eten koken, en met uitpuilende zakken naar de dichtstbijzijnde wasserette sjouwen, terwijl ze hun tijd waarachtig wel beter kunnen gebruiken. De huidige studieduur is namelijk danig ingekort, en er moet veelal geld geleend worden van de overheid om die studie te bekostigen, een lening die ze zullen moeten terugbetalen, en dus moet er gepresteerd worden. In straf tempo!

Als ik dat vergelijk met mijn eigen situatie, toen ik in 1963 sociale en politieke wetenschappen ging studeren in Amsterdam, lijkt het wel alsof ik terugkijk op een tijd die veel langer geleden is dan de luttele vijftig jaar – meer is het niet – die mij van deze generatie scheidt. Niets is sindsdien hetzelfde gebleven, wat dat betreft gaapt er een enorme kloof tussen toen en nu. Bijna lachwekkend, om niet te zeggen ongeloofwaardig, alsof ik de obstakels die de generatie van zestig moest overwinnen om zich te ontworstelen aan
het ouderlijk gezag achteraf maar zo’n beetje verzin, of op zijn minst overdrijf.

Seks, drugs en rock-’n–roll, daar draaide het immers allemaal om: een radicale omwenteling in de jeugdcultuur, die nog wereldwijd was ook. Als je de ‘wereld’ voor het gemak tenminste even wilt beperken tot het rijke Westen, want de revolutionaire boodschap van de Beatles en de Stones werd in alle grote kosmopolitische centra meteen begrepen en met ongekend elan opgepikt. Net zo goed in Londen en Parijs als in Amsterdam en San Francisco. Maar terwijl de seksuele revolutie overal op uitbreken stond, en de jongeren zowel het economische als het culturele tij mee hadden – The times they are a-changing profeteerde Bob Dylan, blakend van zelfvertrouwen – moest de nieuwe vrijheid toch nog wel even veroverd worden op allerlei taaie weerstanden in het alledaagse leven.

‘Heb ik echt het grote feest gemist?’ vroeg een jongere vriend weleens. ’Jazeker,’
zei ik dan harteloos

In retrospectief lijkt het waarschijnlijk gemakkelijk, die zegetocht van de babyboomers, maar in feite was het natuurlijk ook een kwestie van ‘ieder voor zich’ en verliep ieders persoonlijke emancipatie heel wat stroever dan de (zeg maar gerust: stikjaloerse) generaties die in ‘onze’ voetsporen traden het zich naderhand voorstelden.

Een goede vriend die zeventien jaar jonger is dan ik, geboren in 1960, iemand van de generatie X of Nix dus, die zich moest behelpen met wat er in de tamelijk naargeestig getoonzette punk- en kraakbeweging zoal te doen was – protesteren tegen de leegstand en de bom, knokken met de ME, en dat alles onder het vrolijke motto No future – placht zo nu en dan spijtig op te merken: “Denk je echt dat ik het grote feest heb gemist?”

“Jazeker,” zei ik dan harteloos. Want ik herinnerde me nog goed hoe luchthartig, speels en aanstekelijk het allemaal begon, toen Amsterdam zich opeens ontpopte
als Magisch Centrum en Provo het moeiteloos van de gevestigde autoriteiten won: slechts gewapend met ironie, een feilloos gevoel voor het soort ‘publicity’ waar Robert Jasper Grootveld een meester in was, en het handjevol krenten van Koosje Koster. Maar ik wist ook nog maar al te goed hoe steenkoud het was op mijn studentenkamertje in het souterrain van een grauw huizenblok in de Akbarstraat, in Amsterdam Nieuw-West, waar ik met drie truien over elkaar in bed zat om de tentamenstof erin te stampen, terwijl ik bijna stikte in de walm van een stinkend Salamander-petroleumkacheltje.

Een hospita had ik uiteraard ook, in die barre winter van 1963: de vrouw van een chagrijnige man die de speeltuin achter dat blok beheerde en me ten strengste verbood om ’s avonds na tienen te douchen of de wc door te trekken op de etage die het echtpaar zelf bewoonde, want daar werd het gezin wakker van. Mijn seksuele ontplooiing stond trouwens ook op een heel laag pitje in die gastvrije omgeving, want zowel zij als hij was bang dat ik het slechte voorbeeld zou geven aan hun kinderen als ik het waagde om een vriendje te laten slapen. Uiteraard probeerde ik mijn geliefde van dat moment toch binnen te smokkelen, maar de elementen waren ons niet welgezind: toen hij ’s ochtends via mijn raam naar buiten stapte, liet hij duidelijk zichtbare sporen achter in de sneeuw, en werd mij op slag de huur opgezegd.
En dan zwijg ik nog over zíjn hospes en hospita, die elke avond hun oren spitsten als ik in het ritme van zijn voetstappen zo geruisloos mogelijk de trap naar zijn kamertje besteeg, en die vervolgens naar boven stormden om op de deur te bonzen en mijn uitlevering te eisen. Gewapend en wel, want die man was kok en beschikte over een geduchte messenset, zodat ik meer dan eens door het dakraam ben gevlucht om het tumult in de dakgoot uit te zitten. Slechts gehuld in een doorzichtige blauwe babydoll, een uitmonstering die erg besteed was aan de buren die – gewekt door het geschreeuw – beneden op straat naar boven stonden te kijken om te zien hoe het afliep. Ik zei het al: bijna lachwekkend en ongeloofwaardig, maar ik verzin het niet, en het was ook lang niet zo grappig als het achteraf klinkt.

Het was, kortom, een periode die zich kenmerkte door een hele menigte van dit soort curieuze tegenstellingen: het breukvlak tussen de benauwde en gezagsgetrouwe jaren vijftig, die nog maar net achter ons lagen, en de typerende jaren vrijheid-blijheid-ideologie van de jaren zestig, die decreteerde dat ‘alles kon maar niets hoefde’.

In feite kon er heel veel niet, en moest er van alles. De feministische beweging begon zich
in Amerika al te roeren en zou snel naar Europa overwaaien, maar de dubbele seksuele moraal was nog lang niet passé en oordeelde streng over meisjes zoals ik, die Simone de Beauvoir, Betty Friedan en Germaine Greer hadden gelezen en op grond daarvan meenden dat ze zich op seksueel gebied net zoveel vrijheden konden permitteren als jongens en mannen zichzelf altijd al hadden toegemeten.

Een faliekant verkeerde taxatie, zoals tijdens de Maagdenhuisbezetting zou blijken, toen de marxistisch georiënteerde kopstukken van de studentenbeweging eigenmachtig de ideologische agenda wensten te bepalen en naderhand de credits opstreken, terwijl ze de meisjes minzaam opscheepten met de taak om voor koffie en broodjes te zorgen en zich vooral tussen de lakens sterk te maken voor de goede zaak.

Vertikten ze dat, dan konden ze rekenen op hoon en het – ook politiek zwaar geladen! – verwijt dat ze zich gedroegen als seksueel geremde burgertrutten, maar deden ze vlijtig hun best om de grote jongens op dit punt bij te benen, dan werden ze uitgemaakt voor slet en Maagdenhuishoer. Het was lastig, nee, zeg maar gerust onmógelijk voor meisjes om in deze algehele verwarring een koers te bepalen die niet tot uitsluiting dan wel gezichtsverlies leidde, en tot overmaat van ramp verkeerde het gebruik van de nieuwe, gebruiksvriendelijke voorbehoedmiddelen, zoals de pil en het spiraaltje, nog in een pril stadium. Mij werd de pil bijvoorbeeld geweigerd toen ik daarom vroeg in een van de Rutgershuizen van de NVSH, want ik was op dat moment nog minderjarig en de arts van dienst wilde me pas ter wille zijn als ik een schriftelijk bewijs kon overleggen dat mijn ouders daarmee akkoord gingen. Dat is menigeen toen op een ongewenste zwangerschap en een abortus komen
te staan, en een clandestiene abortus bovendien, die je zo ongeveer vanachter
de helsdeuren vandaan moest halen: de strijd om de Bloemenhovekliniek was nog maar nauwelijks begonnen en de wettelijke legalisering van abortus stuitte op taai verzet van het CDA en de toenmalige minister van Justitie, Dries van Agt. Germaine Groenier heeft daar in later jaren nog een pijnlijk oprecht boek over geschreven, met name over het feit dat ze er helemaal alleen voor stond, en ik kan er ook uit eigen ervaring over meepraten. In mijn geval was het de ‘linkse’ en onconventionele Amsterdamse huisarts Ben Polak die tenslotte redding bracht, wat ik genereus en ook heel moedig van hem vond, want hij riskeerde er zijn artsenlicentie mee, maar de afwikkeling van zo’n stiekeme abortus – zonder noemenswaardige medische begeleiding – viel zowel Germaine als mij niet mee.

Om al dat soort redenen vind ik nog steeds dat de balans van de jaren zestig en zeventig overwegend positief uitvalt, want op al die gebieden is er veel veranderd. Vooral in termen van wat er toen op gang is gebracht op het vlak van de emancipatie van vrouwen, maar ook van homo’s. En van kinderen niet te vergeten, want als je naar de generatie van nu kijkt – naar de twintigers die na 1990 zijn geboren – kun je alleen maar concluderen dat de stugge ‘bevelshuishouding’ die de omgang tussen ouders en kinderen in de jaren vijftig nog grotendeels bepaalde, sindsdien heeft plaatsgemaakt voor een soepele, tolerante ‘onderhandelingshuishouding’. Ouders en kinderen gunnen elkaar wat en gaan met elkaar om als gelijkberechtigde partijen. De beruchte ‘generatiekloof’ is dus gedicht, en ik ben blij toe. We zijn allemaal beter af zonder, zeker in de huiselijke en relationele sfeer, zodat ik me wel eens verbaas over de babyboom-bashers die alle kwalen van de tegenwoordige tijd – egocentrisme, narcisme, consumentisme en de teloorgang van het veelgeroemde ‘gemeenschapsgevoel’, om er maar een paar te noemen – doodleuk toeschrijven aan de generatie die jong was in de jaren zestig. Alsof er een rechte lijn zou lopen van de hippies die ontspannen lagen te blowen op het terrein van Yasgur’s farm in Woodstock naar het genadeloze marktdenken van nu, dat alle heil verwacht van de zelfredzame burger die het ook zonder steun van de overheid geacht wordt te kunnen redden. En die het dus, volgens dezelfde logica, uitsluitend aan zichzelf te wijten heeft als dat niet lukt. Tja, je hebt nu eenmaal winners en losers nietwaar, en niet iedereen kan winnen. Jammer maar helaas.

Het is de vraag of en hoe de jongste generatie zich in dat bikkelharde economische en politieke klimaat gaat handhaven. Ietwat verwend als ze nu eenmaal zijn door hun kapitaalkrachtige ouders, die ze met de beste bedoelingen op van alles en nog wat hebben voorbereid, maar nu juist niet op tegenwind en domme pech.

Lees je de krant en raadpleeg je sociologische rapporten, dan word
je daaromtrent niet veel wijzer, want iedereen plakt weer andere etiketten op de twintigers van nu. Gaat het over hun riante start in het leven en de ‘gemakzucht’ die daaruit zou voortvloeien, dan heten ze al gauw de ‘patatgeneratie’. Maar kijk je naar hun sombere vooruitzichten, in verband met de economische crisis, dan wordt er bezorgd gerept van de ‘prestatiegeneratie’ en geklaagd over de sociale druk en de stress die dat met zich meebrengt.

In dit themanummer is gekozen voor de typering ‘generatie grenzeloos’, maar ik vraag me af of dat wel to the point is: in de relationele en recreatieve sfeer heeft het er meer van weg dat sommige grenzen juist weer wat scherper worden getrokken.

De jongere vriend die ik al eerder noemde, die van de punkgeneratie en de nihilistische krakersromantiek, koketteerde als student loso e met een duistere visie op het leven, zelfs in die mate dat zijn vriendin alleen zwarte aardappels wenste te bereiden (hoe ze dat voor elkaar kreeg, moet hij me overigens nog maar eens uitleggen). En als die twee in een dolle bui waren, zetten ze een spuit in hun arm, omdat je alles toch minstens één keer geprobeerd moest hebben, met inbegrip van heroïne. Dat was gevaarlijk op het randje en dus hip. Maar die irt met dood en doem verloor snel aan glans toen Amsterdam te maken kreeg met een groep zwaar verslaafde heroïnegebruikers, uitgemergeld en tandeloos, die hun habit onderhielden door tasjes en autoradio’s te roven.

Dat was nu ook weer niet de bedoeling. Vervolgens kwam coke in de mode, als designerdrug voor de kieskeurige yuppen van de jaren tachtig en negentig, die door de week de beurskoersen in de gaten hielden en zich in het weekend vermaakten met de houseparty’s in de Roxy, waar ze zichzelf tot in de vroege uurtjes op de been hielden met een royale snuif op het toilet. Maar ook die mode is voorbijgegaan en heeft plaatsgemaakt voor een ouderwets blowtje en de veel vriendelijker xtc- pilletjes. Die pillen kun je tegenwoordig zelfs kwalitatief laten testen, als je graag op safe speelt. En het laatste trendbericht dat ik dezer dagen hoorde was dat het alcoholgebruik onder jongeren van een jaar of zestien spectaculair begint te dalen. Hoezo comazuipen in Lloret de Mar of Cherso? Kennelijk zijn veel ouders van nu opeens wakker geschrokken en hebben met succes paal en perk gesteld aan het alcoholmisbruik van hun tieners.

Een bevriende collega had het in dat verband – ietwat mismoedig – over de ‘verburgerlijking’ van de jeugd van nu, en inderdaad, het zijn eigenlijk best brave kinderen. Veel idealisme zit er geloof ik ook niet bij, of het moest zijn dat ze vegetarisch eten en zich verplicht voelen om het milieu te koesteren. En (strikt monogaam) getrouwd wordt er ook weer dat het een lieve lust is. Weliswaar vrij laat, gemiddeld zo rond de dertig, maar dan wel met zoveel pracht en praal dat mensen zoals ik – die zich nog kunnen herinneren dat samen op de ets naar het stadhuis, in een witte spijkerbroek, het toppunt van hippieromantiek vertegenwoordigde – er verbijsterd naar staan te kijken.

Het zijn best brave kinderen, en ze trouwen dat het een lieve lust is, compleet met ‘bruids- duiven’

Bij voorkeur wordt de familie, plus de ganse vriendenkring, voor die gelegenheid ontboden in een subtropisch oord, liefst op een moeilijk bereikbare bergtop in de Alpes-Maritimes of in een héél authentiek Portugees vissersdorpje, zodat alle deelnemers ink op kosten gejaagd worden. Maar ook als het bruidspaar het wat dichter bij huis zoekt komt er op zijn minst een weddingplanner of een weddingstylist aan te pas die een ‘thema’ bedenkt voor de aankleding van locatie en gasten. Een ballonvaart bijvoorbeeld, of het oplaten van een zwerm ‘bruidsduiven’. ‘Bruidsvlinders’ zijn trouwens ook erg gewild, evenals glamping: glamorous kamperen en champagne drinken in een hemelbed onder de sterren, in de vrije natuur.

Niets is te gek, zo lang het eindresultaat er maar uitziet als het spreekwoordelijke sprookje. Alsof de onveiligheid van het economische klimaat moet worden (over) gecompenseerd door het huwelijk, en de trouwerij die eraan voorafgaat op te vatten als een soort idylle: een droomvakantie op een bountystrandje waar de zon altijd schijnt.

Zijn dat de kenmerken die bij elkaar opgeteld het beeld opleveren van een generatie die zich – hoe dan ook – onderscheidt van die van hun ouders?

Ach, dat hele ‘generatiedenken’ wordt sinds de jaren zestig volgens mij nogal overschat, misschien moesten we maar eens wat terughoudender worden met het opplakken van dergelijke etiketten. Voor je het weet zijn ze alweer verbleekt en bladderen af: veel klee racht hebben ze schijnbaar niet.

En toch… ondanks mijn scepsis zag ik dezer dagen plotseling een nieuw stijlicoon opduiken in een discussieprogramma op tv: de supernerd. Hij heette Xander Bouwman, was 21, en droeg een kraakhelder bloesje. Zo op het oog een doodgewone, vrij tengere jongeman, maar zodra hij begon te praten bleek hij verrassend genoeg in een heel andere wereld te verkeren dan ik. Hij studeerde informatierecht en zijn specialisme was ‘encryptie’ – het zodanig versleutelen
van teksten op het internet dat ze ontoegankelijk werden voor derden, zodat de privacy van de gebruiker gewaarborgd was. Dat leerde hij in zijn vrije tijd ook aan schoolkinderen: crypto-kids die hij ‘internetwijs’ probeerde te maken. De andere gasten aan tafel, allemaal van middelbare leeftijd, hadden er zichtbaar moeite mee om zich voor te stellen wat de attractie was van zo’n leven in the cloud, terwijl de wereld nog zoveel meer te bieden heeft. Echte mensen bijvoorbeeld. Maar zo zag hij dat niet, want voor hem was internet net zo ‘echt’, en minstens zo boeiend.

Ik voorspel dan ook de doorbraak van een ‘virtuele generatie’, die zo’n fundamenteel andere taal spreekt dat de bijspijkercursussen voor ouders en opvoeders niet aan te slepen zullen zijn, onder het motto: Hoe decodeer ik mijn kind?

Nog een jaartje of vijf en het is zo ver.