Spring naar de content
bron: anp

Har. Mul. heeft de minister niet gezoend

In 1979 ontvangt Harry Mulisch de P.C. Hooftprijs in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Vriend en HP-columnist Remco Campert doet op eigenzinnige wijze verslag. Een fragment.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Remco Campert

Een zonnige zaterdagmiddag. Flink geschrobd en geboend stap ik in lijn 2, mijn favoriete tramlijn in Amsterdam. Richting Stadsschouwburg, bestuurder! En daar rijden we reeds. Bij het Leidsebosje zie ik de toneelspeler Lee. Jong. lopen, een mus met een pet op en een dikke jas aan. En als ik op het Leidseplein (voor de hoeveelste maal in mijn leven?) de tram uitga, passeert juist Bra. Verm. van Nederlands Hoop, die ik nog maar een paar uur eerder in een programma toegewijd aan de toestand van het Nederlandse cabaret (het schijnt weer in crisis te verkeren) hoorde zeggen: “Han Peekel… die hadden ze moeten uitstrooien over de Nederlandse wegen.”

De tekenen zijn dus wel uitermate gunstig vandaag. Het is duidelijk dat we ons in het gonzende centrum van het Nederlandse culturele leven bevinden. Even later, als ik ondanks de door Publieke Werken om het gebouw aangelegde tankgrachten, loopgraven en versperringen de Stadsschouwburg weet te betreden om er de uitreiking van de P.C. Hooftprijs aan Har. Mul. bij te wonen, wordt die indruk meer dan bevestigd. Even deins ik verblind terug. Dit is te veel. Wat al flonkering van geesten. Iedereen, maar dan ook iedereen die vindt dat hij niet iedereen is, is er. Aan groeten valt niet te beginnen. Dan zouden ze de voorstelling wel kunnen afgelasten. Het beste is om snel bij iemand te gaan staan die je kent (en dat is nog nooit zo gemakkelijk geweest) en een gesprekje aan te knopen en daarbij je ogen strak op hem gericht te houden en niet te laten rondzwerven, want dan ben je de haas.

Haagse Post, 3 maart 1979

Ik dring me aan Han. Kel. op, want die werkt altijd zo rustgevend op me, maar ook hij is door de groetkoorts overvallen. Met het garderobenummertje nog in mijn hand (van de zenuwen vergeten dat het daar zit) zoek ik een goed heenkomen naar mijn plaats op het balkon. Een paar stoelen verder zit Ron. Des. met wie ik in een lang vervlogen verleden over het Leidseplein zwierf. Bijna druk ik haar bij de begroeting het garderobenummer (69) in de hand.

Applaus klinkt op: Har. Mul. en vrouw en kindjes Mul. komen de zaal in, vergezeld van een omvangrijke delegatie, waaronder minister Til. Gar. En jurylid Aad. Nui. Wat is die Aad. Nui. toch groot aan alle kanten. Rondkijkend zie ik meer van die letterkundige reuzen zitten: Ger. Kro. en Tom. Van Dee. Die zitten zelfs naast elkaar. En kijk eens aan: het halve ex-kabinet is er. Har. Mul. heeft toch niet voor niets de revolutie gepredikt.

De middag verloopt verder als een vriendelijk onderonsje, gelardeerd met schetsen, muziekstukjes en monologen. Als mevrouw Gar. het woord wil nemen ontstaat er commotie op het schellinkje: kunststudenten ontrollen een spandoek, luid om de aandacht van de aanwezige camera’s roepend. ‘Til kan gaan, Rijksacademie blijft bestaan’. Ze gaat echter niet. Zoals te doen gebruikelijk weigeren vervolgens de microfoons hun plicht te doen. Triomfen der techniek. Tijdens een gereconstrueerd fragment van de opera Reconstructie wordt schaakgigant Hei. Don. op het toneel neergeknald. Opgelucht hoera-geroep. Maar later loopt hij weer gewoon rond. Verder kan ik nog melden dat Har. Mul. de minister niet gezoend heeft, waardoor een wat mij betreft pijnlijke traditie hopelijk in de kiem is gesmoord.

(–)

Remco Campert (1929) is schrijver. Dit artikel verscheen op 3 maart 1979 in HP.

Harry Mulisch geeft Remco Campert een hand bij prijsuitreiking in de Stadsschouwburg.
bron: anp