Spring naar de content
bron: anp

Een man en een traan

‘Toen ik pa zag huilen, dacht ik: hier is iets aan de hand.’ Nog altijd vergieten mannen minder tranen dan vrouwen, maar dat lijkt te veranderen. Wordt de moderne man een snotteraar? Zelfportret van een emotiecultuur: de macht van de traan en de kwetsbare macho.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Ricci Scheldwacht

Peter R. de Vries is een huilebalk. Net als Huub Stapel en Soldaat van Oranje Erik Hazelhoff Roelfzema. Tenminste, dat vertelden ze alle drie ooit in dit blad. Sinds maart 1997 verschijnt in HP/De Tijd elke week de rubriek ‘Zelfportret’, waarin de geportretteerden een tiental zeer persoonlijke vragen wordt gesteld. Eén daarvan luidt: “Wanneer hebt u voor het laatst gehuild?” De anders altijd zo onderkoelde De Vries antwoordde onomwonden: “Ik huil regelmatig. Ik krijg in mijn vak met dramatische zaken te maken. Radeloze ouders wier kind vermist of vermoord is, bijvoorbeeld. Dat grijpt me aan.” Acteur Huub Stapel bekende dat hij na zijn burn-out bijna elke dag moet huilen. “Vooral bij emotionele scènes; dan moet echt de rem erop, anders stop ik niet meer.” Zelfs de onverschrokken oorlogsheld Hazelhoff Roelfzema liet weten dat hij geen enkele moeite heeft met het plengen van tranen: “Ik beschik over een sterke geestkracht, en als ik voortborduur op een trieste gedachte, dan komt het moment dat ik ga huilen vanzelf.”

De larmoyante stelregel ‘een man mag niet huilen’ van levensliedzanger Jacques Herb gaat bij de meeste ondervraagden in Zelfportret dus niet meer op. Slechts een enkeling, zoals Maarten Spanjer (“Zo ben ik niet opgevoed”) of Midas Dekkers (“Niet huilen, niet boeren en geen winden laten vind ik een kwestie van beschaving”) suggereren dat ze nooit huilen. Maar het nieuwe adagium luidt toch zoals dat is terug te lezen in het antwoord van cabaretier Dolf Jansen: “Ik ben een echte man, dus ik huil af en toe.”

Er moeten in Nederland heel wat mannelijke tranen worden gedroogd, zo blijkt na het doornemen van zeven jaar afleveringen ‘Zelfportret’. Daaruit komt duidelijk een beeld naar voren: wie als man in de 21ste eeuw moet huilen, doet daar niet kinderachtig over. Maar klopt dat beeld met de alledaagse werkelijkheid? Zijn Nederlandse mannen huilebalken geworden?

Onlangs zond de VPRO een drietal tv-programma’s uit van programmamaker Bram van Splunteren, onder de titel Zijn of azijn. Van Splunteren wilde weten hoe het toch kwam dat hij zo ongelukkig was. Tijdens zijn zoektocht kon hij tot driemaal toe zijn tranen niet bedwingen. De laatste maal resulteerde dat in een stevige huilbui in zijn auto op de parkeerplaats van het Mediapark – allemaal feilloos door de camera geregistreerd.

Na de uitzending werd de VPRO overstelpt met bemoedigende reacties van kijkers die vol lof waren over Van Splunterens tranen. “Blijkbaar heb ik een open zenuw geraakt,” zegt Van Splunteren, enkele dagen na de laatste uitzending. “Ik heb in mijn hele carrière nog nooit zoveel positieve kijkersreacties gekregen als nu.”

De huilende man is aanweziger dan ooit tevoren. En dat is voor een groot deel toe te schrijven aan de televisie

Wat is er aan de hand? Lange tijd was er niets ergers dan de aanblik van een huilende man. Huilen was voor mietjes, voor vrouwen en voor kinderen. Moest een man van de weeromstuit toch een traan laten, dan probeerde hij zich groot te houden, zoals die zeeman in het reclamefilmpje die zijn tranen toeschrijft aan de scherpe uitwerking van Fishermen’s Friend (“Sterk spul, dat Fishermen’s Friend”).

De huilende man is aanweziger dan ooit tevoren. En dat is voor een groot deel toe te schrijven aan de televisie. Zien huilen doet huilen. In het boek Publieke tranen. De drijf- veren van de emotiecultuur schetst Henri Beunders hoe in de jaren negentig het publiekelijk huilen in zwang raakte. In navolging van de Amerikaanse tv verschenen op de Nederlandse zenders programma’s als Spoorloos, Catherine, All You Need Is Love en Love Letters, waarin gewone mensen zonder enige gêne hun tranen aan de rest van de natie lieten zien.

Ruim dertig jaar na dato is ‘de treurbuis’ van de toenmalig tv-criticus Gerrit Komrij er inderdaad letterlijk een geworden. Op het scherm vinden mensen elkaar huilend terug, betuigen ze elkaar huilend hun spijt en verliezen ze huilend een Idols-finale. Het wordt allemaal zonder gêne door de camera’s geregistreerd en in onze huiskamers gebracht.

Dat nu de VPRO – van oudsher een omroep waar met dédain naar dergelijke televisie werd gekeken – zelf programma’s uitzendt waarin een eigen medewerker zijn tranen de vrije loop laat, is op zijn minst opmerkelijk. Reageerde de gemiddelde tv-kijker veelal positief op de huilbuien van Van Splunteren, uit de recensies van professionele kijkers viel af te leiden dat ze niet zo goed raad wisten met dit ‘merkwaardigste tv-programma van het seizoen’, zoals de Volkskrant het omschreef. Anderen, zoals Hans Beerekamp in NRC Handelsblad, legden een link met de ‘emo-porno’ van SBS 6, terwijl Beerekamps NRC-collega Tom Rooduijn in een tirade de huiler als een charlatan ‘ontmaskerde’. “Bram van Splunteren dreigt nog televisiegeschiedenis te schrijven als de Tara Singh Varma van het geestelijk ongerief,” schreef hij onder de kop ‘Sliep-uit-televisie’. Hij was ervan overtuigd dat hij een fake-documentaire had gezien, maar zijn betoog eindigde in reeks vragen over Van Splunterens achterliggende motieven, waaruit bleek dat hij het programma niet kon plaatsen. (“Wat beoogde de maker met dit vals getoonzette lamento? Was het geheel misschien een verlate parodie op softe psychobabbel?”)

Tranen op tv zijn oké, zolang ze maar vloeien bij de commerciëlen, want dan kunnen ze worden afgedaan als vals, dom of onoprecht

Rooduijns ongeloof stond niet op zich. Ook binnen de VPRO vermoedden sommige medewerkers dat Van Splunteren krokodillentranen had geproduceerd – slechts bedoeld voor de camera. En die gedachte werd door de programmamaker zelf nog meer gevoed: in een interview vertelde hij dat hij zich tijdens zijn huilbui al realiseerde dat hij ‘emotie-tv’ aan het maken was. En dat nog wel bij de VPRO.

De emo-porno van SBS 6 doorgedrongen tot de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep? Voor mensen als Tom Rooduijn moet dat een schok zijn. Tranen op tv zijn oké, zolang ze maar vloeien bij de commerciëlen, want dan kunnen ze worden afgedaan als vals, dom of onoprecht.

Het toont dat we ons eigenlijk nog steeds geen raad weten met huilende mannen. Zegt Henk Visser. Al bijna dertig jaar geeft Visser in het Belgische plaatsje Commanster vaardigheidstrainingen voor het bedrijfsleven, en sinds 1990 ook aan ambtenaren van zowat alle ministeries. Daarmee was hij begonnen op uitnodiging van Roel in ’t Veld, de toenmalige secretaris-generaal van het ministerie van WVC. Visser constateert in zijn trainingen dat mannen wel degelijk sneller met hun tranen zijn, maar dat het taboe op huilen nog lang niet is verdwenen.

Daarop is altijd één duidelijke uitzondering geweest: in de sport kunnen mannen hun tranen onbekommerd de vrije loop laten, want sport = emotie. Toen enkele spelers van het Nederlands elftal na de verloren halve finale tegen Brazilië op het WK in 1998 in tranen uitbarstten, keek niemand daar van op. En toen het elftal de keer daarop zich niet eens wist te kwalificeren en bondscoach Louis van Gaal tijdens een persconferentie met tranen in de ogen zijn afscheid aankondigde, volgden er geen reacties van ongeloof, ook al zat hier dezelfde man die pers en publiek jarenlang hautain de les had gelezen.

Ook in het verleden werd er in de sport gehuild, al gebeurde dat in een machosport als voetbal duidelijk minder dan tegenwoordig; zo was er dertig jaar geleden, na de verloren WK-finale tegen West-Duitsland in 1974, niet één speler die een traan liet. Jan Jongbloed stond tijdens het spelen van het Wilhelmus wel altijd met zijn ogen te knipperen, maar dat kwam doordat de doelman last had van zijn contactlenzen, zegt Auke Kok, auteur van het binnenkort te verschijnen boek 1974: Wij waren de besten. De generatie van Cruijff en Keizer huilde weliswaar veel minder dan die van de De Boertjes, maar niemand nam bijvoorbeeld Willem van Hanegem zijn openbare tranen kwalijk. Legendarisch was zijn huilbui tijdens een interview met Kees Jansma in 1978, waarin hij aankondigde niet mee te gaan naar Argentinië; later toonde hij zich als trainer van AZ zeer begaan met het lot van twee supporters met het Down-syndroom.

Als wielrenner Michael Boogerd op het podium zijn vreugdetranen laat gaan, geven die zijn overwinning alleen maar meer glans. Dat beseft Michael Boogerd zelf ook

Tegenwoordig wordt er in de sport aan de lopende band gehuild – of je nu wint of verliest. Als wielrenner Michael Boogerd op het podium zijn vreugdetranen laat gaan, geven die zijn overwinning alleen maar meer glans. Dat beseft Michael Boogerd zelf ook. “Tv-kijkers vinden het mooi als het Wilhelmus wordt gespeeld, als de vlag wordt gehesen en als jij staat te huilen,” zei hij in een interview. Ziedaar de geconditioneerde vreugdetranen van de overwinnaar. Ze horen er voor de kijker bij, net zoals de magnumflessen champagne waarmee Formule 1-coureurs elkaar na een race natspuiten.

Ook de verliezers kunnen er wat van. Bij het overlijden van Wim van Est herinnerde Frits Abrahams zich in zijn column in NRC Handelsblad hoe Van Est ooit huilend de Aubisque op klauterde, nadat hij in een ravijn was gereden. Dat waren nog eens tranen! “Dit was geen huilen meer, dit was grienen én janken én bulken tegelijkertijd,” beschreef de columnist naar aanleiding van de oude tv- beelden het hartverscheurende tafereel. “Die grote, sterke man met dat oude jongenshoofd, vertrokken in een smartelijke grimas. Zijn hele lichaam huilt mee.”

Het bracht Abrahams tot de intieme vraag die ook in Zelfportret wekelijks wordt gesteld: “Wanneer heb jij nou voor het laatst écht gehuild?’ Abrahams: “Dan moet je vaak diep nadenken, of je doet alsof omdat je het niet wilt zeggen.”

Blijkbaar kunnen we huilen en echt huilen. En blijkbaar rust op dat laatste nog steeds een taboe. Huilende mannen, oké, maar dan wel in een bepaalde situatie en liever niet al te hartverscheurend.

Al grijpt de door beelden geregeerde emotiecultuur snel om zich heen, in het alledaagse leven is huilen nog niet zo probleemloos. Neem de werkplek: daar zijn tranen nog steeds not done. Wie huilt, toont zijn zwakte, en dat is in de werksituatie niet bepaald het handigste wat je kunt doen. Tijdens zijn trainingen haalt Henk Visser geregeld de inmiddels klassieke situatie aan van iemand (bijna altijd een vrouw) die tijdens een vergadering moet huilen en als reactie daarop wegloopt, waarna de anderen – tot hun opluchting – tot de orde van de dag kunnen overgaan. Want als we in het gezelschap zijn van iemand die huilt, voelen we ons daar zelf ook ongemakkelijk bij. In zijn trainingen leert Visser de huilende partij om in zo’n geval juist te blijven zitten. “Daardoor moeten de anderen wel actie ondernemen. Al reikt die troost in de praktijk meestal niet verder dan het halen van een glaasje water of het aanreiken van een zakdoekje, in plaats van dat de wezenlijke vraag wordt gesteld waaróm iemand huilt.”

Die vraag is sowieso een van de lastigste vragen die over het menselijk gedrag kan worden gesteld, zegt Ad Vingerhoets, hoogleraar klinische gezondheidspychologie aan de Universiteit van Tilburg. Vingerhoets, ook wel bekend als de ‘huilprofessor’ van Nederland, startte begin jaren negentig zijn onderzoek naar het fenomeen huilen. Twee jaar geleden verscheen zijn boek Adult Crying: A Biopsychosocial Approach, het eerste wetenschappelijke standaardwerk over huilen, dat hij samen met een Amerikaanse collega schreef. “Hoe meer onderzoek we doen, hoe gecompliceerder het beeld wordt,” zegt Vingerhoets over zijn vakgebied. Of mannen vandaag de dag inderdaad minder remmingen hebben om aan hun tranen toe te geven, durft hij niet te zeggen. “In de tijd van Goethe konden ze er ook al wat van.”

De beelden van huilende uitgeprocedeerde asielzoekers deed minister Verdonk verzuchten dat we in een ‘emocratie’ leven

We huilen omdat we ons machteloos voelen, omdat we de greep op de situatie kwijt zijn of omdat we ons realiseren dat we de klok niet meer kunnen terugdraaien, zoals bij het verlies van een dierbare. Wie huilt, geeft daarmee ook een teken aan een ander.  Kijk, ik kan het niet alleen, ik red het niet, het gaat niet: help me.

Niet voor niets wordt huilen steeds vaker gezien als machtsmiddel van de zwakken. De beelden van huilende uitgeprocedeerde asielzoekers deed minister Verdonk verzuchten dat we in een ‘emocratie’ leven. En in een interview in Opzij wist psycholoog Nico Frijda waarom vrouwen sneller huilen dan mannen: vrouwen weten als geen ander wat ze met hun tranen kunnen bewerkstelligen. Uit onderzoek blijkt dat vrouwen hun tranen nog altijd veel vaker de vrije loop laten dan mannen – gemiddeld 25-50 keer tegenover 5-20 keer. Als vrouwen huilen, is dat vergelijkbaar met ‘een actiegroep die zich laat vastbinden op de spoorrails’, aldus Frijda. “Het speculeert evenals als huilen op de kwetsbaarheid van de sterken. Want zo’n machinist rijdt natuurlijk niet door als er mensen voor zijn locomotief liggen; als vrouwen huilen, voelen zelfs de sterkste mannen dat ze even moeten inbinden. Het is dus niet zo dat mannen niet mogen of kunnen huilen, ze hoeven gewoon niet. Ze hebben de macht al, dus waarom zouden ze huilen.”

Het is een opvatting die verklaart waarom de tranen bij vrouwen en bij mannen verschillend worden geïnterpreteerd. Een vrouw die huilt, probeert iets voor elkaar te krijgen. Een man die huilt, is de regie écht kwijt. Maar is het terecht dat vrouwen vooral als calculerende huilers gelden en mannen niet? In de film Cloaca van Maria Goos gaat Pierre Bokma huilend bij zijn collega’s langs gaat om een verklaring van ze los te krijgen. Is hij daarmee de belichaming van een nieuw soort man, die niet alleen minder schaamtegevoelens over zijn tranen heeft maar zich ook bewust is van hun effect? Of komt het gewoon doordat hij in de film een homoseksueel is?

Als mannen hun tranen gebruiken om bij een ander iets af te dwingen, voelen ze dat hun macht tanende is. Immers, ze moeten tegenwoordig hun machtsposities steeds vaker en op steeds meer terreinen met vrouwen delen. Dat leidt ertoe dat mannen in nieuwe situaties terechtkomen waarin de eigen kwetsbaarheid voordeel kan opleveren. Mannen die een vrouwelijker gedrag vertonen, zouden weleens de beste papieren in handen kunnen hebben voor het functioneren in een wereld van nieuwe rolmodellen. Met de opkomst van de ‘nieuwe (gevoeliger) macho’, de metroseksueel en de high-sensitive person zijn er barsten in het aloude pantser van de schijnbaar onaangedane man gekomen.

Uit een onderzoek van de Universiteit van Tilburg, waarin de vraag werd gesteld waarom mannen minder huilen dan vrouwen, antwoordden veel mannelijke respondenten nog dat ze niet huilden omdat ze er nooit het nut van inzagen. Maar daar kan nu dus verandering in komen nu we een tijdperk hebben betreden dat volgens de Britse socioloog Frank Furedi wordt gekenmerkt door de gewoonte om alles door een emotionele bril te bekijken. We staan nog maar aan het begin van die ontwikkeling, schrijft hij in zijn onlangs verschenen boek Therapy Culture: Cultivating Vulnerability in an Uncertain Age, waarin hij een toenemende invloed van de therapeut op ons maatschappelijk leven constateert. “Psychotherapie heeft een negatieve invloed op de westerse cultuur. We laten ons aanpraten dat we zwak en kwetsbaar zijn.”

Huilen loont. Dat weten politici in binnen- en buitenland al langer

Geconfronteerd met het almaar groeiende aanbod van zelfhulpgroepen, persoonlijkheidstrainingen en zelfontplooiingscursussen à la Landmark – waar de deelnemers tegen forse betaling leren om op economische wijze hun gevoelens te gebruiken om zo het beste uit zichzelf te halen – is het niet meer dan logisch dat mannen vandaag de dag vaker moeten huilen. Leerden mannen ooit dat huilen niet hoort, op dergelijke cursussen wordt geleerd dat ze zich niet hoeven in te houden. Er bestaan zelfs therapieën waarbij de deelnemers net als acteurs leren om op commando hun tranen op te wekken.

Huilen loont. Dat weten politici in binnen- en buitenland al langer. Mediaprofessor Henri Beunders zag van nabij hoe Helmut Kohl tijdens een speech zijn tranen niet kon bedwingen en hoe alle aanwezigen daarvan diep onder de indruk waren. Beunders: “Maar dat kwam wel door de beheerste wijze waarop Kohl een traantje wegpinkte. Daarmee toonde hij dat hij een hart had, maar tegelijkertijd liet hij zien dat hij de zaak wel degelijk onder controle had.” Bill Clinton was er een meester in, en inmiddels hebben ook Nederlandse politici als Ed van Thijn, Wim Kok en Jan Pronk laten zien dat ze onder bepaalde omstandigheden waardig kunnen huilen, begaan als ze waren met het lot van de slachtoffers van respectievelijk de Bijlmerramp, Srebrenica en Rwanda. Hoe anders werden hun empathische tranen beoordeeld dan die van vrouwelijke politici als Elske ter Veld, Rabella de Faria (beiden compleet met weglopen) en Karin Adelmund.

Maar hoe vaker een man huilt, hoe gewoner het wordt en hoe meer zijn tranen devalueren. Als een vrouw huilt, weten we wel hoe laat het is. Ook Sophia van Splunteren, de zeventienjarige dochter van programmamaker Bram van Splunteren, beaamt desgevraagd dat ze het erger vindt haar vader te zien huilen dan haar moeder. “Mijn moeder huilt zo vaak. Dat gebeurt al als ze ongesteld is of zo. Toen ik mijn vader zag huilen, dacht ik: hé, hier is echt iets aan de hand.”

Wat werkelijk verandering in de situatie zou kunnen brengen, is als mannen zich en masse door het ‘vrouwelijke’ inzicht zouden laten leiden dat tranen heel lonend kunnen zijn

De tranen van de man betekenen nog iets. Maar alleen als hij niet te vaak huilt en liefst op een beheerste wijze. En vooral niet op het werk. Daarom is het niet te verwachten dat we in de nabije toekomst meer mannen als de hevig snikkende Bram van Splunteren te zien zullen krijgen. Want de situaties waarin dat wordt geaccepteerd, blijven toch beperkt. Wanneer een man ongegeneerd huilt zonder dat hij de controle behoudt, blijven we dat een ontluisterend gezicht vinden – daar brengt geen therapie, cursus of emotiecultuur verandering in.

Wat werkelijk verandering in de situatie zou kunnen brengen, is als mannen zich en masse door het ‘vrouwelijke’ inzicht zouden laten leiden dat tranen heel lonend kunnen zijn. Bram van Splunteren werd niet alleen bedolven onder reacties van kijkers: na de laatste uitzending van zijn serie Zijn of azijn liet zijn eindredacteur hem weten dat hij van de VPRO eindelijk die dramaproductie mag maken die hij al zo lang in petto heeft.