Spring naar de content

Een waarheid als een kalfje

Een dikke roman geldt als het summum van de literatuur. Maar er zijn ook schrijvers die zich korter of ultrakort uitdrukken. En zo’n pittige borrel smaakt vaak beter dan de flauwe ranja der wijdlopigen. Een pleidooi voor het aforisme.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Boudewijn van Houten

“Die jeugd van tegenwoordig denkt maar dat geld alles is, om het, eenmaal ouder geworden, helemaal zeker te weten.” Zo’n uitspraak van Oscar Wilde maakt mij enthousiast. Wat worden hier verrukkelijk veel domme vooroordelen weggevaagd en wat leest dat zinnetje lekker, met z’n onverwachte wending.

In literaire kringen hoor je aforismen maar niets te vinden. Spreuken uit de Succes-agenda, moet je ze minachtend noemen. Een kunstje, vooral dienend voor gelegenheidstoespraakjes en kalenders. Ga je er een ogenblik voor zitten, dan heb je er zo ook eentje gemaakt. Even proberen: “De mooiste trompetklanken ontstaan niet anders dan de smerigste scheten.” Inderdaad, een kind kan de was doen. Maar neemt dat nou weg dat er werkelijk goede aforismen zijn — zinnetjes die zo geestig geformuleerd zijn en zoveel samenvatten, dat je ze nooit meer vergeet?

Eens horen wat een deskundige over deze zaken denkt. Gerd De Ley, in 1944 in Gent geboren, mag je wel als zodanig beschouwen. Hij schrijft en produceert voor zijn eigen toneelgezelschap Paljas, maar hij stelde ook veel citatenverzamelingen samen, waarin hij graag plaats inruimt voor zijn geliefde aforismen. Je kunt hem vergelijken met de Nederlandse Cees Buddingh’. Net als Buddingh’ nam hij zijn eigen bedenksels soms onder pseudoniem op, en hij gaf ze ook los uit. In 1999 vierde hij onder vrienden zijn tweehonderdste publicatie.

“Het was niet zo moeilijk om die te halen, ” bekent hij in zijn huis in de Antwerpse voorstad Deurne. “In Nederland houden ze van cadeauboekjes, hè? Belgen vinden zo’n geschenkje van 7,50 euro een beetje weinig — bij ons moet het al minstens een goeie fles wijn zijn voor het dubbele bedrag.” En hij laat ons die nietige Nederlandse boekjes zien: ‘n Klavertje vier voor mijn moeder of Help!! Daar heb je Abraham. “Natuurlijk gevolgd door Help!! Daar heb je Sara,” lacht hij. “Voor dat werk is de computer geweldig. Vroeger was ik toch al gauw een paar dagen bezig om alles bij elkaar te zoeken. Maar nu bestellen ze een boekje met citaten over katten en ik hoef maar ‘kat’ in te toetsen om ze er zo uit te kunnen lichten.”

Aan melige uitspraken uiteraard geen gebrek in die boekjes. Het is alsof Gerd De Ley daar ook niet echt een hekel aan heeft. Maar hij beweegt zich met even groot gemak op een hoger niveau. Hij kreeg onder meer toestemming van Carmiggelt om diens aforismen te bundelen, idem dito van Bomans. “Die twee waren totaal verschillend. Met Carmiggelt had ik meteen een soort vriendschappelijk contact, terwijl Bomans eerst een beetje de vloer met me aanveegde. Toen hij m’n eerste ontwerp inkeek, zei hij temend: ‘Meneer De Ley, ik heb de indruk dat u geen flauw besef hebt van wat een aforisme is.’ Ik moest maar eens een paar dagen bij hem blijven logeren. Dan kon ik meteen zijn plakboeken doorwerken, waarin nog veel ongepubliceerd materiaal stond. Toen ben ik inderdaad drie dagen blijven logeren, en Bomans werd heel vriendelijk op den duur. “

De Nederlandse schrijvers mogen door de bank genomen niet zo warm zijn gelopen voor aforismen, in het buitenland hebben velen het genre met overgave beoefend. En soms met goede resultaten. Moet een zaak volledig zijn afgehandeld in een aforisme? Dat is te veel gevraagd. “De halve waarheden volstaan,” schreef Henry de Montherlant, daarmee een aforisme over het aforisme leverend. Onze Buddingh’ zei het trouwens ook aardig: hij vond dat aforismen ‘een waarheid als een kalfje’ dienden te bevatten. Persoonlijk heb ik een voorkeur voor ietwat sarcastische aforismen. Daarvoor kun je goed terecht bij Lichtenberg, de achttiende-eeuwse natuurkundeprofessor die zijn tijd met de nodige scepsis bekeek.

Zich ergerend aan het succes van Die Leiden des jungen Werthers en over al het zelfbeklag der romantici dat eruit voortvloeide, noteerde hij korzelig: “Het is nog maar de vraag of de mens niet meer tot niezen dan tot huilen geneigd is.” Twee eeuwen later kreeg hij een geestverwant in Amerika, H.L. Mencken. De mooiste uitspraken van deze ‘Bullebas van Baltimore’ vind je in de herinneringen van een zekere Charles Angoff, die Mencken bijstond in het redigeren van het literaire tijdschrift The American Mercury. Mencken moest er niets van hebben dat Angoff steeds weer met flauwe gedichten van vriendinnen aan kwam zetten. ‘Uit seksuele beleefdheid’ mocht Angoff van hem wel eens in de kunstenaarswijk blijven slapen, maar: “Een bed is niet de plaats om een gedicht onpartijdig te beoordelen.” Zulke grimmigheid zou je ook kunnen aantreffen bij Ambrose Bierce (1842-1914), ‘Bitter Bierce’, wiens Duivels woordenboek dezer dagen in een gemoderniseerde Nederlandse vertaling is verschenen.

Voor scepticisme kun je eveneens terecht bij de Engelse romanschrijver W. Somerset Maugham, in wiens autobiografie The Summing Up je gedachten aantreft als: “De literaire wereld is wat onevenwichtig en geneigd elke mode niet als een voorbijgaande gril maar als een wet van Meden en Perzen te beschouwen.” Iets zachtaardiger is dan weer zijn landgenoot, de acteur-auteur Peter Ustinov. Hij merkte eens op: “Ik houd van honden, want ze spreken me zelden tegen.” Ten tijde van de ‘duiven’ en ‘haviken’ in de Amerikaanse politiek, maakte hij tevens de wijze kanttekening dat hij niet zo van die ‘vogelkundige termen’ hield. En wel om deze reden: “Er is niets zo gevaarlijk als een agressieve duif en weinig is koddiger dan een verlegen havik.” Samen met medeacteur Peter Jones placht hij aforismen-in-de-stijl-van te maken, zoals deze, die volgens hen best van Napoleon zou kunnen zijn: “Tussen succes en mislukking ligt slechts een ogenblik. ” 

Betere Franse aforismen kwamen uit de pen van Flaubert en Jules Renard, die bijvoorbeeld verklaarde: “Schrijven is een manier van praten waarbij je niet onderbroken wordt.” Zijn tijdgenoot Anatole France heeft ook mooie dingen gezegd, opnieuw van ietwat negatieve aard. In zijn meest filosofische boek, Les opinions de M. Jérôme Coignard, lees je onder meer een overweging die menige journalist in zijn zak kan steken: “De politici van het ogenblik bestrijden is pure onbenulligheid, voor zover het geen middel van bestaan is en een manier om aan de weg te timmeren.”

Zo kun je wel blijven citeren. Sacha Guitry had ook puntige uitspraken, zoals het overbekende “Ik ben tegen de vrouwen, er dicht tegen…” Hetgeen natuurlijk nog grappiger is als je bedenkt dat hij niet minder homo was dan Paul de Leeuw. Maar kun je zo’n uitspraak nog een aforisme noemen? Wat is een aforisme eigenlijk?

“Eigenlijk is een aforisme een zelfstandig geschreven zin die een aantal eigenschappen kan bevatten,” stelt De Ley. “Stel u een gelijkzijdige driehoek voor met als top poëzie en als basishoeken filosofie en cabaret. Het ideale aforisme ligt op het snijpunt van de bissectrices, in het zwaartepunt van de driehoek. Ligt het meer naar de cabaretkant bijvoorbeeld, dan is het eerder een grapje. Ligt het meer naar de filosofische kant, dan is het eerder een moralistisch maxime.” Het gaat dus om een enkele zin, desnoods enkele zinnen, en steeds geschreven met het doel op zichzelfte staan. Voorbeeld: Dinky Toys van W.F. Hermans. Maar wat dan te denken van een mooie uitspraak die je in een roman van Hermans tegenkomt en die je eruit licht? “Daar heb je dan zelf een aforisme van gemaakt,” zegt De Ley. Frans Anton Janssen deed dat met een aantal fragmenten van Hermans in het bundeltje Hellebaarden.

“De vader van het aforisme is toch La Rochefoucauld?” vragen we Gerd De Ley. “Nee, dat was Hippocrates, die ook de ‘vader van de geneeskunde’ was. Hij heeft in de vijfde eeuw voor Christus een aantal beknopte geneeskundige geboden geschreven met de naam aphorismoi. Het woord komt van het werkwoord aphoridzo: afbakenen, bepalen. Daarna is natuurlijk La Rochefoucauld wel de knapste op dit gebied geweest. “

Het is bekend dat Multatuli een exemplaartje van de Maximes van La Rochefoucauld op zak droeg tijdens zijn Indische jaren. Vele intelligente mensen hebben hem gevolgd in die belangstelling: Nietzsche, Aldous Huxley, André Gide.

De twee laatsten hebben in bijna dezelfde bewoordingen verklaard dat in één aforisme van La Rochefoucauld bijna een complete roman is samengevat. Denk dus eens alleen al aan de prijsbesparing, wanneer je anders een vijftiendelige cyclus van Proust zou moeten kopen!

Gerd De Ley blijkt ook een hoge dunk van Paul Léautaud als aforismeschrijver te hebben. Nu, die Léautaud zei: “Men moet schrijven over wat men gezien, gehoord, gevoeld en doorleefd heeft.” En La Rochefoucauld had wat gezien, gehoord enzovoort! Vergelijk zijn leven eens met dat van onze grote letterkundigen, die na een aanvraag voor een subsidie te hebben ingevuld en enkele geniale regels aan hun roman-in-wording te hebben toegevoegd, vrouw en kind kussen om op de fiets naar het centrum te gaan en in Café De Zwart met hun collega’s een kleintje pils te drinken. De hertog La Rouchefoucauld (1613-1680) daarentegen leidde een bestaan van veldslagen en hofintriges, van lichamelijke en geestelijke verwondingen. Het maakte dat hij tot rake conclusies kon komen als: “In het eerste uur beminnen vrouwen de minnaar, daarna de liefde.” Het leukste is dat hij met enkele ontwikkelde vrouwen als Madame de Sévigné en Madame de Sablé hele briefwisselingen had waarin dergelijke aforismen onvermoeibaar werden bijgeschaafd en verkort. In 1664 verscheen nota bene in Nederland de eerste uitgave van deze Maximes, een roofdruk, in hetzelfde jaar nog in Parijs gevolgd door een editie die door de schrijver geautoriseerd was. De bundel staat nog steeds als een huis.

Wat niet wil zeggen dat je de illusieloze conclusies van La Rochefoucauld achter

elkaar moet lezen. Henry de Montherlant vermeldt ergens in zijn dagboeknotities dat hij een hele tijd met de aforismen van Chamfort, Vauvenargues en La Rochefoucauld bezig is geweest en er opeens compleet genoeg van heeft. Gerd De Ley: “Ik zeg altijd: het is als met de peperbolletjes op de biefstuk — niet te veel, want dat is niet lekker.”

Welke schrijvers van aforismen staan bij hem op de toplijst? “Allereerst Jan Greshoff, dé Nederlandse aforismenschrijver, die als eerste de humor in het aforisme heeft gebracht. Wijnaendts Francken zei in 1937, in zijn voorwoord bij Aphorismen, dat ze diepere waarheden hoorden te bevatten en niets anders. Greshoff brak in 1944 met die traditie van het filosofische aforisme met zijn bundel Bitterzoet. In het Nederlandse taalgebied was ook Julien De Valckenaere een grote. Hij kon zijn aforismenbundeltjes aan de straatstenen niet kwijt, maar Carmiggelt heeft hem herontdekt en in 1960 onder de titel Steentjes des aanstoots een postume keuze uit zijn aforismen samengesteld. De meeste oneliners van Toon Hermans waren van Julien De Valckenaere, en dat stond ook altijd achter in het programma. Ze waren steeds aangeleverd door Carmiggelt.”

Hij vervolgt: “En wat het buitenland aangaat: natuurlijk La Rochefoucauld, Lichtenberg, Nietzsche… De grootste uit onze tijd vind ik misschien wel Stanislaw Jerzy Lec, een Pool wiens werk via Duitse vertaling bij ons is beland en als Het grote boek der ongekamde gedachten in 1974 in Nederland werd geïntroduceerd. “

Gerd De Ley noemt nog een Pool, Wieslaw Brudzinski, alsook de hedendaagse komieken Steven Wright en Jack Handey. “Deep thoughts heet dat dan, maar het is wel lachen geblazen. “

Het blijkt in de praktijk dat het niet altijd je lievelingsschrijvers hoeven te zijn — mensen die je met huid en haar aanvaardt — die je de mooiste aforismen leveren.

“Nee,” zegt Gerd De Ley. “Dat is juist vaak een reden geweest waarom het aforisme een beetje verdacht gevonden werd: omdat het dikwijls het enige is dat iemand presteert. “

De ware aforist streeft naar bondigheid en zou de slotregel van het volgende versje van Hendrik de Vries over het marathongedicht Mei van Gorter boven zijn bureau kunnen hangen: “Gorter! Gorter!/ ‘k Heb uw Meizang willen lezen/ Maar begon al gauw te vrezen/ dat het, voor mijn dood, niet uit zou wezen./ Korter! Korter! Korter!”

Mooi kort is bijvoorbeeld de uitspraak van Mark Twain: I support considerable petting — ik kan heel wat gevlei aan. Vier woorden maar! Descartes deed het in drie: Cogito, ergo sum — ik denk, dus ik besta. En recordhouder is waarschijnlijk de Griekse wijsgeer Thales met Gnothi seauton, dat voor een keer ook in het Nederlands superkort is en de twee woorden niet overschrijdt: ken jezelf. Maar hier is het dan geen lachen meer geblazen…