Spring naar de content
bron: anp

De leeslijst-loge

Van Schendel? Weg. Belcampo? Weg. Nooteboom? Heeft het nooit echt gedaan. Vestdijk, sporadisch. Van Eeden? Voor de liefhebber. Theun de Vries, kwijt. Ooit nog iets van Hugo Raes gehoord?! Jan Cremer, verdwenen. Wat las de middelbare scholier 25 jaar geleden? En wat leest hij nu?

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Stijn Aerden

Misschien is het wel het grootste compliment dat je als schrijver kunt krijgen. Twee maanden terug werden de dichters J.C. Bloem en Gerrit Achterberg uitgenodigd om plaats te nemen in het panel van KRO’s Tien voor taal. Het zou het Nederlandse kamp ongetwijfeld een nieuwe impuls hebben gegeven in hun strijd tegen de Vlamingen. Maar helaas, de heren konden niet. En met een geldig excuus. De een overleed in 1966, de ander in ’62. 

Bij uitgeverij Querido, waar het verzoek van de KRO binnenkwam, hebben ze zich nog lang vrolijk gemaakt over het telefoontje. Het was niet eens een stagiaire, lieten ze de pers weten, maar een doorgewinterde redacteur — iemand die toch beter had moeten weten. Maar dat is onzin. Een stagiaire zou niet eens geweten hebben wie Gerrit Achterberg wás. 

Middelbare scholieren van ver voor de Tweede Fase hebben te kampen met iets wat we hier ‘de leeslijst-loge’ zullen noemen. Een plek waar zich allerlei vriendelijke dames en heren bevinden die boeken hebben geschreven met klinkende titels als De herberg met het hoefijzer, Het meisje met het rode haar en Mijn tante Coleta — boeken waarvan iedereen het ‘thema’, het ‘vertelperspectier en de ‘tijdsbehandeling’ zo kan opdreunen. Gemakkelijker in ieder geval dan uitsluitsel geven over de toestand of gezondheid van de auteur. 

Goed, die van R.J. Peskens is niet best. Maar Theun de Vries is nog in topvorm. En als iemand met de hand op zijn hart zou beweren dat A. den Doolaard in een aanleunwoning in Ede een stil en teruggetrokken bestaan leidt — ik zou hem geloven. De schrijver zou dan wel Kil zijn, maar dat komt voor. Misschien iets voor de redactie van Tien voor taal om uit te zoeken. 

De leeslijst-loge. Hella Haasse staat er in geanimeerd gesprek met de heer Elsschot. Anton Koolhaas bestudeert er een spinnetje dat langzaam aan zijn draad omlaag zakt, Hubert Lampo drinkt er een kopje thee, en Marga Minco en Louis Couperus hangen over de balustrade en zetten de verschrikkingen van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog nog eens tegenover elkaar. 

In 1978 deden Otten en Hilhorst voor Vrij Nederland onderzoek naar leeslijsten; ze legden de gekozen boektitels van acht middelbare scholen naast elkaar — bij elkaar van 578 leerlingen — en kwamen zo tot een moederlijst, een ‘lijst der lijsten’. De uitkomst was voor hen ‘verbijsterend’, zo noemden ze het. “Elke eindexamen-kandidaat van na 1962 had deze lijst in kunnen leveren. Als Kort Amerikaans er niet op had gestaan, zelfs nog eerder.” En de conclusie luidde: “Deze lijst maakt een indruk van volledige tijdloosheid.” 

De lijst der lijsten, Vrij Nederland, 1978 

1. Het bittere kruid (Marga Minco, 1957)
2. Wierook en tranen (Ward Ruyslinck, 1958)
3. De herberg met het hoefijzer (A. den Doolaard, 1933)
4. Oeroeg (Hella Haasse, 1948)
5. Het fregatschip Johanna Maria (A. van Schendel, 193o)
6. Kort Amerikaans (Jan Wolkers, 1962) 
7. Bint (F. Bordewijk, 1934) 
8. Het behouden huis (W. F. Hermans, 1952) 
9. De kleine Johannes (Frederik van Eeden, 1887) 
10. De komst van Joachim Stiller (Hubert Lampo, 1960) 

Inmiddels zijn er bijna 25 jaar verstreken, en kun je je afvragen of de oude leeslijst-loge nog intact is. Of die indruk van ‘volledige tijdloosheid’ heeft doorgezet. Daar hoeft u de cijfers niet voor te hebben. Het antwoord is natuurlijk nee. Er zijn in de tussentijd dingen ingrijpend veranderd. Om te beginnen het (literatuur)onderwijs. 

Ruud Kraayeveld glimlacht. Ruud Kraayeveld heeft als docent Nederlands de periode van het Vrij Nederland-onderzoek in 1978 tot nu, tot en met de basisvorming en de Tweede Fase, overbrugd. En in die 25 jaar heeft hij zich op allerlei manieren met literatuuronderwijs en leesbevordering beziggehouden: als schrijver van lessen en lesmethoden, als hoofdredacteur van het tijdschrift jeugdliteratuur in de basisvorming, en achter de schermen bij de jaarlijkse Dag van de Jonge Jury, die volgende week weer wordt gehouden. 

“Als docent Nederlands heb je tegenwoordig voor literatuuronderwijs minder tijd dan ooit. Een scholier heeft een veertigurige ‘werkweek’; daar moet het lezen van de boeken in zitten. In de bovenbouw van de MAVO lezen ze er zo’n zes, op de HAVO acht en op het VWO twaalf: vier per jaar, zeg maar. En dat is vooral eigentijdse literatuur. Bij VWO-leerlingen komt daar nog een beetje historische kennis bij kijken. Die lezen ook drie oude boeken.” 

Om even terug te gaan naar Bloem en Achterberg… Die zijn voor de tweede-fasescholier in ieder geval geen levende dichters, al zitten ze straks in het panel van Waku Waku. “Poëzie blijft heel moeilijk aan leerlingen te slijten,” knikt Kraayeveld. “Zeker niet aan de jongens. Maar persoonlijk probeer ik iedereen ten minste één gedicht te laten analyseren.” 

Bij de ‘kerndoelen’ zoals die voor de Tweede Fase zijn geformuleerd, staat de ‘persoonlijke smaakontwikkeling’ van de leerling voorop. ‘Wat sprak jou aan in het boek?’ Met welke figuur kon je je het beste identificeren?’ En ‘Hoe zou je gehandeld hebben als jij de hoofdpersoon was?’ Dat zijn ongeveer de vragen van een modern mondeling. 

“Is dat zo gek?” vraagt Kraayeveld. “Als jij uit de film komt, informeer ik toch ook niet naar het meervoudig vertelperspectief? Ik vraag hoe je hem vónd.” Of een boek nou uit 1995 of 1945 stamt — in het kader van die persoonlijke smaakontwikkeling, vindt Kraayeveld, maakt dat weinig uit. 

En hoe het dan met de oudjes is gesteld? Ten huize van de heer Kraayeveld worden in een snel tempo de tulpen gekopt. “Van Schendel? Weg. Belcampo, weg. Nooteboom? Heeft het nooit echt gedaan. Marnix Gijsen? Weg. Vestdijk, sporadisch. Louis Paul Boon, verdwenen. Van Eeden? Voor de liefhebber. Theun de Vries, kwijt. Bert Schierbeek, heeft nooit wat gedaan —al die Vijftigers vinden ze veel te complex. Hubert Lampo? Dat hele magisch realisme is uit. Ooit nog iets van Hugo Raes gehoord?! Jan Cremer, weg. Gerard Reve? Voor de liefhebber.” 

Pardon? 

“Natuurlijk. De avonden was altijd al problematisch. Leerlingen vonden het te traag — snapten de humor niet. Het is nu eigenlijk vooral De vierde man die het nog een beetje doet.” 

En buiten het literatuuronderwijs is natuurlijk de literatuur zelf ingrijpend veranderd. Sinds het midden van de jaren tachtig is er een nieuwe appelfrisse generatie schrijvers opgestaan. Via de Maximalen, de Generatie Nix en de hele golf allochtonen die daarachter aanspoelde, is de leeslijst-loge langzaam ingewisseld voor een skybox. 

In de moderne, relatief jonge schrijver herkent de middelbare scholier zich tenminste. Die is alive and kicking. Hip. Hot. Vorig jaar op de Bulkboek Dag van de Literatuur — met 6200 scholieren — was dat weer duidelijk te zien. Pubers die het ‘vet’ vonden om een handtekening van Giphart te krijgen. Op een kladblaadje, op hun arm, desnoods op een leeg pak appelsap. Schrijvers die zich over het podium bewogen met het gemak van Amerikaanse televisiedominees — beugelmicrofoontje en de Brinkman-shuffle — en een zaal van achthonderd pubers met gemak konden laten sidderen of schuddebuiken. De sekspassages lieten de docenten rood kleuren tot achter hun baard. Die ontwikkeling wordt vanzelfsprekend weerspiegeld in het karakter van de moderne leeslijst. 

Goed, dan toch maar wat cijfers. 

Twee maanden terug stuurde HP/De Tijd vragenlijsten naar 25 HAVO/VWO docenten, verbonden aan scholengemeenschappen van uiteenlopende signatuur (algemeen, katholiek, christelijk, Dalton) en verspreid door heel Nederland. Er werd naar twee dingen gevraagd. Docenten werd gevraagd naar de greatest hits van boektitels op de leeslijsten. (Zie hiernaast.) Verder stonden op het enquêteformulier de namen van ruim vijftig schrijvers, met daarachter de kolommen ‘nooit’, `sporadisch’, ‘soms’, ‘geregeld’ of ‘frequent’ gelezen. ‘Frequent’ honoreerden we met tien punten, ‘geregeld’ met acht, ‘soms’ met zes, ‘sporadisch’ met vier en ‘nooit’ met twee. Opgeteld en gedeeld door het aantal geënquêteerde docenten leverde dat voor elke leeslijstschrijver een rapportcijfer op. Wat ons wel toepasselijk leek. 

Schrijvers die we over het hoofd hadden gezien, konden worden toegevoegd, wat veelvuldig gebeurde. Zeventien van de 25 verstuurde formulieren kwamen bij HP/De Tijd terug, wat een heel aardig gemiddelde schijnt te zijn. Onze hartelijke dank daarvoor. 

HP/De Tijds leeslijst-loge, 2002 

1. De aanslag (Harry Mulisch, 1982) 
2. Het gouden ei (Tim Krabbé, 1984) 
3. De donkere kamer van Damocles (W. F. Hermans, 1958) 
4. Turks fruit (Jan Wolkers, 1969) 
Blauwe maandagen (Arnon Grunberg, 1994) 
5. lk ook van jou (Ronald Giphart, 1992) 
6. Isabelle (Tessa de Loo, 1989) 
Het bittere kruid (Marga Minco, 1957) 
7. De kleine blonde dood (Boudewijn Büch, 1985) 
8. Vals licht (Joost Zwagerman, 1991) 
De passievrucht (Karel Glastra van Loon, 1999) De kroongetuige (Maarten ‘t Hart, 1983) 
9. Hersenschimmen (Bernlef 1984) 
Giph (Ronald Giphart, 1993) 
10. De ontdekking van de hemel (Harry Mulisch, 1992) 

Om met de toptien van de meest populaire boeken te beginnen, helemaal zuiver is de lijst niet. Vaak hebben scholen afspraken gemaakt met uitgeverijen als Wolters-Noordhoff of Malmberg en krijgen ze jaarlijks pakketten voorgeselecteerde titels toegestuurd. Leerlingen kunnen die voor een schijntje aanschaffen. Zo is er de Penta-reeks, opvolger van het befaamde Bulkboek, en brengt hetzelfde Wolters-Noordhoff de Grote Lijster uit: een sixpack jaarlijks wisselende titels, waaronder steeds één dichtbundel, voor de prijs van €13,59. Handig en efficiënt. Maar als Mijn tante Coleta, Bint of De ruimte van Sokolov in de Grote Lijster verschijnt, beïnvloedt dat de cijfers natuurlijk wel. 

Van de andere kant: de toptien zoals die hier staat, komt in grote lijnen overeen met andere, meer uitgebreide leesonderzoeken in de jaren negentig, zodat we wel van een constante kopgroep durven spreken. 

Eén titel overlapt met de tien uit 1978 Het bittere kruid van Marga Minco. Drie anderen zijn gezakt, maar zouden binnen een actuele top-25 nog wel terug te vinden zijn, respectievelijk Wierook en tranen (Ward Ruyslinck), Oeroeg (Hella Haasse) en Bint van Bordewijk. 

Verder zijn alle titels afkomstig uit de titel jaren tachtig en negentig. De jongste is van Karel Glastra van Loon: De passievrucht. ‘Eendagsvlieg!’ zette een der geënquêteerde docenten er knorrig bij. Maar dat moet, over een jaar of tien, een onderzoek in het blad Elsevier maar uitwijzen.

Twee keer Mulisch, twee keer Giphart en als de toptien een topvijftien was geweest, waren Tim Krabbé, met De grot en Joost Zwagerman (De buitenvrouw) nog een keer voorbijgekomen. 

Acht (blanke) mannen. Twee vrouwen. Alleen de afwezigheid van Yvonne Keuls behoeft enige toelichting. In de bovenbouw van HAVO en VWO is het vaak niet toegestaan om haar voor de lijst te lezen – dat heeft haar gemiddelde erg gedrukt. Maar titels als De moeder van David S. en Het verrotte leven van Floortje Bloem zijn nog steeds onverminderd populair. 

Vraag aan Ruud Kraayeveld. Waar moeten, in een notendop, toptienboeken aan voldoen? 

“Dun,” zegt hij. “Laten we dat criterium vooral niet over het hoofd zien. Dun, met een overzichtelijk verhaal. Met een kop en een staart. Beetje seks, beetje spanning, actie. Het gouden ei van Krabbé heeft dat in optima forma. Een zoektocht. Suspense. Isabelle van Tessa de Loo heeft dat ook. En De kroongetuige van Maarten ‘t Hart. Dat detective-achtige spreekt leerlingen aan. Meer dan een verhaal over een verlegen jongen en een onbereikbare vrouw, zoals in Een vlucht regenwulpen. Daar hebben ze het geduld niet meer voor.” 

De oorlog? 

“Een conflict. De tegenstelling tussen ‘goed en kwaad’. En dan inderdaad vooral de Tweede Wereldoorlog. Dat is toch onderdeel van ons collectief geheugen. Een ijkpunt. De aanslag. Gaat over de oorlog. Het bittere kruid. De donkere kamer van Damocles. Kinderjaren, van Jona Oberski, ook een erg populair boek. Wierook en tranen, de enige van Ruyslinck die nog volop gelezen wordt, ook omdat die steeds opnieuw als Grote Lijster verschijnt. De tweeling van Tessa de Loo. Allemaal over de oorlog. In zeker zin zelfs De kleine blonde dood van Boudewijn Mich.” 

Is het eenvoudig om de ‘grillen’ van de `blijvertjes’ te onderscheiden? 

“Ik denk dat zo’n laatste boek bijvoorbeeld wel wegzakt,” zegt Kraayeveld. “Sommige docenten verbieden Büch zelfs. ‘Büch kan niet schrijven,’ zeggen ze. `De broer waarmee’ in plaats van ‘de broer met wie’. Let maar eens op, die fout maakt hij constant. Het boek heeft natuurlijk een opleving gehad door de film, met Antonie Kamerling. En een vader-zoon-relatie spreekt altijd aan, maar uiteindelijk… 

“Hoewel,” zegt hij dan. “Het blijft lastig te zeggen. Van Bernlefs Hersenschimmen heb ik ook jaren gedacht: dat zakt wel weg. Wat boeit leerlingen nu aan de gedachtewereld van een dementerende oude man? Ook nog een complex boek, zo naar het einde toe. Maar nog steeds heel populair.” 

De winnaar en absolute stayer in de koninklijke leeslijst-loge-abonnement-houder voor het leven – is natuurlijk Harry Mulisch. Maar naast Minco, en de iets verder naar achter geplaceerde Haasse, zitten er nog twee belangrijke mannen: Jan Wolkers en W.F. Hermans. 

“Jan Wolkers heeft duidelijk een comeback gemaakt,” zegt Kraayeveld. “Zo rond het uitkomen van De walgvogel was hij even helemaal weg – ook de recensenten de leeslijst vonden het allemaal niks. Maar hij is vanzelf weer bovengekomen. Anders dan bijvoorbeeld Jan Cremer heeft hij een nieuwe generatie branieschrijvers overleefd. Turks fruit is absoluut zo’n ‘blijvertje’.” 

En Hermans? 

“De donkere kamer van Damocles kun je op zoveel niveaus lezen,” zegt Kraayeveld. “Als avonturenverhaal. Als psychologische roman… Ik denk dat het een van de allerbeste naoorlogse boeken is. Een echte klassieker, dat blijkt ook wel.” 

Meneer Hermans, gefeliciteerd. Nog even en u wordt gebeld door de redactie van Triviant! 

Meest gelezen schrijvers, Vrij Nederland,1978 

1. Jan Wolkers 
2. Ward Ruyslinck 
3. W.F. Hermans 
4. W. Elsschot 
5. F. Bordewijk 
6. Arthur van Schendel 
7. Marga Minco 
8. Louis Couperus 
9. Harry Mulisch 
10. A. den Doolaard 
11. Anton Koolhaas 
12. Hubert Lampo 
13. Hugo Claus 
14. Hella Haasse 
15. Remco Campert 
16. Simon Vestdijk 
17. J.J. Slauerhoff 
18. Marnix Gijsen 
19. Gerard Reve 
20. Nescio 
21. Godfried Bomans 
22. Jos Vandeloo 
23. Johan Daisne 
24. Stijn Streuvels 
25. Louis Paul Boon 
26. Jacques Hamelink 
27. Martinus Nijhoff 
28. Herman Heijermans 
29. Belcampo 
30. Augusta de Wit 

De meest gelezen schrijvers, HP/De Tijd, 2002 (in rapportcijfers) 

1. Harry Mulisch – 9.8 
2. Tim Krabbé – 9.6 
3. Joost Zwagerman – 9.4 
4. Jan Wolkers – 9.1 
5. Tessa de Loo – 9 
6. W.F. Hermans – 8.9 
7. Ronald Giphart – 8.8 
8. Maarten ‘t Hart – 8.7 
9. Marga Minco – 8.6 
10. Renate Dorrestein – 8,5 
11. Leon de Winter – 8.1 
12. Boudewijn Büch – 8 
13. Arnon Grunberg – 7.8 
Adriaan van Dis – 7.8 
14. Hella Haasse – 7.4 
15. Gerard Reve – 7.3 
16. Karel Glastra van Loon – 7.2 
J. Bernlef- 7.2 
17. Kees van Kooten – 7.1 
Yvonne Keuls – 7.1 
18. Anna Enquist – 6.9 
Willem Elsschot – 6.9 
19. Remco Campert – 6.6 
20. Hugo Claus – 6.1 
21. Connie Palmen – 5.9 
22. Mensje van Keulen – 5,6
Louis Couperus – 5,6 
23. Kees van Beijnum – 5.5 
24. Ward Ruyslinck – 5.4 
25. Simon Vestdijk – 5.3 
26. A.F.Th. van der Heijden – 5.2 
Herman Brusselmans -5.2 
27. Hubert Lampo – 5.1
28. Marcel Möring 4.8 
29. Frederik van Eeden – 4.7 
30. Kader Abdolah – 4.6