Spring naar de content
bron: pexels

Grachtengordeldam

De hoofdstad roept opvallend emotionele reacties op. Er bestaan weinig plekken in Nederland waarover met zoveel verachting en afgunst wordt gesproken. Is Amsterdam inderdaad een bolwerk van zelfingenomen ijdeltuiten die op de rest van het land neerkijken of lijden de achterlanders aan een provinciecomplex?

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Matt Dings

Frits Bolkestein met zijn gevoel voor het volkse ongenoegen haalde er de voorpagina’s mee, en je zag de krantenlezers van Baarlo tot Heerhugowaard en van Oude Tonge tot IJlst instemmend knikken: dit kabinet leed aan ‘randstedelijke arrogantie’. Het ging over de Limburgse Rijksweg 73, en Bolkestein vond dat het Binnenhof bij de keus voor het tracé maar moest luisteren naar de provincie waar die weg kwam te liggen. Nu was dat argument er duidelijk eentje uit de categorie pour besoin de la cause: maar stellig was de sneer over het verwaten westen electoraal raak. ‘De Randstad’ immers wordt in ‘de provincie’ veelal gezien als een bolwerk van zelfbevlekkende ijdeltuiten die zich oneindig veel slimmer, kundiger, artistieker, moderner en belangrijker vinden dan die bleue, trage achterlanders. Dat steekt natuurlijk, en een politicus die dit ongenoegen verwoordt, krijgt dankbaar applaus. 

Het ergste van ‘de Randstad’ is de hoofdstad, en het ergste van de hoofdstad ‘de grachtengordel’. Er bestaan weinig plekken in Nederland waarover met zóveel verachting wordt gesproken. In clichés als Tietjerksteradeel of Staphorst klinkt tenminste nog meelevendheid door, maar de Amsterdamse grachtengordel is goed voor regelrechte haat. De oorzaak is het boemerangeffect. De grachtengordeliaan gaat door voor een opgeblazen leeghoofd vol gebakken lucht en dédain, dat op het terras van het grand café bij een modedrankje door een modeblad bladert en zo het patent op het wereldse leven opeist en ieder ander wegschampert als een provinciaal aan wie het eigentijdse geheel ontgaat — en dat beeld roept natuurlijk een responderend, zelfbeschermend hoongelach op. 

Hij bestaat, deze prototypische terrassnob die de kosmopoliet speelt, net zoals de prototypische achterlijke provinciaal wel zal bestaan, maar geen van beiden is exemplarisch te noemen. Amsterdam is zo voorlijk niet als het zich wel voordoet, en de provinciestad en het dorp verkeren niet meer in de jaren vijftig. Toch bestaat er een wrijving, een schurende animositeit tussen de hoofdstad en de rest van het land. In Amsterdam leeft menigeen in het idee dat het leven voorbij de Utrechtsebrug ophoudt, zoals elders in een mengeling van weerzin en ontzag naar Amsterdam wordt gekeken, naar de lefgozer die irriteert en intimideert. 

Het is de geprikkelde verstandhouding tussen stad en platteland, die wellicht van alle tijden en alle culturen is: een botsing van hoofdstedelijke eigendunk en een provinciecomplex. Wenen weet zich vele maten verfijnder dan Karinthië of Tirol, waar men op zijn beurt de oude keizerstad decadent en hautain vindt. De rurale haat jegens Parijs en de bloei van de Franse suburbia gaven Le Nouvel Observateur een paar jaar geleden een omslagverhaal in met de hartekreet: ‘La province est formidable!’ Münchenaren zien zich als kosmopolieten naast de ‘boeren’ uit de omliggende Beierse dorpen, maar zijn in de ogen van Berlijners absolute provincialen. En New York Magazine vroeg zich onlangs af waarom Amerika New York toch zo haatte: de recente electorale successen van de Republikeinen waren volgens het blad te verklaren uit de groeiende weerzin vanuit de slaapsteden tegen de verloedering en vervozing der zeden van Amerika’s culturele hoofdstad. 

In de Nederlandse verhoudingen zijn kloven nooit zo diep en torenen tegenstellingen niet zo hoog op. Maar ook hier hebben hoofdstad en land het moeilijk met elkaar. Als (de Amsterdammer) Bolkestein de randstedelijke arrogantie hekelt, doet hij dat vanuit het besef dat zo’n opmerking in de buitengewesten in de vruchtbare aarde van het provinciecomplex valt. Andere Amsterdammers moeten juist hun afgrijzen van het provinciale leven kwijt. Bram de Swaan schreef in Het lied van de kosmopoliet: “Niemand kan het helpen dat hij als Fries of Limburger geboren wordt, maar gelukkig is daar nog veel aan te doen: behoorlijk onderwijs, veel radio en televisie, een tijdige vlucht naar de stad.” 

Zulke proeven van Amsterdamse bluf leiden weer tot gemor op Amsterdam. Zelfs vanuit de ‘arrogante’ Randstad. De Groene Amsterdammer liet onlangs de hoofdredacteur van het (Rotterdamse) Algemeen Dagblad uit zijn slof schieten: “Wij zijn de enige krant met een filosoof als columnist. Bovendien is Jan Bor een Amsterdammer. Het feit dat Bor nu wekelijks in het Algemeen Dagblad staat, is voor de grachtengordel misschien reden om hem minder serieus te nemen, maar dat verandert nog wel. Wat ik altijd proef bij bewoners van de grachtengordel is een bevooroordeelde manier van kijken naar dingen. Het zijn luie mensen, die vastzitten aan slechts een paar zekerheden.” Waarbij het overigens opvalt dat de Rotterdamse hoofdredacteur niet weet dat de filosoof Cornelis Verhoeven een wekelijkse column heeft in een aantal regionale dagbladen. En dat het AD momenteel een grote actie voert om in dat bespottelijke Grachtengordeldam meer lezers te krijgen. 

In Oudemolen, Drenthe, ben je wel in de provincie, zou je zeggen. Maar Gerrit Krol, die er woont, denkt daar anders over. “Ik vind niet dat ik erg ver weg woon. Ik woon niet verder van Amsterdam dan veel Newyorkers van Manhattan. De mensen die ik in deze regio ken, komen ook regelmatig in Amsterdam, om niet te zeggen regelmatig in Parijs. Dat boertige, dat boerige, dat beeld van Amsterdam als stad des verderfs waar je eens per jaar op excursie heen gaat, dat is een beetje verouderd. Wij wonen als het ware in de buitenwijken van Randstad Holland. 

“Vanuit het noorden gezien, is er niet zoveel verschil tussen Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Eventuele rivaliteit tussen die drie steden is begrijpelijk, maar maakt op afstand toch weer een provinciale indruk. Natuurlijk moet je die grote steden haten, dat verdienen ze. Om de smerigheid, om wat er niet klopt, om alles wat er verbetering behoeft. Dat is constructiever dan iets mooi vinden, want dan blijft alles zoals het is. Ik mag het zeggen, want ik heb er gewoond, en niet met tegenzin. 

“Ik heb weleens tijden dat ik helemaal niet in Amsterdam kom, en dan lees ik dat de onveiligheid hand over hand toeneemt, berovingen op klaarlichte dag, sterke verhalen, maar kom ik dan weer eens in die vermaledijde streken, dan blijkt het niet anders dan twintig jaar geleden. Als je veel leest, krijg je een verkeerd beeld van de wereld. Ik herinner me dat ik mijn dochter eens meenam naar Rotterdam. Ze keek haar ogen uit: ‘Hier lopen gewoon mensen op straat!’ Op school had ze geleerd dat je in Rotterdam niet meer kon leven, dat je er doodging van de vieze gassen, en dat had ze letterlijk genomen. 

“Ik hou van Amsterdam als ik er in mijn eentje rondzwerf, ongezien, dat kan in de provincie niet. Maar ik kan niet zeggen dat ik liever in de ene stad dan in de andere ben. Journalisten, schrijvers, kunstenaars zijn erg weg van Amsterdam, een jurist misstaat het niet in Leiden te wonen, een zakenman kan met Rotterdam als woonplaats voor de dag komen, en een diplomaat natuurlijk met Den Haag. We hebben drie kleine grote steden met een eigen functie.” 

Niet zo ver van Krol vandaan houdt collega-schrijver Lévi Weemoedt domicilie. Hij verruilde Vlaardingen voor Assen. Daar bliikt een strategische bedoeling achter te schuilen. Weemoedt: ‘Voor Amsterdam ben ik nu definitief een buitenlandse auteur. Ais ik naar Amsterdam ga, vlieg ik vanaf Eelde, want een buitenlands auteur wordt op Schiphol met bloemen ontvangen, en krijgt een limousine en een rondvaart door de grachten en twee escorts. Toen ik nog vanuit Vlaardingen mijn uitgever bezocht, vroegen ze altijd wie ik ook weer was en dan lieten ze me de ramen lappen.” 

Vroeger had Weemoedt schrik voor Amsterdam. “Ik vond het Sodom en Gomorra onder één dak. De autoweg erheen noemde ik de snelweg naar het verderf. Dat is er wel een beetje vanaf. Ik vind Amsterdam nu nogal bekrompen. Er heerst veel conformisme. De trends wisselen zo snel dat de trendvolgers denken erg vernieuwend te zijn, maar het zijn voornamelijk meelopers. Vooral die nep-Amsterdammers die erg hun best doen om avantgardistisch te zijn en ‘erbij’ te horen. 

“Wat ik ergerlijk vind, zijn die krantenstukjes in de komkommertijd. Dan reist er zo’n verslaggever in zijn leren jasje naar Andijviegarijp of Zwartsluisklooster, maakt een praatje in het plaatselijke café, kijkt even rond op het dorpsplein en schrijft een verhaal dat altijd een beetje naar incest en inteelt ruikt over hoe verschrikkelijk het leven daar is, en dat je er hooguit aardig kunt fietsen — mits op de juiste fiets — maar dat je na een paar uur hevig verlangt naar een flinke teug uitlaatgas. Wat een arrogantie. Die kan trouwens ook wel komisch uitpakken. Ontdekken ze een Franse filosoof van wie ik twintig jaar geleden het eerste boek las en dan loopt de stad uit. Daar had ik wel schik in.” 

Het achtbaangevoel: zo laten zich de gemengde indrukken beschrijven die Amsterdam bij vele niet-Amsterdammers achterlaat. De achtbaan roept sensatie èn angst op, en dat doet Amsterdam op zijn manier ook. 

Met zijn intensieve erotische industrie en zijn uitgebreide homoseksuele scene kent Amsterdam een brutale zinnelijkheid die de een fascineert en de ander afstoot en een derde beide reacties tegelijk bezorgt. Het straalt een sensualiteit uit zoals A. F. Th. van der Heijden die omschreven heeft in Vallende ouders: “…die stad, waarvan de naam alleen al een soort werveling opriep die ons vreemd was en toch vertrouwd, omdat we er zo graag deel aan zouden hebben. Amsterdam: een beeld van duizelingwekkend overhellende huizen… een toren met een knik erin… een heuvellandschap van bruggen… (—) Vrouwen, in etalages, die met vlakke hand klapjes op hun kruis gaven… ( —) We zouden ‘twee grietjes met een eigen appartementje’ versieren.” 

Dat Amsterdam heeft het verleidelijke èn het verbodene van een zondig rijk der zinnen. Zo roept het wel meer gemengde gevoelens op. Het is te klein voor een metropool, maar te kosmopolitisch voor zomaar een grote stad. Het is nu eens vriendelijk en nonchalant, dan agressief en dreigend. De dynamiek van de stad weet te boeien en te ergeren. De multiculturele en internationale atmosfeer geeft Amsterdam iets exotisch en roept ook vervreemding op. De vrijheid en tolerantie zijn er weldadig, maar geven ook ruimte aan uitwassen. Wie honderd meter over het Damrak wandelt, heeft een seksmuseum gezien, een paar gokholen, twintig rekken met pornografische briefkaarten, vijf slapende junks, tien vuilnisbak-graaiers, vijftien bedelaars. 

Nogmaals Van der Heijden: “In de Damstraat woedden de middeleeuwen. Er heerste althans het oud-Parijse straatbeeld dat wel in films als De klokkenluider van de Notre-Dame werd getoond. Jonge alcoholverslaafden in tijdloze lompen. Verloederde meiden met verzonken, fletse ogen en ouwe lappen om. In het dronkemans-geschreeuw waren soms flarden Duits en Amerikaans te herkennen. Veel ontblote, ongewassen bovenlijven, die in hun magerte nog ongezond pafferig schenen. (—) Op het trottoir mozaïeken van kapotgeslagen flessen. Mannen met rode lippen van de bessen-jenever, waarvan ook wel ‘ns een straaltje uit een mondhoek liep, of die tussen zwarte tanden weer naar buiten gutste. De stamelende ruzies. Vuisten krachteloos geheven. Een lallerige liefdesverklaring achter vettig neerhangend haar (morgen zouden ze elkaar niet eens herkennen).” (Uit De advocaat van de hanen.) 

Het is geen eenduidige stad, en bijgevolg lopen ook de reacties uiteen. Gemeentelijke imago-onderzoeken laten zien dat vier op de vijf niet-Amsterdammers zich niet kunnen voorstellen dat Amsterdam een prettige woonplaats is. Twee op de drie zien in Amsterdam niet eens een prettige plek om te werken. De stad lijkt de meesten veel en veel gevaarlijker dan andere grote steden. Wel wordt Amsterdam als dè cultuurstad van het land beschouwd, en als verreweg de plezierigste winkelstad. Al met al valt het oordeel zo toch nog licht positief uit. 

De hoofdstad, dat blijkt uit deze onderzoeken weer, roept opvallend emotionele reacties op. Alles is er véél crimineler, viezer, spannender, cultureler en gezelliger dan elders, zo lijkt het wel. Op het punt van de criminaliteit klopt dat wel. CBS-cijfers over 1993 spreken duidelijke taal. (De aantallen gelden per 100.000 inwoners.) Geregistreerde misdrijven: Amsterdam 15.161, Eindhoven 9705, Leeuwarden 5029. Zakkenrollerij: Amsterdam 1829, Eindhoven 321, Leeuwarden 63. Diefstal uit woonhuizen: Amsterdam 1730, Eindhoven 1036, Leeuwarden 953. Diefstal personenauto’s: Amsterdam 1091, Eindhoven 397, Leeuwarden 75. En verkrachting: Amsterdam 30, Eindhoven 7, Leeuwarden 4. 

Andere oordelen over Amsterdam zijn minder goed met feiten te vergelijken, maar doen wat overdreven gunstig of ongunstig aan. Dat is te verklaren vanuit de magie die een hoofdstad als het ware wetmatig omgeeft en die niet altijd tegen de werkelijkheid bestand is. Een goed voorbeeld is de magie van de ‘culturele hoofdstad’. De fans houden graag vol dat ‘het’ in Amsterdam ‘allemaal’ gebeurt. 

Welnu, de beste krant van het land, NRC Handelsblad, zetelt in Rotterdam. Radio en televisie zijn gevestigd in Hilversum en Aalsmeer. Voormalig toneelpaus Gerardjan Rijnders ziet zijn ensemble gepasseerd door niet-Amsterdamse gezelschappen als het Zuidelijk Toneel en Hollandia (en het Amsterdamse de Trust van Limburger Theu Boermans). Terwijl Rudi Fuchs er in interviews van droomt zo min mogelijk bezoekers naar zijn Stedelijk Museum te krijgen, openen Groningen en Maastricht opzienbarende nieuwe kunstburchten. Veel schrijvers wonen inderdaad in Amsterdam, maar velen ook niet, en onder hen vinden we niet de geringsten: Wolkers, bijvoorbeeld, Reve, Hermans, De Moor, ‘t Hart, Krol, Warren. 

De grote jazz-festivals spelen zich af in Den Haag, Groningen, Leeuwarden en Maastricht; de grote poëzie-evenementen in Rotterdam en Utrecht. Grote popsterren spelen in de Kuip, de Brabanthallen of Ahoy’ (al geven ze, zoals v.h. Prince, soms een toegift in Paradiso). Pinkpop woedt helemaal in Landgraaf. Meer dan honderdduizend liefhebbers van wereldmuziek trekken jaarlijks naar het Festival Mundial in Tilburg. Voor oude muziek moet men in Utrecht zijn, voor moderne dans in Den Haag en voor nieuwe films in Rotterdam. In Amsterdam gebeurt het? Er gebeurt genoeg om de stad een uniek en aantrekkelijk cultuurcentrum te doen zijn, maar de slogan behoeft een kleine aanvulling: in Amsterdam gebeurt het lang niet allemaal. 

Dat past bij een andere ontwikkeling. De laatste decennia is Nederland in een razend tempo verstedelijkt. Dan hebben we het niet alleen over de almaar uitdijende buitenwijken of de nieuwe slaapsteden, maar ook over het feit dat het stedelijk leven heel Nederland in zijn greep heeft gekregen. De zojuist gegeven voorbeelden getuigen ervan hoe het achterland niet op de hoofdstad wacht als het gaat om kunst en cultuur. Vele gemeenten werken aan bouwplannen van een allure die niets meer met provinciale slaperigheid te maken heeft. Een willekeurige middelgrote stad heeft een aanbod aan evenementen dat zelfs de gulzigste genieter van het openbare leven bij lange na niet aankan. Het fenomeen house-party is in loodsen en barakken op allerlei plaatsen in het land ontstaan. Grotestadsproblemen als drugsgebruik, criminaliteit, multiculturele spanningen, armoe en werkloosheid zijn al lang doorgedrongen tot steden en stadjes met dromerige namen, en ook voor de zonde kan men daar uitgebreid terecht. En ten slotte hebben de media de stille wereld van de buitengewesten definitief opengebroken. 

Stedelijkheid, kortom, is niet langer het kenmerk van de stedeling. “De scheidslijnen tussen stad en land vervagen,” zegt de in Amsterdam woonachtige architectuur-historicus Vincent van Rossem. “Een boer zet een schotel op zijn dak en kijkt naar soap-series over het grootstedelijk leven in New York. Behalve de TV heeft ook het sterk gestegen opleidingsniveau de blikken verruimd. Het echte platteland, waar mensen nog een ruraal leven leiden, bestaat niet meer in Nederland. In het eerste het beste kleine stadje vind je de laatste ontwikkelingen in de jongerencultuur. Het moderne leven is over het hele land uitgewaaierd. De Nederlandse cultuur wordt steeds grootsteedser, en dat is goed nieuws, want het is de mooiste cultuur die er is: liberaal, niet repressief, progressief en open. Het gaat uitstekend met Nederland!” Hij schrikt er zelf van. 

Dat heel Nederland veramsterdamt, zou nu ook weer een te boude bewering zijn. Daarvoor blijft Amsterdam te enig in zijn soort. Men vindt er een metropolitane dynamiek die de feitelijke maat van de stad ver overstijgt. Dat komt, heeft Bram de Swaan vastgesteld, doordat Amsterdam het centrum vormt van de metropool Randstad Holland. Amsterdam is voor de Randstad wat Manhattan is voor New York. “Maar over welk Amsterdam hebben de stad iets van een dorp. Een uniek dorp, maar een dorp. Het is dan ook belachelijk met zoveel dédain over de provincie te spreken. O, o, dat culturele leven van Amsterdam! Ik kom nooit in de Stopera, zelden in de bioscoop, en de pijplucht van Harry Mulisch in Athenaeum is me zelden een genoegen.

Overschat Amsterdam zichzelf, het wordt ook overbedeeld, vindt althans Gerrit Brokx, burgemeester van Tilburg. “Met het aantreden van dit kabinet,” aldus Brokx, “is de tweedeling tussen de steden buitengewoon gemarkeerd. Ik ben niet de enige die dit constateert. Thijs Wiiltgens, tegenwoordig burgemeester van Kerkrade, sprak een tijd geleden al van ‘het Randstad-kabinet’.” 

Brokx komt met voorbeelden. “Neem nu de politie. Daar heb ik een buitengewoon simpel verhaal over. Ik ben korpsbeheerder van de politieregio West- en Midden-Brabant en ik vergelijk me nu eens met mijn collega van de regio Amstelland. Die beslaat Amsterdam en vijf omliggende gemeenten. Ik heb 59 gemeenten. Amstelland heeft een straal van een kilometer of twintig, bij mij hebben we het over zeventig tot negentig kilometer. Amsterdam is een internationaal centrum, maar wij hebben honderd kilometer grens met België. De mate van georganiseerde criminaliteit is hier nagenoeg even hoog als in Amsterdam. De regio Amstelland telt bijna een miljoen inwoners, deze regio ruim een miljoen. En nou komt het: in de Amsterdamse regio hebben ze 5500 politiefunctionarissen, en ik heb er 2000. Iedereen kan uitrekenen dat dat krom is.” 

Andere voorbeelden? “Van de zogeheten Melkert-banen gaat in het eerste traject zeventig procent naar de .vier grootste steden. Het economische beleid was tot op heden gebonden aan de stedelijke knooppunten en wordt nu meer toegespitst op de Randstad. De grote infrastructurele voorzieningen — de hogesnelheidstrein, de Betuwelijn — komen vooral de Randstad ten goede. En nu verwijs ik naar een recent onderzoek van het CBS waaruit blijkt dat de mate van armoe in steden als Deventer, Leeuwarden, Den Bosch, Tilburg, Nijmegen groter is dan in de Randstad. Of ik verwijs naar werkloosheidscijfers: In Tilburg twaalf, landelijk zeven procent. En dan zeg ik: is het voortrekken van de Randstad wel zo redelijk?” 

Gerrit Brokx heeft een vermoeden van wat daarachter steekt. “Hoe gaat dat met zo’n formatie? Degenen die daar hebben zitten schrijven, kwamen nagenoeg allemaal uit Amsterdam: Bolkestein, Kok, Van Mierlo, Rottenberg, het prototype van de grachtengordel. En waar komen de bewindslieden vandaan? Je moet lang zoeken naar een kabinet, zoals dit, dat geen enkele bewindspersoon van beneden de rivieren bevat.” 

Over hoofdstedelijk dédain: “Dat herken ik wel. Amsterdammers zijn allemaal een beetje Ajacieden: ‘Wij zijn de hoofdstad, wij zijn anders dan anderen. Dat valt wel mee. En anderen moeten zich er niet te veel van aantrekken, want buiten Amsterdam worden ook prestaties geleverd. Hier bijvoorbeeld. Maar dan moet je ook — en dat is misschien niet alle Brabanders op het lijf geschreven — een beetje astrant, een beetje Amsterdams zijn. En dat proberen we. Althans: dat probeer ik.” 

Op een schrale voorjaarsochtend loopt een kwartet vrouwen het Centraal Station uit, allemaal zo rond de vijftig, zuidelijk tongval, wandelschoenen. Opgetogen wijzen ze elkaar op de vreemde gasten die het stationsplein bevolken: een Afrikaan die op een plastic emmer trommelt, een mismoedige saxofonist, een levend standbeeld op een kistje. Dan hangen ze hun schoudertassen diagonaal om, tegen de dieven, en trekken de Grote Stad in. Die ochtend meldt de krant dat de Amsterdamse raad akkoord gaat met het omvormen van de gemeente in een provincie. 

Kaders

De Amsterdammer 

Voetbal heet vaak de uitlaatklep voor in de samenleving onderhuids aanwezige frustraties. En waar het de animositeit, of beter gezegd de haat-liefde verhouding tussen de provincie en Amsterdam betreft, lijkt dat al evenzeer op te gaan. Amsterdammers zijn arrogant en Ajax is daar volgens veel niet-Amsterdammers het schoolvoorbeeld van. Een club van goedbetaalde praatjesmakers. Maar zoals met veel door Amsterdammers opgewekte wrevel, kan ook deze irritatie niet verhelen dat ook de meest verstokte provinciaal gefascineerd wordt door de hoofdstad en wat die zoal voortbrengt. Zo had maar liefst 65 procent van televisiekijkend Nederland verleden week ingeschakeld op de uitwedstrijd voor de halve finale van de Champions League tussen Bayern München en Ajax. Bij elkaar goed voor 4,1 miljoen aan de televisie gekluisterde voetballiefhebbers. Zelfs als het kleine miljoen inwoners van Amsterdam in zijn geheel voor de buis zat, keek er dus een overdonderende meerderheid van ruim 3 miljoen niet-Amsterdammers. 

Het getuigt misschien van te veel grootstedelijke arrogantie om te stellen dat men in de provincie simpelweg niet buiten Amsterdam kan. Toch is dat geen hard geschreeuw, zoals de provinciaal zal beweren, maar de harde feiten. Ervan uitgaand dat die miljoenen televisiekijkers niet en masse hebben zitten tandenknarsen over aan de hoofdstad toegeschreven narigheid, is Nederland dus eigenlijk dol op Ajax, en dus op Amsterdam. 

“Tien jaar geleden was het imago van Amsterdam zonder meer slecht. Junks, krakers, rellen, dat schrikt veel mensen af. Maar de laatste jaren is er veel verbeterd en wordt de stad weer steeds populairder,” vertelt Herman ter Balkt van de VVV Amsterdam opgetogen. Een conclusie die hij onderbouwt door te wijzen op de maar liefst zes miljoen dagbezoeken die Nederlanders van buiten de regio Amsterdam in 1993 — het laatste jaar waarover cijfers beschikbaar zijn — aan de hoofdstad brachten. Ter Balkt: “Het is wel zo dat uit een van onze enquêtes bleek dat Nederlandse toeristen kritischer over Amsterdam zijn dan buitenlanders.” Maar in dat opzicht is er, zo concludeert hij, weinig verschil tussen Amsterdammers en niet-Amsterdammers: “Nederlanders spuien sowieso graag kritiek.” 

Dat doet er niets aan af dat Amsterdam voor de Nederlandse toeristenindustrie zo goed als onmisbaar is. “Mensen die voor het eerst Nederland bezoeken, komen in de eerste plaats voor Amsterdam,” stelt Willem Buitelaar van het Nederlands Bureau voor Toerisme. “En dat geldt zeker voor Amerikanen waarvan ruim 90 procent de hoofdstad bezoekt.” 

Het mag weinig verrassend heten voor wie beseft dat de Amsterdamse grachtengordel het grootste aaneengesloten historische district van Europa is. Bewonderaars van oude geveltjes zal het een zorg zijn dat diezelfde grachtengordel volgens menige provinciaal een verwerpelijk soort menstype herbergt dat buiten de stadsgrenzen als de belichaming van de hoofdstedelijke grootheidswaan wordt beschouwd. En voor de niet-Amsterdammer die zich maar moeilijk over dat vooroordeel heen kan zetten, is het misschien een opluchting dat hij voor het bereiken van het in ’96 in gebruik te nemen nieuwe Ajax-stadion in Amsterdam Zuid-Oost de binnenstad niet eens hoeft in te trekken. Hoewel te vrezen valt dat Ajax, terecht trots op het nieuwe onderkomen, er in de ogen van buitenstaanders niet minder arrogant op zal worden. In Amsterdam heet zoiets lef en winnen ze er voetbalkampioenschappen mee. 

Henri de By

De provinciaal

Ooit vonden alleen de mensen in Amsterdam Ajax de beste club van Nederland. Dat was niet zo gek, want in die tijd mocht je nog gewoon supporter zijn van de club uit je woonplaats. Dus was een Groninger voor GVAV, een Gele-ner voor Fortuna ’54 en een Amsterdammer voor Ajax. Dat is niet meer zo. Waar je ook kijkt (televisie), wat je ook leest (krant), hoe je ook luistert (radio): Ajax is de beste club van Nederland. Voorzitter Michael van Praag zei vorig jaar dan ook in Voetbal International: “Wij zijn Ajax, wij zijn de beste.” En het weekblad zette die uitspraak op de cover, omdat het waar was: Ajax is ook de beste. 

Hoe kan dat? Het antwoord is simpel: dat kan niet. Het is namelijk helemaal niet waar. Maar waarom lijkt het dan zo? Dat antwoord is gecompliceerder. 

Tien kinderen moeten een keuze maken tussen twee identieke lolly’s uit de etalages van twee concurrerende winkeliers. Welke zullen ze kiezen? Waarschijnlijk fifty-fifty. Maar wat als die kinderen regelmatig van een man met een megafoon horen dat de ‘heerlijke lolly’ van winkelier Piet ‘stukken lekkerder’ is dan die ‘smakeloze lolly’ van winkelier Jan. Dan kiezen negen kinderen voor de lollie van Piet. Dat ene kind dat naar Jan gaat, is de ingecalculeerde recalcitrant. 

Ajax is in deze vergelijking de lolly van winkelier Michael van Praag, de tien kinderen zijn het volk van Nederland en de man met de megafoon is de Nederlandse sportjournalistiek. De journalistiek, en dus ook de afdeling sport, concentreert zich in Amsterdam. En in Amsterdam, zo constateerden we eerder, is iedereen voor Ajax. Als de kinderen maar vaak genoeg horen, zien of lezen dat Ajax de lekkerste lolly is, zullen ze dat ook gaan geloven. 

Het probleem is echter, dat men bij Ajax zelf ook in die mythe is gaan geloven. Dat heeft zo’n beetje gelijke tred gehouden met de aldoor stijgende impact van de media, die nogal uit de klauwen is gelopen. De zelfverzekerdheid van Ajaxieden ook. Iedereen kan dat zien. Maar om de beeldvorming van Ajax als lekkerste lolly in stand te houden, heeft de sportjournalistiek daar een oplossing voor gevonden: ‘Wanneer een speler of een trainer van Ajax arrogant overkomt, schrijf dan dat hij flair heeft.’ Of: ‘Wanneer een speler of trainer van Ajax buitengewoon brutaal is, schrijf dan dat hij over een gezonde dosis lef beschikt.’ En zo zijn er nog een paar trucs (‘als Ajax verliest, betekent dat dat ze een off-day hebben. Let op: de tegenstander is nooit beter!’) 

Op die manier wordt een minpunt voorgesteld als een voordeel. En dus mag Michael van Praag serieus voorstellen om zijn club het predikaat ‘koninklijk’ te geven. Al is Ajax de afgelopen tien jaar maar twee keer kampioen geworden. De man met de megafoon noemt zoiets dan ‘flair’ of ‘lef. Maar wat heeft dit met de strijd tussen de provincie en Amsterdam te maken? Veel. In de provincie lopen inmiddels heel veel kinderen van het type ‘ingecalculeerde recalcitrant’ rond. Die worden door de man met de megafoon niet gesignaleerd en het lijkt dan ook alsof ze niet bestaan. Maar ze zijn er wel. En elke keer als winkelier Piet het aflegt tegen winkelier Jan, lachen alle ingecalculeerde recalcitranten in hun vuistje. Zachtjes. Maar met velen. Van Geleen tot Groningen. 

Arno Kantelberg