Spring naar de content
bron: unsplash

Het grote geheim: de biecht in Nederland

Nog enkele tienduizenden katholieken gaan serieus om met het sacrament van de biecht. Vaak zijn het gelovigen die zichzelf niet kunnen vergeven. De priester geeft ze weer moed. ‘Mag ik nu weer leven?’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Frits Baltesen

Op de weg van het drukke treinstation naar het drukke winkelcentrum van Den Bosch slaan elke dag een paar gelovigen een zijstraatje in. Dan is het opeens stil. Daar staat opeens, in een laantje, aan een gracht, in de luwte van alledag, de Capucijnenkerk. De bezoekers steken een kaars op, knielen even achter in de kerk in een bank en zijn in gebed bij God. Een enkeling, vijf of zes per dag, komt om een zonde te bekennen. Hij drukt dan op een bel. Na korte tijd hoort hij de echo van krakende schoenen en ziet hij een van de paters in een wapperende bruine pij. Hij volgt zijn gestrekte arm naar de donkerbruine, donkere biechtstoel. 

De Capucijnenkerk in Den Bosch is een van de weinige parochies waar nog elke dag de biecht wordt afgenomen. Pater Barnabas — een bruine hoornen bril, een wit baardje: “Ze komen van heinde en ver. Bij andere kerken moet je vaak van tevoren een telefonische afspraak maken. Hier kom je binnen, je drukt op een bel, en dan komt de pater. Ook de rustige ambiance speelt mee. Dit is een mooie, devote kerk. Het is echt een plaats om te schuilen. Om rustig te zijn. Om na te denken.” 

Vroeger, tot het einde van de jaren zestig, was de biecht een formaliteit. Barnabas: “Toen was het: ‘0, het is Pasen of Kerstmis. We moeten weer te biecht gaan.’ Nu is het voor de gelovigen echt een ingrijpende gebeurtenis. Voordat ze komen, hebben ze lang nagedacht. Het is niet een kroket uit de muur halen. De biecht is een diepgaand gesprek, van mens tot pastoor. Een contact met de barmhartigheid van Christus.” 

De zondaars confronteren de biechtvaders bepaald niet met futiliteiten. Ze hebben berouw vanwege een mishandeling, diefstal, incest, ontrouw, hoogmoed, echtbreuk of abortus. Iemand die voor de pastoor neerknielt, ervaart dat als een vernedering tegenover God, zegt Barnabas. “Dat is de houding: men maakt zijn excuus aan God. En ze weten dat Hij zo’n excuus ook aanvaardt. Want het feit dat iemand te biecht gaat, wil al zeggen dat hij van goede wil is. Dat hij berouw heeft. 

“Soms zeg ik: deze kwestie kunnen we niet zomaar even in de biechtstoel bespreken. Dan neem ik hem wat langer op mijn spreekkamer. Als we daar uitgesproken zijn, zeg ik: `Zal ik u nu de absolutie geven?”‘ Pater Barnabas vraagt de biechteling dan even neer te knielen op het bidstoeltje in de hoek van zijn kamer. “Sommigen knielen neer op de grond. Dat kan ook. Ik sla dan een groot kruis over hen. En ik spreek hem of haar moed in. Want een biecht is niet alleen om vergeving te krijgen, maar ook om bemoedigd te worden. Je kunt dan weer verder.” 

Jezus Christus houdt blijkens het Nieuwe Testament rekening met zonde en trouweloosheid onder zijn volgelingen (Mattheus 13, 1-23; 24, 1-15). Elke zonde vraagt om een boete en bij zware zonden volgt uitsluiting om ooit heilig te kunnen worden. Toch komt de echte boetepraktijk pas in de tweede eeuw na Christus op. Behalve bij de doop kreeg de gelovige in die tijd slechts één keer in zijn leven de mogelijkheid om boete te doen: het tweede doopsel. Na vergeving door de priester diende de christen zich in het openbaar als boeteling te gedragen. Hij moet voortdurend bidden, hij draagt sobere kleding (het boetekleed), hij vast en hij moet werk verrichten voor de samenleving, zoals de verzorging van een weduwe. 

Van de vierde tot de zesde eeuw is de straf voor de zondaar zwaarder. Hij krijgt van de bisschop hoogstpersoonlijk een boete: naast het boetekleed en de plicht tot voortdurend gebed wordt de boeteling vaak gegeseld, zal hij een geldbedrag moeten betalen, mag hij weinig slapen, niet trouwen, geen handel drijven en niet voor de rechtbank procederen. De verzoening met de kerk vindt plaats op Witte Donderdag, door handoplegging van de bisschop in de aanwezigheid van andere christenen die voor hem bidden. 

Die praktijk loopt echter vast in haar strengheid: bijna niemand is bereid een zonde te bekennen. De zogenoemde tariefboete wordt ingevoerd: naargelang de zonde moet de christen een lange periode vasten. Voor meineed, diefstal en onkuisheid stond bijvoorbeeld vier jaar vasten. Ook die straf blijkt echter veel te ingrijpend: vanaf de twaalfde eeuw wordt de boete in privé-overleg (de biecht) met de priester bepaald. De straf is relatief licht: bidden (een paar onze-vaders of weesgegroetjes), het lezen van een of twee psalmen of hooguit enkele weken vasten. 

Tot ongeveer dertig jaar geleden was de belangstelling voor de biecht erg groot. De theologen zijn nog steeds verbaasd over de snelheid waarmee de biecht in de tweede helft van de jaren zestig in ons land bijna geheel verdween, net als elders in Europa. Zij hebben geen sluitende verklaring voor de plotselinge ommekeer —anders dan de ontkerkelijking, het toegenomen individuele verantwoordelijkheidsbesef en het verval van de normen en waarden. Priester Rob Kurvers van de Willibrordusparochie in Wassenaar en docent liturgie: “Het sacrament van de biecht werd te veel ervaren als dwangmatig, als een vernedering.” 

De bisschoppen en priesters waren verslagen: ze hebben nooit geprobeerd om het sacrament van de biecht nieuw leven in te blazen, ondanks diverse pogingen van paus Johannes Paulus II, zoals in 1983 met de postsynodale apostolische exhortatie Reconciliatio et paenitentia. Daarin weerlegt de paus de opvatting dat zonden een individuele aangelegenheid zijn. Zonden hebben hun weerslag op de samenleving. Sterker: de wantoestanden in de wereld houden rechtstreeks verband met persoonlijke fouten van mensen, stelt Johannes Paulus. Berouw en bekering dragen volgens hem bij aan de opbouw van een rechtvaardiger en vreedzamer samenleving. 

De biecht in Nederland is naar de marge verdrongen. De meeste priesters houden rond Kerstmis en Pasen zogenoemde collectieve biechtvieringen, waarbij de gelovigen individueel hun zonden overdenken en daarna samen de absolutie krijgen: per parochie doen daar ruwweg vijfhonderd mensen per jaar aan mee. Een klein deel daarvan gaat ook nog regelmatig naar de biechtstoel voor een privé-biecht. Officiële schattingen ontbreken, maar priester/liturgiedocent Kurvers schat dat in Nederland 30.000 gelovigen serieus omgaan met de biecht, formeel geheten: het sacrament van boete en verzoening. 

In de grotere steden in het katholieke zuiden is er altijd wel één parochie die op vaste tijden gelegenheid biedt om te biechten. In kleinere plaatsen bleven meestal alleen de collectieve biechtvieringen over. Twee keer per jaar: met Kerstmis en Pasen. In het Brabantse Maasdorpje Cuyk (22.000 inwoners) biechten op die manier jaarlijks ongeveer duizend gelovigen, schat Toon van den Acker, priester van de Heilige Josefkerk. Daarnaast komen er vijf zes mensen per jaar bij hem voor een privé-biecht. 

Hij heeft geen biechtstoel: “Ze komen bij mij op de spreekkamer of ik ga naar de mensen thuis.” Want hij wil de verhalen vol berouw en spijt niet afdoen met een kort gesprekje. “Ik kom schokkende dingen tegen. Diefstal, mishandeling incest, dood door schuld, abortus. Mensen zitten vaak jaren met iets voor oor ze hier komen. Een paar jaar geleden kwam er een vrouw bij me die zei dat ze als kind haar vader haatte en hem als wraak voor incest had aangegeven bij de politie. Die man werd de paria van het dorp en zijn hele leven was verwoest. Het gezin viel uit elkaar. 

“Na vijftien jaar kwam die vrouw bij mij te biecht. Ze is vijf of zes keer geweest. Ze had er enorme spijt van, want het was allemaal gelogen. ‘Ja,’ zei ze, ‘ik heb nu zelf een kindje. En als ik haar in de ogen kijk, blijft het door me heen vliegen, van wat ik mijn vader toen heb aangedaan.’ Na haar verhaal ben ik met haar samen gaan bidden, want ze had zoveel spijt. Ze vond zichzelf zo slecht. Bidden is het teruggaan naar je eigen bronnen. De bron van schoonheid, van liefde en goedheid. Daarna zei ik tegen haar: ‘In Gods ogen mag jij er zijn.’ Want de mensen moeten zichzelf ook kunnen vergeven. Dat ze met goede moed opnieuw kunnen beginnen. Ze zei: ‘Wat fijn dat het weer goed is.'” 

Tegenover Van den Acker zitten af en toe mannen die wèl incest hebben gepleegd. Bij wie het pas na jaren doordringt wat ze hebben aangericht. Alles is kapot: de relatie met hun vrouw, de toekomst van hun kinderen, hun eigen leven. “Ze vragen zich wanhopig af: ‘Hoe kon ik dit doen. Ik heb zóveel stuk gemaakt. Mijn kinderen, waarvan ik echt zo zielsveel hou. Wat huist er in mij dat er zoiets gebeurt?’ Ik luister dan. Je hoeft dan niet zoveel meer te zeggen. Ik zeg tegen hen: ‘Vertel je verhaal maar.’ 

“De biecht is een sluitstuk van een lang proces. Bijna iedereen die bij mij komt biechten, heeft het al eerder goedgemaakt met zijn omgeving. Maar geestelijk komen ze er vaak niet uit. Ze blijven zich schuldig voelen. Veel mensen kunnen zichzelf niet vergeven. De verhalen zijn een mengeling van schuld en onmacht. Ik zeg aan het eind van zo’n gesprek: ‘Zullen we er een groot kruis over maken? In naam van Jezus Christus spreek ik uit dat jij verder mag je als een nieuw mens. Ik ontsla je van je zonde. Ik hoop dat ie weer geluk vindt in het leven en ook anderen gelukkig maakt.’ Dan leg ik mijn hand op zijn hoofd, zodat de mensen het ook voelen. Namens de wereld zeg ik tegen hem: jouw wezenlijke goedheid, die ben je niet kwijt. 

“Ik heb in principe vertrouwen in de goedheid van de mens. Ik denk dat we onze waarde als mens nooit verliezen, al kan die wel erg onder het stof komen. Maar dit sacrament is een sacrament van boete én verzoening. Je moet kunnen vergeven. Ze moeten met goede moed weer opnieuw kunnen beginnen. ‘Oh,’ zeggen ze dan: ‘Dat betekent dat ik de mensen weer in de ogen mag kijken, dat ik nog even waardevol ben? Dat ik weer kan leven? Dat ik er mag zijn?'” 

Zijn stem breekt: “Als je die tranen van de mensen ziet. Ze beginnen weer te ademen. Je komt ze later in het dorp tegen, met opgeheven hoofd en ze zwaaien dan even naar je. Je praat dan met ze. Het contact met broers en zussen is weer aan het herstellen. Ze zijn weer vrolijk en ze durven weer naar verjaardagen te gaan. Ja, dat is fijn. Het is altijd indrukwekkend als je mensen opnieuw geboren ziet worden.” 

Maar priester/liturgiedocent Kurvers vindt die privé-biecht `een te grote vernedering’, hoewel het vroeger nog erger was: “Mensen kwamen met het zweet in hun handen de biechtstoel bin-nen, om iets te bekennen dat vaak helemaal niet zo erg was, zoals zondige gedachten.” Daarom heeft hij als een van de zeer weinigen tien jaar geleden in zijn Willibrorduskerk in Wassenaar een modernere vorm van biechten ingevoerd, die na het laatste concilie door de paus is toegestaan: een collectieve biecht, met daarin een klein persoonlijk element. 

Die nieuwe richtlijn, Orde van dienst voor boete en verzoening, wijst op de meerwaarde van deze methode: “Een gezamenlijke viering draagt bij tot het kerkelijk karakter van de boete, omdat de gelovigen samen luisteren naar Gods woord dat barmhartigheid verkondigt en tot bekering uitnodigt. En in het gezamenlijke gebed zijn de gelovigen elkaar tot steun.” 

Kurvers: “We hebben het accent gelegd op de veertig dagen voor Pasen, dat is vanouds de tijd van boete. In die periode kunnen de parochianen bij mij langskomen voor een privé-gesprek. In de Goede Week, de week voor Pasen, is er een viering waar drie-vierhonderd gelovigen komen. Ze hebben ten opzichte van de biechtvaders eerder, of voor zichzelf, berouw getoond en treden aan het einde van deze viering één voor één naar voren om tegen de priester hun belijdenis af te leggen met bijvoorbeeld: ‘Heer, ik heb gezondigd of ‘Ik heb gezondigd tegen God en mijn naaste’. Kurvers: “Daarna geven we hen de persoonlijke absolutie.” 

Daarmee brengt de Wassenaarse parochie de biecht weer terug naar de essentie die zij tot de middeleeuwen had. “Het goede is dat het daarmee weer iets van de kerk is geworden, in plaats van een privé-contact tussen individu en God. Als gelovige ben je namelijk onderdeel van de kerkgemeenschap. Je moet bij de biecht beseffen dat je je niet alleen ten opzichte van God moet verantwoorden, maar ook tegenover de kerk als gemeenschap. Je moet denken: door mijn zonde maak ik de kerk ongeloofwaardig. Want als je je kerk niet meer voelt als gemeenschap, dan houdt volgens mij het geloof op. Met deze biechtvorm benadruk je dat gemeenschapsgevoel.” 

Pastoor Vreeburg van de Lodewijkparochie in Leiden is het daar niet mee eens. Hij is een sterk tegenstander van al die modernismen. Hij wil terug naar af: het privé-gesprek, al dan niet in de biechtstoel. Naast zijn kerk, aan een klein hofje, ligt zijn pastoriewoning. Zijn huishoudster doet open en klingelt met een koperen bel richting werkkamer. De muren hangen vol niet religieuze prenten en schilderijen en een groot vaandel van Johannes Paulus Neuriënd komt Vreeburg de trap af en nodigt zijn gast naar zijn kamer, bezaaid met boeken — in de kast, uit de kast, op de vensterbanken, op de vloer, op de tafel, in de stoel. Vreeburg sluit zijn opgewekte gehum af met een Sjalalalalom!’ 

Vreeburg was teleurgesteld toen hij achttien jaar geleden pastoor van de Lodewijkparochie werd en er niets meer over bleek van de biechtpraktijk. Die heeft hij weer helemaal opgebouwd: elke zaterdag kunnen Leidenaren bij hem terecht. Wekelijks gaan vijftien tot twintig gelovigen bij hem te biecht. In de kerst- en paastijd staat elke dag de deur van de biechtstoel open: dan komen er per week zeker honderd zondaars bij Vreeburg langs. 

De pastoor steekt zijn sigaar nog eens goed aan. Hij veegt de as van zijn zwarte ambtskleding. “Ik vind dat je als katholiek niet het recht hebt om een sacrament af te schaffen. Christus nam door aan het kruis te sterven de schuld van ons allemaal op zijn schouders. Hij stierf voor onze zonden. Je kunt dan als katholiek niet zeggen: dat kan me niets schelen.” 

Hij verwijt in de eerste plaats de kerkelijke leiding grove laksheid: “Het toenmalige episcopaat, onder leiding van kardinaal Alfrink, heeft toen de biecht door de vingers laten glippen. Ze hadden duidelijker leiding moeten geven. De bisschoppen hebben wel brieven naar de priesters gestuurd om dit sacrament weer zijn waarde terug te geven, maar de priesters hebben daar niets mee gedaan. Daarna hebben de bisschoppen het maar zo gelaten. 

“In veel kerken zijn de biechtstoelen zelfs weggehaald: die hebben de hoop op een terugkeer van de biecht opgegeven. Dat vind ik eerlijk gezegd een schandaal. Of ze hebben er een berghok van gemaakt. Ja, dat komt voor. Ik vind dat heel erg. Een biechtstoel hoort bij een kerk. En de behoefte om te biechten is er wel degelijk. Het is opvallend dat in de kerken waar men de privé-biecht op gang probeert te krijgen, het ook lukt. 

“De mens zit boordevol problemen, en dan wordt zo’n eenvoudige methode om erover te praten overbodig geacht! Ik krijg veel jongeren, want het is niet zo dat alleen oudere mensen biechten. Veel jongeren willen iets van hun geloof maken. Ze komen vaak een paar weken achter elkaar bij mij. Ze willen een stuk begeleiding. Ze zitten met relatie- of seksuele problemen of denken aan zelfmoord. Protestanten zeggen weleens: ‘Ja, jullie hebben het makkelijk: je gaat biechten en bent het kwijt.’ Ja, maar zo werkt het niet. De stap om te biechten is nu veel groter dan vroeger. Ik heb altijd veel respect voor iemand die te biecht gaat. Iemand die eerlijk over zijn zonden durft te praten. Die de nederigheid heeft om te bekennen dat hij iets verkeerd heeft gedaan.” 

Na het berouw en de belijdenis van de biechteling volgt de penitentie. “Ik geef een paar tientjes van de rozenkrans, eigenlijk het liefst een psalm. Of een paar psalmen, die ze op zich kunnen laten inwerken. Psalm 139 en 130, of 131 zijn geschikt. Ik vind psalm 23 vaak toepasselijk: ‘De Heer is mijn herder’.” Hij citeert: 

De Heer is mijn herder, 

mij zal niets ontbreken. 

Hij wijst mij te liggen in grazige weiden, 

hij voert mij naar wateren der rust. 

Hij behoedt mijn ziel voor verdwalen, 

hij leidt mij in sporen van waarheid 

getrouw aan zijn naam. 

Moest ik gaan door het dal van de schaduw des doods, 

kwaad zou ik niet vrezen. 

Want naast mij gaat gij, 

uw stok en uw staf 

zij doen mij getroost zijn. 

Een tafel richt gij mij aan 

in het aangezicht van mijn belagers 

en zalft met olie mijn hoofd. 

Mijn beker vloeit over. 

Zo zijn dan geluk en genade om mijn schreden 

al de dagen mijns levens. 

Verblijven mag ik in het huis van de Heer 

tot in lengte van dagen. 

“De biecht is een van de mooiste sacramenten. Ik zie hoe bevrijd mensen de biechtstoel uitgaan. Ze zijn gerustgesteld en blij. Dan denk ik: nou, dat heeft wel degelijk zijn waarde. Het zijn toch mensen die serieus leven en vinden dat ze tegenover God gefaald hebben en die opgelucht zijn als ze er in de biecht over gesproken hebben. Het zijn ook geen kleine dingen waar ze mee zitten. Ik zit weleens te rillen van emotie. Het is voor mij ook best eens moeilijk. Je staat vaak machteloos. 

“Mensen die jaren wachten. Aan hun sterfbed een biecht willen afleggen. Ik was eens in een ziekenhuis. Meestal kun je dan naar een aparte kamer, maar toen niet. Ze lagen met zijn vieren op de zaal. Ik schoof het gordijn om de zieke heen, een wat oudere vrouw. We hebben zacht gepraat. Toch had iemand dat gebed gehoord. Toen ik wegging, schoof ik dat gordijntje terug en toen lag daar een Katwijkse vrouw, die lag te huilen. Ik ging naar haar toe en zei: ‘Scheelt er iets aan?’ ‘Ja,’ zei ze, ‘wat is dat mooi. Kunt u mij dat sacrament ook niet geven?’ Ze was behoorlijk ziek en protestant. Ik zei: ‘Ja, dat is ‘dan natuurlijk een beetje moeilijk.’ Ze was erg gelovig. Ik heb toen een stoel gepakt en haar een gebed voorgelezen. Ze was er zo blij mee. Dat zijn dan de mooie momenten.”