Spring naar de content

Vol Nederland en het politieke geklungel

“Ons land is vol, ten dele overvol.” Aldus koningin Juliana in de Troonrede van 1979. In dat oordeel stonden zij en haar kabinet destijds niet alleen.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door J.A.A. van Doorn

Ze wisten zich gesteund door de staatscommissie-Muntendam die na ruim vier jaar studie in 1977 haar eindrapport had uitgebracht. In dat rapport werd de regering geadviseerd te streven naar een spoedige beëindiging van de natuurlijke bevolkingsaanwas en een drastische beperking van de immigratie.

In datzelfde jaar 1979 bereikte de Nederlandse bevolking het aantal van veertien miljoen. Inmiddels is de vijftien miljoen gepasseerd en zullen we volgens redelijk betrouwbare prognoses binnen een jaar of zeven met zestien miljoen zijn. Nederland is thans dus aanzienlijk voller dan op het moment dat Juliana zich namens het kabinet zo bezorgd toonde.

Toch is het momenteel meer dan onbetamelijk om hardop te zeggen dat Nederland vol is. Het lijkt wel alsof niemand ooit in de file of in de trein heeft gestaan, of heeft opgemerkt hoeveel plezieriger ons land in de zomermaanden is als enkele miljoenen medeburgers hun heil elders hebben gezocht.

Vooral de politici hebben het er moeilijk mee. Er is geen komischer schouwspel dan hen te zien draaien en kronkelen op het TV-scherm als de interviewer, ook al enigszins door eigen stoutmoedigheid bevangen, de simpele vraag stelt of Nederland wellicht te vol is. De wollige taal is overigens wel begrijpelijk, want wie nee zegt kan niet tellen en wie ja zegt kan niet deugen. We hebben er weer eens een taboe bij. 

De oorzaak van deze schroomvalligheid is gemakkelijk te vinden. De discussie over ‘vol’ of ‘niet vol’ is een bijprodukt van het huidige asielvraagstuk. Nu zijn asielzoekers, als het goed is, tot wanhoop gedreven vluchtelingen; het zijn slachtoffers van oorlog, terreur of hongersnood. Wij, die in vrijheid leven en een dagelijks gevecht leveren tegen overvoeding, kunnen niet anders dan gêne voelen indien zij zich aan onze deur melden en om onderdak vragen. De groei van hun aantal vergroot slechts onze gêne.

Wie op dit moment de stroom van asielzoekers een problematische kwestie noemt vanwege het toch onmiskenbare feit dat Nederland op één na het dichtstbevolkte land ter wereld is, krijgt de wind van voren. Vandaar de vaak uiterst emotionele discussie en de bijna hysterische toon waarop sommige politieke commentatoren politici te lijf gaan die zich niet zonder reden ongerust maken en dat nog durven zeggen ook.

De politici hebben er overigens wel een potje van gemaakt. Ze worden al jarenlang met toenemende aantallen asielzoekers geconfronteerd en nog steeds hebben ze geen kans gezien iets te ontwikkelen dat op een ‘beleid’ zou kunnen lijken. Men speelt op zien komen en raakt over zijn toeren als het zover is.

Drie jaar geleden ging het precies zoals nu: de stroom asielzoekers werd groter dan verwacht, de opvangcapaciteit schoot tekort, de doorstroom door de diverse voorzieningen stagneerde en de gemeenten begonnen te morren. Ook toen minister d’Ancona de handen wanhopig in de lucht stak en haar probleem in het kabinet deponeerde, waar een commissie uit enkeIe andere departementen onder leiding van de premier naar oplossingen ging zoeken.

Het heeft niet geholpen. Er is ook nu weer paniek en opnieuw komt de verantwoordelijke minister met de beschamende boodschap dat het probleem ‘onbeheersbaar’ is geworden. Gegeven de niet geringe, maar zeker niet overweldigende aantallen asielzoekers die momenteel binnenstromen, is de kwalificatie ‘onbeheersbaar’ een testimonium paupertatis. Men moet eigen falen niet als een noodlot afschilderen. Op de televisie mogen de burgers het resultaat van al dit WVC-geklungel aanschouwen: het bij de invallende winterkou haastig opzetten van legertenten, bestemd voor het ‘huisvesten’ van vluchtelingen.

Ook de fractievoorzitters van de grote politieke partijen kijken TV, getuige hun gemeenschappelijk ontdekte schaamlap: kansloze asielzoekers uit veilige landen zullen via een verkorte procedure sneller worden teruggestuurd. Een schaamlap, want iedereen weet dat deze selectie weinig soelaas zal bieden.

Zes jaar geleden, in 1987, verwachtte de regering dat er in dat jaar in plaats van de geprognostiseerde zesduizend asielzoekers tienduizend zouden komen. De toenmalige minister van WVC gaf in oktober 1987 een interview aan NRC Handelsblad; boven de samenvatting op de voorpagina stond de gedurfde kop: ‘Brinkman: toelating asielzoekers beperken.’

We leven inmiddels in 1993. De prognose voor dit jaar was aanvankelijk 19.000 asielzoekers; het worden er naar alle waarschijnlijkheid 35 à 40.000. De huidige fractievoorzitter van het CDA zei eind oktober in de Kamer dat hij de toelating van asielzoekers wilde beperken. Kop in de Volkskrant: ‘Brinkman voor strenger asielbeleid.’ Zeg eens eerlijk: schieten we op of niet?

Is Nederland vol? Die volstrekt legitieme vraag die wij Nederlanders ons bij tussenpozen al zeker een eeuw voorleggen, dreigt onbespreekbaar te worden omdat ze gekoppeld is aan twee uiterst gevoelige onderwerpen: het lot van vluchtelingen en de positie van allochtonen.

Deze dubbele koppeling maakt iedereen die zich progressief noemt op slag kopschuw als iemand over mogelijke overbevolking begint. Vluchtelingen en leden van minderheidsgroepen zijn zwak en kansarm en moeten volgens de ideologie van politiek links tot iedere prijs worden ontzien. Geen beheersing van de bevolkingsgroei als daartoe immigratiebeheersing nodig is.

Nog geen halve eeuw geleden kwam het verzet tegen een demografische politiek juist van de kant van politiek rechts, vooral van de confessionelen. Immigratie betekende toen niet veel, maar de natuurlijke bevolkingsgroei was des te stormachtiger, z6zeer dat volgens heel progressief Nederland de leefbaarheid van onze samenleving eronder begon te lijden. Maar van beheersing van de bevolkingsgroei kon volgens de confessionelen geen sprake zijn indien daartoe geboortebeheersing nodig was.

Evenals thans het geval is, werd toen een doordachte bevolkingspolitiek gesaboteerd omdat de politieke voorhoede van een belangrijk deel van de bevolking ieder ingrijpen om reden van hogere beginselen afkeurenswaardig achtte. Veel zuigelingen of veel vluchtelingen: laten wij hen nederig aanvaarden in de overtuiging dat we moreel gerechtvaardigd zijn. Pater Henri de Greeve, die niet moe werd de zegeningen van het grote gezin te prijzen, is opgevolgd door dominee Jan Pronk, die pleit voor meer immigranten. Pater en dominee zijn het eens: méér mensen verrijken de samenleving.

Wordt het niet tijd dat we over de toekomstige omvang en samenstelling van onze bevolking eens wat analytischer gaan denken? Natuurlijk moeten principiële overtuigingen en diepgevoelde emoties in het beleid meewegen, maar er is geen reden om er bij voorbaat een doorslaggevend belang aan te hechten.

Met vage noties komen we er niet. De directeur van de Wiardi Beckmanstichting, Paul Kalma, meende over een aardig argument te beschikken toen hij zijn geloof uitsprak in de welwillendheid van de bevolking: „Een land is zo vol als het zich voelt. ” Een medewerker van de liberale Teldersstichting, Gerry van der List, smeedde uit Kalma’s optimistische verwachting ogenblikkelijk een pessimistische boemerang: „Als dit waar is, begint Nederland aardig vol te raken” (de Volkskrant, 25 en 30 juni). Het is maar beter dit probleem niet per referendum te behandelen,

Het andere uiterste, depoliiisering, is evenmin gewenst. Het is geprobeerd maar het is, gelukkig, mislukt. De zaak is van te groot belang voor iedereen om buiten de politieke discussie te worden gehouden. In een vitale democratie behoort alles, mits op fatsoenlijke wijze, bespreekbaar te zijn.

Daartoe moeten we dan wel weten waarover we praten en waartussen we kiezen.

Een debat in algemene termen over ‘vol’ of ‘niet vol’ heeft geen enkele zin. Hebben we het over hooggeschoolde kapitaalkrachtige immigranten, zoals de Vlamingen en Hugenoten in vroeger eeuwen, en zegt hun succes iets over de toekomst van de ongeschoolden en armen die in de laatste decennia zijn binnengekomen? Bedoelen we dat het hele land te vol wordt of denken we vooral aan de toekomst van onze grote steden?

Er zijn tegengestelde belangen in het geding. Het is alleszins begrijpelijk dat het bedrijfsleven, dat gediend is met een zo ruim mogelijke arbeidsmarkt, weinig bezwaar heeft tegen een voortdurende bevolkingsaanwas. De overheid, die een oplossing moet zoeken voor de velen die onbruikbaar heten te zijn, zal er anders over denken, evenals de samenleving als geheel die de lasten draagt die gepaard gaan met de scholing en huisvesting van de honderdduizenden nieuwkomers.

Concreet: tot dusver werd gerekend op de bouw, tot 2015, van een half miljoen nieuwe woningen. Volgens berekeningen van de Rijks Planologische Dienst zullen het er waarschijnlijk 700.000 moeten zijn. Een belangrijke oorzaak van deze stijging ligt in de toestroom van immigranten. Behalve een financiële last zal deze bouwexplosie tot verdere verstedelijking leiden en wordt het hoogst onwaarschijnlijk dat het zogeheten Groene Hart van de Randstad onaangetast zal kunnen blijven.

Daarmee komen de belangen van het milieu in het vizier. Of men het nu wil of niet: meer mensen betekent meer ruimtebeslag, niet alleen voor de bouw van woningen, maar ook voor nieuwe bedrijven en uitbreiding van de infrastructuur; het betekent meer wegverkeer en railtransport en meer vliegbewegingen, dus meer snelwegen en spoorwegen en een uitbreiding van Schiphol, dus meer bodem- en luchtvervuiling.

Ironisch: des te sneller we slagen in wat we nastreven, namelijk de vele nieuwkomers zoveel economische kansen bieden dat ook zij op ons niveau van activiteit en welvaart komen, des te eerder verdwijnen de laatste resten van wat ons land zo lang attractief heeft gemaakt: gespreide bewoning, relatief kleine steden, uitgestrekte, landelijke gebieden. Ik verraad hiermee mijn voorkeur, maar die is in dit betoog van geen belang; laat anderen de voordelen van Hongkong bezingen en kijken hoe wervend dat werkt.

Immigratie hier is emigratie elders. Er zijn Nederlandse demografen die hun licht opsteken in ‘oude’ immigratielanden, zoals de Verenigde Staten, Canada en Australië, en op grond van hun studies pleiten voor een selectief immigratiebeleid, gebaseerd op de vraag welke immigranten voor het immigratieland de grootste bijdrage leveren. Jongeren hebben de voorkeur boven ouderen, gediplomeerden boven ongeschoolden. Huidskleur speelt geen rol.

Dit lijkt egoïstisch, nationalistisch zelfs, maar anders dan Europa doet, voeren deze landen niet een defensief en reactief beleid, maar bevorderen ze continu immigratie, zij het dat niet het aanbod maar de vraag de omvang en de samenstelling van de stroom bepaalt.

Bekijken we de Nederlandse praktijk, dan blijkt dat wij eenzijdig het ‘aanbod’ laten domineren: van rijksgenoten en voormalige rijksgenoten, van familieleden van hier verblijvende buitenlanders, van vluchtelingen en soms, maar dat is omstreden, van hier werkende illegalen. Toch ontsnappen we niet aan de vraag die ten aanzien van deze hele filosofie is te stellen, of we niet bezig zijn de brain drain van arme landen verder te versterken.

Voorzover mij bekend is nog onvoldoende onderzocht in hoeverre de asielzoekers in meerderheid uit het bovenste en meest ontwikkelde segment afkomstig zijn. Van Suriname weten we meer: de kolossale uitstroom van onder anderen de beter opgeleiden heeft zonder enige twijfel bijgedragen tot de huidige verloedering van het land.

Een klein recent voorbeeld biedt het beleid van ons onderwijsdepartement met betrekking tot de Surinaamse onderwijzers. Gegeven het tekort aan leerkrachten in de drie grote steden werd per 1991 een speciale regeling van kracht waarbij Surinaamse onderwijzers een baan in Nederland werd beloofd, met kans op een verblijfsvergunning. De regeling werd deze zomer vervroegd beëindigd, op verzoek van de Surinaamse regering omdat het Nederlandse aanbod leegloop in het Surinaamse onderwijs tot gevolg zou hebben gehad.

Wat ik heb willen beweren is simpel: het is de hoogste tijd in plaats van het huidige paniekerige reactieve ad hoc-beleid te komen tot actieve en samenhangende bevolkingspolitiek, primair gedacht vanuit de behoeften en belangen van de Nederlandse samenleving en waar maar enigszins mogelijk aangevuld met royale humanitaire initiatieven.