Spring naar de content

Het misverstand Schubert

Het liefst zien we de componist zittend op een bergtop of onder goede vrienden, zingend over heideroosjes en forellen. Maar dat beeld blijkt niet te kloppen. De treurige stand van zaken in het Schubertjaar 1997.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Oswin Schneeweisz

“De kunst der muziek heeft hier een rijk bezit begraven, maar nog veel schoner hoop.” Aldus dichtte Franz Grillparzer bij de dood van componist Franz Schubert in 1828. Het is een even fascinerende als raadselachtige tekst. Niemand zou het anderhalve eeuw later in zijn hoofd hebben gehaald een vernieuwer als Arnold Schönberg een hoop voor de toekomst te noemen. Zijn vernieuwingen waren zichtbaar, terwijl die van Schubert zich onder de oppervlakte bewogen. Toch wijzen Schubert’s late instrumentale werken de weg naar Bruckner en Mahler. Grillparzer’s grafdicht spreekt verwachting uit, maar geen herkenning. 

Op 31 januari 1797 werd Franz Schubert geboren in de Nussbaumstrasse 54, in een buitenwijk van Wenen. 31 jaar later werd hij door een handvol vrienden alweer ten grave gedragen. Zijn muzikale erfenis bestond uit meer dan 600 liederen, 8 symfonieën, 22 pianosonates, 15 strijkkwartetten, 6 missen, een handvol opera’s en dozen vol onvoltooide schetsen. Wie doet in het Schubertjaar 1997 iets met dat onvoltooide werk? Wie doet iets aan zijn beeldvorming? Grillparzer’s tekst is tekenend voor het onbegrip dat Schubert tot op de dag van vandaag ten deel is gevallen. Als er tegenwoordig al een beeld van zijn persoon bestaat, dan is dat het beeld van de burgertut uit de Biedermeier-periode; zijn leven lijkt een aaneenschakeling van feestjes in huiselijke kring: de zogenaamde `Schubertiades’. 

Schwammerl (zwammetje) werd hij door vrienden genoemd en nog steeds is hij niet van die kleinerende bijnaam af. Voor het grote publiek is Schwammerl de componist van liederen als Die Forelle, Heidenrtislein, Sttindchen en Der Erlktinig. Hij leeft voort als een kruising tussen Piet Paaltjens en Johann Strauss, een eenvoudige onderwijzerszoon die uitgroeide tot liederenvorst. Uit zijn ganzenveer stroomde de ene schlager na de andere. Geen enkele componist werd geconfronteerd met zoveel misvattingen omtrent zijn persoon en werk als ‘de melodietjesmaker’ Franz Schubert. 

“De geschiedenis heeft Schubert een loer gedraaid. Er is sprake van een fatale Rezeptionsgeschichte,” zegt de Oostenrijkse Schubertspecialist Ernst Hilmar. “De belangwekkende instrumentale vier’ ken worden zelden tot nooit uitgevoerd, omdat we nog steeds vastzitten aan dat clichébeeld van Schubert als koning van het lied.” 

Hilmar bestrijdt de opvatting dat de instrumentale muziek van Schubert in diens leven miskend zou zijn geweest. “Het tegendeel is het geval. Schubert’s muziek was veeleisend en daarom werd ze weinig uitgevoerd. Zijn symfonieën werden wel degelijk geroemd. In Leipzig, waar Robert Schumann de scepter zwaaide, leefde zelfs de overtuiging dat Schubert op het gebied van de symfonische muziek nog meer betekenis zou krijgen dan op het gebied van het liedrepertoire. En die mening werd ook publiekelijk uitgesproken.” 

Volgens Hilmar begon de ellende dertig jaar na Schubert’s dood na het verschijnen van de novelle Schwammerl van Rudolf Bartsch, die was gebaseerd op halfverzonnen en sentimentele anekdotes van intimi uit Schubert’s vriendenkring. De scherpzinnige intellectueel werd ‘unser dicker, lustiger Schubert’. De volgende stap in de vervolmaking van het cliché-beeld gebeurde op het operettepodium. De novelle van Bartsch werd hergebruikt voor de operette Das Dreimadelhaus van Heinrich Berthé. Berthé nam de Ländlers, walzen en liederen van Schubert en knoopte de boel aaneen tot een kitscherige potpourri. Schubert zelf werd in de operette ten tonele gevoerd als een beklagenswaardige sentimentele nitwit. 

In 1916 beleefde Das Dreimäderlhaus in Wenen de première. Berthé, een tweederangs componist die tot dan toe weinig succes had behaald, was op slag wereldberoemd. Schubertspecialist Robert Holl spreekt over een desastreus effect. “Ik heb een oude zanger gekend die de première nog had meegemaakt. Hij vertelde mij dat Schubert’s liederen na de eerste uitvoering van de operette plotseling op straat lagen. Iedereen floot en zong die deuntjes. Dat stereotiepe beeld van Schwammerl en die liederlijke bewerkingen van zijn melodieën gingen de wereld rond. Na Das Dreimäderlhaus was Schubert de koning van het lied geworden. Onder dat juk is hij nooit meer vandaan gekomen.” 

Wat het geval nog gecompliceerder maakt, is dat de componist wordt vereenzelvigd met de Biedermeierperiode: de tijdspanne tussen 1815 en 1848. Het beeld dat van deze epoche bestaat is al even misvormd. Biedermeier wordt geassocieerd met theekransjes en huiselijke gezelligheid, maar dat is een onvolledig beeld. Holl: “De mensen trokken zich terug in de beslotenheid van de huiskamer, maar dat had alles te maken met het feit dat het openbare leven in de greep was van het Metternich-regime. Overal zaten spionnen die iemand voor het minste of geringste konden oppakken. Metternich was de Stalin van Oostenrijk. Dat plaatst het fenomeen ‘Schubertiade’ in een ander daglicht.” 

Schubert was allesbehalve a-politiek. Hij verkeerde in politiek verdachte studentenkringen en werd eenmaal gearresteerd door Metternich’s staatspolitie, maar wegens gebrek aan bewijs van staatsondermijnende activiteiten weer vrijgelaten. Hilmar: “Er zijn geen bronnen, maar dat er op die Schubertiades, waar zoveel tegenstanders van het Metternich-regime aanwezig waren, niet over politiek werd gesproken is hoogst onwaarschijnlijk.” 

Schubert leefde niet, zoals de folder van het Oostenrijks bureau voor toerisme ons doet geloven, in een wereld van louter noten. Holl: “Hij was zich bewust van de sociale en politieke misstanden in de samenleving. Zijn liederen gaan over de dood en de vrijheid. Aan dat aspect mag je niet te veel gewicht toekennen: Schubert maakte geen maatschappijkritische kunst. Toch geloof ik niet dat die thematiek louter metafysisch was bedoeld. Schubert had wel degelijk een mening en uitte die ook. In al zijn missen ontbreekt bijvoorbeeld de zinsnede die handelt over die ene zaligmakende apostolische kerk. Ik ben ervan overtuigd dat hij die zeer bewust heeft weggelaten. Schubert was geen dogmaticus. Hij was zich bewust van het onheil dat de katholieke kerk in de loop der eeuwen heeft aangericht.” 

Het stigma heeft verregaande consequenties gehad voor de waardering van Schubert’s werk. Pianist Arthur Schnabel waagde zich pas aan een Schubertsonate nadat zijn mentor Theodor Leschetizky hem er dwingend opmerkzaam op had gemaakt. Rachmaninov wist vijftig jaar geleden nog niet eens dat er überhaupt Schubertsonates bestonden. Componist en dirigent Hans Pfitzner vroeg zich op hoogbejaarde leeftijd af waarom niemand hem eerder op de hoogte had gesteld van het bestaan van Schubert’s Strijkkwintet in C. 

Deze maand verschijnt een CD van het Altenberg Trio Wien met een oorspronkelijke versie van het Pianotrio in Es opus 100. Primarius Claus-Christian Schuster: “Op aandringen van zijn uitgever heeft Schubert honderd maten en alle herhalingen uit het laatste deel geschrapt. Het slotdeel werd daardoor twaalf minuten korter en de verhoudingen klopten niet meer. Het is volstrekt duidelijk waarom de uitgever dat van Schubert eiste: het paste niet in het beeld van Schubert als leverancier van korte divertimenti.” 

De geschiedenis heeft Schubert een plekje gegeven in de schaduw van Beethoven. Het is waar dat hij aan Beethoven schatplichtig was, maar hij was zijn tijd ook ver vooruit. Hilmar: “De late pianosonates zijn revolutionaire werken. De lineaire stijl die hij in de symfonische schetsen van 1828 toepast zijn voor die tijd uiterst gewaagd.” Schuster: “In de langzame delen van enkele late werken heeft Schubert een grootschalige vorm bereikt waarbinnen hij als het ware de tijd stilzet, zoals Bruckner en Mahler dat later in hun symfonieën zouden doen.” 

Wat zou er gebeurd zijn als Schubert niet op zijn 31ste was gestorven? Hilmar: “Dan had Brahms in de schaduw van Schubert gestaan.” Holl: “Dan hadden Schumann en Brahms geen reden tot vreugde gehad.” Schuster: “Dan zouden Bruckner en Mahler zich op het gebied van de symfonie waarschijnlijk heel anders hebben ontwikkeld.” 

Treurig is de stand van zaken in het Schubertjaar. Van zijn liederen kennen we maar een fractie. De meeste conservatoria werken zelfs nog met een gedateerde en onvolledige verzameling als de Peeters-editie. Slechts een handvol kwartetten behoort tot het standaardrepertoire en maar twee van de acht symfonieën (de Zevende en de Achtste) worden met enige regelmaat uitgevoerd. Van de 22 pianosonates worden er maar een paar serieus genomen. Bijna niemand kent de religieuze muziek en voor een uitvoering van de opera Des Teufels Lustschloss moeten we dit jaar naar Wenen. 

De onlangs opgerichte Nederlandse Schubertstichting ijvert, in samenwerking met de Utrechtse Hogeschool voor de Kunsten, voor een uitvoering van het onbekende zangspel Die Verschworenen. Helaas is dit zinnige initiatief in het Nederlandse Schubertjaar niet meer dan een incident. Zelfs de platenbranche lijkt zich met Schwammerl geen raad te weten. Alleen kleine labels als Hyperion en Opus kijken verder dan Heidenrslein en Gretchen am Spinnrade. Hyperion brengt in de omvangrijke Schubert Edition alle liederen in kaart. Bij het Opuslabel completeerde de hedendaagse componist Edison Denisov Schubert’s toneelmuziek Lazarus en verscheen een interessante registratie van Die Verschworenen. 

In Oostenrijk is de situatie niet veel beter. De Schubertianer maken zich niet op voor een spektakel à la het Mozartjaar. Zijn nikkelen brilletje wordt weliswaar opgepoetst, maar de paar versnipperde Schubertiades (in Feldkirch) en tentoonstellingen (in Graz en Wenen) zullen de misverstanden rond Schwammerl niet wegnemen.