Spring naar de content

Getapt en gemazeld

Je hebt de plakker, de loerder, de bluffer, de flemer. De barvrouw doorgrondt ze allemaal. Ze zijn als was in haar handen. Ook als ze ze eruit zet omdat ze starnakel zijn. Vijf Amsterdamse barvrouwen over de man en zijn kroeg.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Stijn Aerden

‘De Zaag’ komt binnenlopen als het café nog maar net open is, en zet zich met een zucht op de kruk tegenover de spoelbak. De barvrouw knikt hem vriendelijk toe. ‘Nu wordt het gezellig’, zegt haar blik. Hij zit er vier dagen per week, klokslag half elf, maar de ideale barvrouw is telkens opnieuw verrast. En ook al rollen er steeds dezelfde zeurverhalen uit, ze kijkt hem vol verwachting aan. “Alles goed?” vraagt ze. “Au,” zegt De Zaag. “Dat been. Met de vorst speelt mijn been weer op.” 

“Je weet het op een gegeven moment precies,” zegt Kitty Weijens. “Die heeft het aan zijn hart. De tweede gaat van zijn vrouw af. De derde is failliet. Je ziet hem op straat aan komen lopen en denkt: o god, daar is-ie weer, die ouwe zeur. Maar als-ie binnenkomt, roep je toch: ‘Hé Piet, hoe gaat-ie?’ Natuurlijk, da’s je business.” 

“Als je alleen met een grote zeur bent, zet je muziek op,” zegt Marion Lewis. “Misschien nog wat harder. En intussen ga je schoonmaken, opruimen, op en neer lopen. Tot er ‘versterking’ komt.” 

“En als er dan een nieuwe klant binnenloopt,” zegt Marianne Barrebeek, “probeer je die twee met elkaar in gesprek te brengen. Die ander heeft vast ook wel iets, een kwaaltje dat erop lijkt. Of hij ként iemand die dat heeft. En dan heb jij even je handen vrij.” 

Marion Lewis werkt al vanaf haar zestiende in The Cotton Club aan de Nieuwmarkt in Amsterdam. Het is een familiecafé. Eerst stond opa achter de tap, daarna een tante en sinds september zwaait ze er zelf de scepter. Het is een café waar je een doorsnee van de Amsterdamse bevolking vindt en waar ook de enkeling zich zonder veel schroom aan de bar zet. 

Van de vaste clientèle hoort ze graag de verhalen – ook de klaagverhalen. Dat geldt voor alle vijf de barvrouwen die aan bod zullen komen. Maar Marion Lewis heeft wel geleerd zich voor bepaalde verhalen af te sluiten. “Eenzame mannen met de kerst. Vrouw dood. Kinderen ver weg. Doe nog maar een whisky. ‘Morgen sta je op met hetzelfde probleem, hoor,’ zeg ik dan. ‘Ik kan je niet helpen.’ Maar ik schenk hem nog wél een borreltje in. Natuurlijk.” 

“Toen ik zeventien jaar geleden in het café begon,” zegt Kitty, “ging ik ‘s avonds met een bonkend hoofd naar huis. Ik zoog alles op. Tot mijn baas zei: ‘Kit, je moet ook niet luisteren!’ Dat leer je inderdaad snel genoeg. In de meeste gevallen zeg ik altijd maar ‘Ja?’ en ‘o, meen je dat?’ of ‘Oooo, wat erg’. En als er een stilte valt, begin ik. Ik praat makkelijk, maar vertel nooit wat. Niet over mezelf in ieder geval.” 

“Daar zijn mannen ook helemaal niet in geinteresseerd,” zegt Marianne Barrebeek. “Die willen hun eigen verhaal kwijt; daarvoor zitten ze bij je aan je bar. En blij toe. Ik praat niet graag over privézaken.” 

Café Ruk & Pluk in de Linnaeusstraat in Amsterdam-Oost is vijftien jaar geleden opgericht door twee vrienden. Een typisch buurtcafé, met een grote voorliefde voor slingers, glitter- en knipperwaar, ook buiten de kerst. Barvrouw Marianne Barrebeek begon 43 jaar geleden haar horecacarrière, en hoewel ze er vaak tussenuit is geweest, blijft het werk haar trekken. Vooral in een overzichtelijke kroeg als deze. Ze weet wanneer iemand opa is geworden, hoe de kleine heet, wanneer iemand is geopereerd en waaraan. En hoe het met de meeste huwelijken en relaties is gesteld. 

Het grootste talent van de barvrouw is haar vermogen om alles tegelijkertijd in de gaten te houden. De man links aan de bar die nog niet heeft betaald. De drie jongens die binnen komen lopen. De vaste vleier die weer een vrouw aanklampt. De glazen die leeg zijn. Het gaat allemaal uit de ooghoeken of via de spiegel achter de bar. En intussen luistert ze. Marion hoort aan de gokautomaat achter in de hoek wanneer er geld in wordt gegooid en of er daarna mee wordt gerommeld. En aan de toon waarop mannen met elkaar praten of het goed gaat. Of er geen ruzie ontstaat. 

“Als je merkt dat het in een hoek misgaat,” zegt Lenneke Overeem, “loop je er even langs — de glazen ophalen. Dan is er een onderbreking. Je spreek iemand even aan. Maakt een grapje, stelt een vraag. Dan kun je inschatten hoe serieus het is.” 

“Als het echt moeilijk wordt,” zegt Marion, “doe je de muziek uit. Je verheft je stem, kijkt in de rondte wie er is om je te helpen als het uit de hand loopt, en zegt tegen de grootste herrieschopper: ‘je bent nu dronken. Dit was je laatste. Nu moet je weggaan!’ Dat leer je als je alleen staat: kort en krachtig afhandelen; nooit in discussie gaan. ‘Wil je praten?’ zeg je. ‘Goed, morgen terugkomen. Als je nuchter bent’”

“Als het nodig is, steunt de rest van de kroeg je wel,” zegt Lenneke. “Toen ik een keer iemand achterna rende op straat, omdat hij vergeten was te betalen, zag ik allemaal van die hoofdjes voor het raam. Zo van: alles goed?” 

“Toch moet je het alleen doen,” zegt Marianne Barrebeek. “Het lastigste is als andere mannen zich ermee gaan bemoeien. Dan beginnen ze tegen elkaar op te bieden.” 

Marion Lewis: “Als vrouw hoef je jezelf nooit waar te maken; dat is het grote voordeel. Mannen pikken alles van je. Wat wel lastig is: een dronken vrouw eruit zetten.” 

“Absoluut,” zegt Marianne, “dronken vrouwen gaan zuigen.” “Die proberen op je gemoed te werken,” zegt Lenneke. “Die worden liederlijk,” zegt Marion. “Beginnen te lallen,” zegt Lenneke. “Dronken vrouwen gaan aan iedereen hangen,” zegt Marion. “Ze zijn agressiever dan mannen,” zegt Marianne, “en dat niet alleen: ze kunnen geweldig stoken. Vrouwen krijgen twee straatstenen nog aan het vechten.” 

Café Wildschut, aan het Roelof Hart-plein in Amsterdam-Zuid, heeft verschillende gezichten. ‘s Ochtends zou het kunnen doorgaan voor een buurtkroeg, maar vanaf de lunch nemen de ‘pakken’ bezit van het etablissement, met als hoogtepunt de borrel aan het eind van de middag. Met lijn 5 komen ze van het WTC, de boekhouders, de dotcommers, de advocaten en de makelaars — dicht opeengepakt staan ze bij de bar. Mobieltjes rinkelen onophoudelijk, bladen bier worden zwenkend aangeleverd en weggewerkt. Steeds lawaaieriger en bralleriger wordt het. 

“Prachtig om te zien,” zegt Maaike van Dorp. “Vanachter de bar is het toch een soort televisiekijken.” Vooral als de verschillende pakken gaan mingelen en elkaar de loef afsteken wat betreft salarissen en arbeidsomstandigheden. En niet lang daarna zitten ze in het volgende stadium: het inkapselen van de paar aanwezige vrouwen. 

Mannen willen allemaal maar één ding, dat weet de barvrouw ook. Alleen de weg erheen kan haar nog wel eens verrassen. Hoewel, als je lang in het vak zit, zoals Marianne, heb je alle varianten wel gehad, tot huwelijksaanzoeken toe. “Meestal maakte ik er een geintje van,” zegt ze, “alsof de man in kwestie het niet echt meende. Dan trap je hem niet op zijn hart.” 

Meestal is het ook onschuldig. “Geen man betaalt €1,60 voor een biertje om tegen mijn chagrijnige hoofd aan te kijken,” zegt Marion Lewis. “Dus lach ik altijd; nou ja: bijna altijd. En dan ben je de mooiste, dan ben je de vrolijkste. Dat zeggen ze tenminste. Ze moesten me thuis eens zien.” 

De mannen stonden al te kwispelen aan de bar toen ze in The Co tton Club begon. Opa hield toen nog een oogje in het zeil. Inmiddels zijn er duizenden flemers voorbijgekomen, en zijn al haar lichaamsdelen al eens geprezen, afzonderlijk en in combinatie met elkaar. Zolang het niet schunnig wordt, kan ze het wel waarderen. “En je leert onderscheid maken tussen de gelegenheidsflirter en degenen die het echt menen,” zegt ze. “Met die laatsten moet je een beetje oppassen.” 

Voor Lenneke Overeem blijft het ongemakkelijk, het krijgen van complimentjes. “Hoe moet je reageren?” zegt ze. “Je kunt moeilijk zeggen: ‘Dank je.’”

Café De Pels, in de Huidenstraat, tussen de Heren- en de Keizersgracht, is van oudsher een journalisten/kunstenaarscafé. De meisjes die er werken, zijn meestal studentes, vertrouwd met de steelse blikken aan de bar. De sfeer is gemoedelijk; af en toe valt er eens iemand van zijn kruk, maar dat is het dan ook wel. De meisjes achter de bar vormen een soort bonus. Het gesprek van de mannen wordt erdoor bepaald of schampt er vlak langs. “Als ik toch eens niet getrouwd was…” zegt iemand. “Ja, dood- en doodzonde…” lacht barvrouw Lenneke terug. 

Je hebt de loerders. Die onder een praatje met een vriend met een scheef oog de verrichtingen van de vrouw achter de bar volgen. En je hebt de staarders. Die zijn consumptiewise al een fase verder, en kijken flets of loenzend over hun biertje. “Een heel foute kreunt daar nog bij,” zegt Lenneke, en ze trekt een vies gezicht. “Dat heb ik tenminste een keer meegemaakt.” 

“Loerders zijn het moeilijkst,” zegt Maaike van Dorp. “Die kijken weer weg als je hun blik probeert te vangen. Staarders kun je op hun gedrag aanspreken — dat doe ik ook wel. Die krijgen om te beginnen een glaasje water. 

“De gemiddelde vieze man verwacht niet dat je hem aanspreekt,” vervolgt Maaike. De stilzwijgende afspraak dat de clientèle alles kan maken, doorbreekt Marion in noodgevallen door eens uitgebreid terug te gaan staren. “Binnen een minuut heeft zo iemand dan zijn jas aan, en is hij met een rood hoofd vertrokken.” 

Kitty Weijens is de meest nuchtere van het vijftal. “Lekkere kont, moppie! Gaan we effe naar achteren?” — van haar mochten ze alles roepen. “Iemand die mij niet écht kent, kan mij toch niet raken,” zegt ze. “Wat dat betreft heb ik iets om me heen… iets van gewapend beton. Ik zal het je sterker vertellen: dinsdag kwam de een, woensdag kwam de ander… Voor de eerste moest ik een laag bloesie aan, voor de tweede een kort rokkie. Deed ik graag. In principe is een man in de kroeg natuurlijk ook heel dom. Als je lief terug doet, voelt hij zich de adonis. Graag gedaan, denk ik dan. Zolang hij verteert, vind ik alles best. Als er een rijtje van tien bij mij aan de bar zat, kon ik elk van hen het gevoel geven dat-ie de man van mijn dromen was.” 

Beste caféganger. Als u al wat gedronken heeft, of gebruikt, denk niet dat de barvrouw het niet in de gaten heeft. Ook als u keurig articuleert. Doet u geen moeite. Het is gezien. Ze heeft er een haarfijn radarsysteem voor ontwikkeld. Sowieso, voor de manier waarop u binnenloopt, om u heen kijkt. “Soms moet je iemand nog even horen praten,” zegt Lenneke. “Maar je weet heel snel wat voor vlees je in de kuip hebt.” 

De mooiprater, goed in het pak maar platzak — Kitty heeft er een neus voor. De uitvreter, de hartenbreker, de snoever, de flemer, de plakker, de bloedzuiger, de kamergeleerde, de betweter, de blufjoker, de onnozele hals, en de huisvader die de katjes in het donker knijpt… 

“Ik durf zelfs mijn vrouw hier mee naartoe te nemen,” zei een klant eens tegen Kitty. Hij bedoelde dat als hoogste compliment: jij zult mij nooit verraden. “Ach, ze zijn toch allemaal hetzelfde,” zegt ze. “Als je hun verhalen hoort, deugen die vrouwen thuis nooit. Ze zijn ziek, zwak en misselijk — willen nooit wat. Maar dan moet je ze een keer binnen zien komen, als ze diezelfde vrouw aan de arm hebben. Dan trekken ze zo’n laf smoeltje en durven ze je niet eens dag te zeggen.” 

Zelfs in café De Pels, wat volgens Lenneke Overeem bepaald geen oppikplek genoemd kan worden, en waar de fietsen met kinderzitjes tegen de gevel leunen, zit sporadisch wel een huisvader over een dame gekruld waarin niet iedereen onmiddellijk zijn echtgenote herkent. “Ach ja,” zegt Lenneke, “je ziet wel eens wat.” En dat is dat. 

“Wat ik wel eens jammer vind,” zegt Marion Lewis. “Al die studentes, die jonge meiden die het ernaast doen. Sommigen zijn hartstikke goed, begrijp me niet verkeerd. Maar ik mis wel eens wat, op het menselijke vlak, zeg maar.” 

“Een glas bier tappen, kun je leren,” knikt Kitty Weijens. “Voor in een discotheek is dat ook voldoende; daar ben je een soort doorgeefluik. Maar in een kroeg…” 

“Mannen kunnen inschatten, aandacht geven, gesprekken gaande houden, laveren, ruzies voorkomen… Dat moet in je zitten,” zegt Marianne. “En vooral: je moet er lol in hebben.” 

Kitty Weijens werkte zeventien jaar in een kroeg vlak bij de Wallen. Een kroeg die ze niet bij name genoemd wil hebben, omdat ze er met ruzie is weggegaan. Nu werkt ze in Casa Rosso en de Bananenbar op de Oudezijds Achterburgwal. Niet als serveerster. “Ben je gek,” zegt ze, “die vrouwen liggen naakt op de bar, in een stringetje.” Nee, ze zit bij de kassa, in de hal. Daar betalen klanten veertig euro voor een uurtje gratis drinken. “Dus dat komt allemaal op handen en voeten weer naar buiten. Vooral nu,” zegt ze, “met de Landbouw-Rai. Dan gaat de Bananenbar ook eerder open, om vier uur al. Ze zeggen je niet eens gedag. Soms zien ze je niet eens. 

“En dan mis ik de echte horeca. Het kon vroeger zo gezellig zijn, op zondag, met zo’n ploegie bij elkaar. Allemaal vuiligheid, natuurlijk… Vrouwonvriendelijke grappen. Daar hou ik van. Klanten zeiden wel: lij denkt en praat als een man.’ Dat is ook zo, denk ik. Sommige kerels legden hun hele hebben en houwen bij je neer. Een hoop zijn er al dood. Ik mis ze wel, dat is zo gek: ik moet vaak aan ze denken. Terwijl ik toch verder niks met ze had.”