Spring naar de content
bron: anp

‘U voelde u, zo leek het, af en toe wel een kwajongen, maar alleen als we samen waren’

Prins Claus (6 september 1926 – 6 oktober 2002) was de prins-gemaal van koningin Beatrix. Willibrord Frequin schrijft hem een brief.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Willibrord Frequin

Beste prins Claus, 

U was een absolute kenner van de derde wereld en ik maakte voor Brandpunt regelmatig reportages over grove schendingen van mensenrechten, maar ook over ontwikkelingssamenwerking, waarvoor ik de hele wereld afreisde. Samen maakten we vier wereldreizen, naar India, Sri Lanka, het toenmalige Opper-Volta en Amerika; u als presentator, ik als regisseur. U waardeerde mijn kennis, mijn gedrevenheid en mijn vakmanschap, maar ook mijn kwajongensachtigheid en het feit dat ik altijd mezelf was. Iets wat u zelden of nooit in het openbaar kon zijn. 

Onze mooiste reis was naar Opper-Volta. We zaten regelmatig met z’n tweeën in de auto de presentatieteksten door te nemen. Maar we spraken ook over persoonlijke zaken. Heel open. Over uw doen en laten tijdens de oorlog, over stappen, ja, zelfs over onze schoonmoeders. Ik attendeerde u er nog op dat u wel heel openhartig was, hetgeen ik zeer waardeerde, maar dat ik toch ook journalist was. U antwoordde toen zeer gedecideerd: “We hebben u laten screenen. U bent weliswaar zéér lastig, maar ook zéér betrouwbaar.” 

U voelde zich bij mij ontspannen. U voelde u, zo leek het, af en toe wel een kwajongen, maar alleen als we samen waren. 

Op Sri Lanka vierden we op 6 september ons beider verjaardag. De ambtenaren dirigeerden u na een soort erediner naar huis. Maar ik wilde nog een biertje met u drinken. Hautain wuifde de ambassadeur mijn verzoek af. Maar u uiteraard niet. Tegen het protocol in! 

Een onuitwisbare indruk maakte u toen we ‘s nachts laat met de regerings-Fokker op Schiphol aankwamen. U en uw gezelschap stapten op het platform in een auto en reden weg. En daar stond ik dan in mijn eentje op de vliegtuigtrap. De stoet reed weg, maar draaide om. U stapte uit en zei statig: “Meneer Frequin, heeft u vervoer naar huis?” Ik zei: “Nee, Hoogheid.” Waarop u antwoordde: “Dan breng ik u naar huis.” “Maar misschien woon ik wel heel ver weg,” zei ik. “Maakt niet uit,” zei u. “Ik breng u weg. Hoe ver u ook woont.” 

Wat was u een heerlijke, fantastische man. Wat een kameraad! 

Willibrord Frequin