Spring naar de content
bron: anp

De studiejaren van Freddy Heineken: ‘Ze vroegen me om niet meer terug te komen’

Freddy Heineken: ‘Mijn persoonlijke uitgangspunt is dat je elke avond eigenlijk een beetje slimmer moet zijn dan je die ochtend opstond, en daaraan heb ik me mijn hele leven proberen te houden.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Annejet van der Zijl

“Ik was geen superstudent. Sterker nog, ik was nauwelijks een student. Ik kwam in 1942 van de HBS, en om te kunnen studeren moest je eerst twee jaar in Duitsland gaan werken: Arbeitsdienst. Hetgeen ik dus niet heb gedaan. In ’46 ging ik naar Amerika, waar ik een opleiding kreeg als Heineken-vertegenwoordiger in New York City. Toen heb ik me ingeschreven bij de avondopleiding Business and Administration van Columbia University. 

“Dat was geen groot succes. Ik zwierf dag-in, dag-uit door de straten om bier te verkopen; woonde in een vrij gammel hotel en dan ‘s avonds nog dat hele eind met de metro naar de universiteit — dat was haast niet te combineren met overdag bierdrinken. En dan was er het taalverschil: ik moest tijdens colleges een dictaat opnemen, en dan wist ik soms niet zo snel hoe ik een woord moest spellen en dan was ik de draad weer kwijt. Ik vond iemand die het wel voor me wilde doen, maar toen was er dus helemaal geen reden om nog naar college te gaan. Na een week of acht hebben ze me gevraagd om niet meer terug te komen, wegens ‘non-attendance. 

“Achteraf denk ik: ik had best willen studeren zoals mijn vader, die een echte doctor was, en dan liefst de research-kant op. Of natuurkunde, zodat ik nu zelf iets had kunnen bedenken om het gat in de ozonlaag te dichten. Maar ik heb me vanaf mijn achttiende rot gewerkt en het allemaal in de harde praktijk geleerd. En het gevoel dat ik aan de studietijd zelf veel heb gemist, heb ik nooit gehad: ik ben nu eenmaal niet zo’n mannenman en het vooruitzicht om met andere studenten in een café bier te staan hijsen, heeft me nooit bijzonder getrokken. 

“Als er iemand bij me solliciteerde, lette ik altijd vooral op hun middelbare-schoolopleiding en hun cijfers: dat zegt iets over hun allround-zijn. Een doctoraal op zich zegt me niet zoveel; al mijn secretaresses zijn ook doctorandus. En ik heb wel eens de indruk dat in sommige disciplines toch wel erg veel wordt gekletst. Die ene man met eindexamen MMS, die springt er voor mij veel meer uit, want dat kon wel eens een originele vent zijn.

 “Maar begrijp me niet verkeerd: ik heb een enorm respect voor echte geleerden. Ik ken meer wetenschappers dan niet-wetenschappers en ik vind het een frisse douche met ze om te gaan. Alleen jammer dat ze niet, zoals vroeger, met hun meest talentvolle studenten aan de huiskamertafel kunnen zitten, maar nu aan die volgepakte collegezalen moeten lesgeven. De universiteit is massaal geworden en daardoor bestaat de kans dat er eenheidsworst wordt afgeleverd: allemaal mannen die er hetzelfde uitzien, dezelfde dassen dragen en dezelfde antwoorden geven op een vraag. Volgepropt met kennis, maar te weinig in staat zelf onafhankelijk te denken. 

“In mijn opinie is studeren niet in vier, vijf jaar een paar letters voor je naam krijgen, maar een soort intellectuele nieuwsgierigheid, iets uitvinden, verder komen in de wetenschap. Er moet überhaupt veel meer op intellectueel niveau gelezen en gepraat worden. Mijn persoonlijke uitgangspunt is dat je elke avond eigenlijk een beetje slimmer moet zijn dan je die ochtend opstond, en daaraan heb ik me mijn hele leven proberen te houden. 

“Ik heb wel twee eredoctoraten – van de Hofstra University in Humane Letters en van de Rochester University in Laws. Op zich is dat natuurlijk wel leuk, want de mensen die je zoiets geven zijn ook niet achterlijk. En als je een doctoraat krijgt, mag je zo’n mooie jurk aan, met een kwastje aan je pet. 

“Ik ben nu dus dr dr. Roept iemand in de zaal: “Dokter, dokter!”, dan kom ik onmiddellijk aangerend. Maar ik wil er eigenlijk nog drie – misschien kun je ze dan, net als bij Monopoly, inruilen voor een professoraat.”