Spring naar de content
bron: Kristof Ghyselinck

Dirk De Wachter: ‘Ik ben psychiater geworden door Gerard Reve’

Prof. dr. Dirk De Wachter (63) is psychiater en schrijver van meerdere bestsellers. Hij gaat dit najaar in enkele theaters in gesprek over schoonheid en troost. Bij welke kunstenaars vindt hij zelf troost? HP/De Tijd zocht hem op in zijn met kunst gevulde woning in Antwerpen. 

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Nick Muller

Boeken

“Als we boven naar mijn bibliotheek gaan, zult u zien dat daar een altaar is voor Gerard Reve. Dat komt omdat ik psychiater ben geworden door De avonden. Natuurlijk is dat niet de enige reden, het ligt allemaal veel complexer. Maar toen ik dit boek op mijn vijftiende las, een leeftijd waarop je heel sponzig bent, beleefde ik een aha-moment. Het boek gaat over de innerlijke dialoog van een mens. Frits van Egters, de hoofdpersoon, stelt zichzelf op ironische wijze vragen over de absurditeit van het leven. ‘Wat is dat hier allemaal?’ Ik dacht dat ik de enige was die zulke gedachten had en was als door de bliksem getroffen. Door dit boek raakte ik gefascineerd door de gedachten van de mens, waardoor ik vanzelf werd geleid naar een honger naar kennis over psychiatrie. De laatste zinnen van het boek zijn ook heel belangrijk voor mij. Ik heb er mijn doctoraalscriptie zelfs mee afgesloten, dat was ik wel aan de grote schrijver verplicht. Frits zegt: ‘Het is gezien, het is niet onopgemerkt gebleven.’ Dat is de essentie van het bestaan: betekenis hebben, gezien worden. Door uw geliefden als betekenisvol en zorgzaam worden gezien en voor hen zorgend kunnen zijn. In een van mijn boeken schrijf ik: de zin van het bestaan zit in de zorg voor andermans geluk.

“Michel Houellebecq is een van de beste schrijvers. Hij is natuurlijk een provocateur, iemand die de grenzen opzoekt, maar het is daarom dat ik hem graag lees. Ik hoed mij om vanuit mijn psychiater-zijn en vanuit mijn maatschappelijk engagement al te zeer in een hoek geschoven te worden van een halfzachte, lullige, brave, goeiige, vriendelijke jongen. Iemand die zegt dat we lief voor elkaar moeten zijn. Dat is ook wie ik ben, maar als ik daar al te karikaturaal op wordt vastgepind, dan voel ik me daar ongemakkelijk bij. Ik omring mij daarom, bewust en onbewust, met controversiële figuren als Houellebecq, Reve, Céline, Heidegger en Le Corbusier. De mensen – waaronder de zojuist genoemde namen – die ik in mijn boeken graag citeer, zijn vaak politiek incorrecte figuren, omdat ik gefascineerd ben door de complexiteit van hun karakters. Neem nu Houellebecq. Ik ken hem persoonlijk, het is een heel vriendelijke man, maar ik ben het niet eens met zijn soms compleet foute uitspraken, dat de islam een idiote religie zou zijn, en zijn geloof in omvolking door massa-immigratie. Dat neemt niet weg dat die opvattingen wel relevant zijn. Zijn ideeën leven namelijk bij grote delen van de bevolking. Houellebecq is een soort spreekbuis voor die mensen. Ik ben voor de vrijheid van kunstenaars, ook als zij zaken verkondigen die niet politiek correct zijn. Alleen op die manier kan er namelijk een discussie gevoerd blijven worden. Laat je die stemmen niet horen, dan gaat het discours ondergronds en dat is veel gevaarlijker. Daarvoor dient de literatuur ook: om een aantal zaken die taboe zijn bovengronds te krijgen en te houden.”

Kunst

“Moderne kunst heb ik zelf moeten ontdekken. Mijn vader was een kunstliefhebber, maar zijn belangstelling voor de kunst ging tot de impressionisten. Ik overdrijf een beetje, maar bij ons thuis werd er niet gesproken over hedendaagse kunst, wel over Vermeer. Op mijn vijftiende begon ik mijn eigen interesse te kweken. Ik woonde in een klein dorp, maar in de stad, Antwerpen, ontdekte ik de Wide White Space Gallery. Ik had geen geld om naar een museum te gaan, maar ik had wel belangstelling voor kunst en een galerie is gratis te bezoeken. Zo ben ik bij moderne kunst uitgekomen, omdat die gratis te bezichtigen was. Panamarenko heb ik daar ontdekt en ik zag er een performance van Joseph Beuys. Later, toen ik eindelijk wat te besteden had, kocht ik een klein werkje van hem, dat hier in de woonkamer staat. Wide White Space was een galerie van wereldniveau, te vergelijken met het huidige Zeno X, de galerie van onder meer Luc Tuymans. Ik raakte gefascineerd door wat de hedendaagse kunst zo te bieden heeft. Het doet mij nadenken over het bestaan. Hier in huis hangt zoals je ziet ontzettend veel kunst. Links van je zie je een werk van David Lynch, over wie we straks nog komen te spreken. Het schilderij achter je is een portret dat Helmut Stallaerts heeft gemaakt van mij en mijn vrouw. Mijn vrouw vond het belangrijk om zo’n portret te hebben. Dat grote doek achter mij is van de Antwerpse kunstenaar Bruneau, een van de meest onderschatte kunstenaars van mijn generatie. Niemand kent hem in de internationale kunstscene, omdat hij zijn eigen niet-commerciële en niet-mediagenieke weg volgt, maar dat is onterecht. Voor mijn spreekkamer schilderde hij vijfentwintig portretten van schrijvers en filosofen die ik bewonder: Joyce, Descartes, Spinoza, ga zo maar door. Die werken hangen er inmiddels bijna dertig jaar en nog steeds ben ik er niet op uitgekeken.


David Lynch
Billy Sings the Tune for the Death Row Shuffle
2017

“Meestal als ik in een museum ben, maak ik er met mijn vrouw een spelletje van om te zeggen: welk werk gaan we mee naar huis nemen. En ja, als er een schilderij hangt van Francis Bacon, dan neem ik dat altijd mee naar huis. In het S.M.A.K. in Gent hangt een prachtig werk van hem. De museumdirecteur, die ik een beetje ken, zei laatst tegen me toen ik hem over dit spelletje vertelde: je hebt een dure smaak. Als ze dat schilderij verkopen, kunnen ze een nieuw museum bouwen. Ik zag Bacons werk voor het eerst echt goed op de Documenta in Kassel in 1992. Ik kende hem van naam, wist wat hij zo ongeveer schilderde, maar daar zag ik voor het eerst een triptiek die bij mij ongelooflijk binnenkwam. In 2006 zag ik een overzichtstentoonstelling in Düsseldorf. Ik was daar zo van ondersteboven dat ik de volgende dag terug ben gaan kijken en de tentoonstelling nog eens van achter naar voren heb bekeken. Wat mij zo aangrijpt? Hij geeft op zijn doeken de verschrikkelijkheid van het bestaan weer. De wereld als een onmogelijke plek voor de mens. De verwrongen gezichten en lijven geven gestalte aan de verhalen die ik iedere dag tijdens mijn consultaties hoor. Het is aan de andere kant ook religieus werk dat hij maakt, met als summum zijn screaming popes. Die zweem van religiositeit kan ik ook waarderen in kunst. Ik heb natuurlijk veel over hem gelezen, ik weet wat hij heeft meegemaakt, maar ik wil zijn werk niet psychiatriseren. Ik wil niet kijken naar die man zijn symptomen of zijn verslavingen. Ik wil op zoek gaan naar de mens en zijn verhaal, omdat het verhaal over een leven meer over een mens zegt dan zijn symptomen.”

Theater

Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen, Johan Leysen

“Door corona is het theaterbezoek er helaas een beetje bij ingeschoten. De laatste voorstelling die ik heb gezien, een poos terug alweer, is Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen van de inmiddels overleden Johan Leysen. Het is een monoloog, een biecht, gebaseerd op de gelijknamige dichtbundel van Leonard Nolens, mijn favoriete dichter. Nee, wacht: de laatste voorstelling die ik heb gezien is een monoloog genaamd Monsieur Proust, in het Théâtre Lucernaire in Parijs, over Céleste Albaret, de huishoudster van Marcel Proust. Ik vond het een prachtige voorstelling. Mocht u binnenkort in Parijs zijn, ga dan ook eens naar het Laurette Théâtre, een klein keldertheater waar al vijftig jaar onafgebroken Huis clos van Jean-Paul Sartre wordt gespeeld. ‘L’enfer, c’est les autres’ is een beroemde zin uit dat stuk. In mijn boek Vertroostingen draai ik het om: ‘L’enfer, c’est le manque des autres’. De hel is het gebrek aan anderen. Als er niemand aan je ziekenhuisbed komt, als niemand vraagt hoe het met je gaat of op bezoek komt, dan zou ik denk ik liever doodgaan. Zelf sta ik dit najaar enkele avonden in het theater in Nederland, daarvoor zit u hier, maar ik sta ook enkele avonden op de planken in België. Niet alleen, maar met hoboïst Bram Nolf en pianist Daan Vandewalle. Twee klassieke kunstenaars die prachtige muziek ten gehore brengen en ik praat daartussen een beetje. Zo’n avond kost me veel energie, ik ben ’s avonds vaak moe door mijn ziekte, maar ik blijf het toch doen, omdat het zo prettig is om te doen. Zeer eervol ook. Ik heb geen talent in de muziek, maar ik mag toch met die muzikanten het podium delen en soms zelfs quatre-mains spelen op de piano. Dat vind ik heel bijzonder.”

Muziek

“Ik heb de popmuziek een beetje verlaten. In mijn jeugdjaren was dat een belangrijke speler, maar nu hebben andere muzieksoorten het overgenomen. De vroege Leonard Cohen is gebleven, net als de vroege Bob Dylan. In hun latere werk komt er hier en daar nog wel iets naar boven, maar de genialiteit van die eerste platen halen ze niet meer. Dat zie je trouwens vaak bij grote wetenschappers en kunstenaars. Het is in de jonge jaren dat je ziet: hier gebeurt het, hier is het, en daarna kan men daarop verder bouwen. Cohen zet ik vaak op als ik alleen thuis ben. Op mijn vijftiende kocht ik zijn platen, kocht de partituren, kocht een gitaar en zong zijn liedjes. Ik voelde me eenzaam, zoals zoveel jongens op die leeftijd, maar werd door zijn muziek in die eenzaamheid getroost. Ik luisterde naar Queen Victoria. Zijn stem, zijn gitaar, de teksten, het bijbelse, het poëtische, die achtergrondkoren – ‘twenty-seven angels from the Great Beyond’. Soms wordt mij gevraagd naar mijn favoriete Cohen-song. Ik antwoord dan altijd Bird on a Wire, waarvan de slotzin wel op mijn graf mag komen te staan: ‘I have tried in my way to be free.’ Dat is juist, maar op dit moment, vandaag, antwoord ik Avalanche. Dat brengt mij op Nick Cave, die ik ontdekt heb nadat hij dit nummer had gecoverd op zijn eerste plaat met de Bad Seeds. Covers van nummers van Leonard Cohen zijn bijna altijd slecht, pijnlijk slecht zelfs, maar dit werd op zo’n grandioze manier gedaan dat ik meteen was verkocht. Cave deconstrueert het nummer helemaal en maakt er een punkachtige, compleet crazy versie van. Hij vat de verschrikking: Bacon in muziek.

Glenn Gould

“Mijn vaders muziekkeuze was beperkt: hij hield van de latere Haydn tot de vroege Beethoven en daartussen Mozart. Ik overdrijf weer een beetje, want hij luisterde bijvoorbeeld ook naar de Symphonie fantastique van Berlioz, maar hij had weinig met Bach. Daar was ik in mijn jonge jaren ook niet zo gek op, omdat ik dat associeerde met zware orgelwerken die mijn Nonkel Pastoor ten gehore bracht in de koude kerk in Lier. Rond mijn vijftiende – er gebeurt zoals u merkt veel op die leeftijd – zag ik een filmpje over studenten, ik denk van Harvard, uit de jaren zestig. Ze hadden lang haar en zaten op de grond rond een piano waarachter een man gekromd zat te spelen en te mummelen. Dat was Glenn Gould met zijn Goldberg-variaties of zijn Die Kunst der Fuge. Zoiets had ik nog nooit gezien. Al dat jonge volk, al die hippies die je eigenlijk op Woodstock zou verwachten, zaten daar te luisteren naar Bach. Ik vond dat formidabel. Ik was toen blijkbaar op een of andere onbewuste manier al geïnteresseerd in verwrongen breinen, want anders had het niet zoveel indruk gemaakt. Zijn brein was er een zoals geschilderd door Francis Bacon – daar heb je hem weer. De Goldberg-variaties zijn voor mij wereldlijke muziek. Ik ben een seculiere mens met een religieuze achtergrond. Die achtergrond heb ik nooit willen verloochenen, die koester ik, eigenlijk. Ik kan in alle seculariteit enorm genieten van die muziek. In het kastje achter je staat een collectie Bach. Ik verzamel uitvoeringen van cellosuites. Ik heb er inmiddels 150. Daar staat ergens ook een prachtige uitvoering van de Matthäus. ‘Wir setzen uns mit Tränen nieder.’ Dat is zo universeel, zo diep-menselijk, dat overstijgt de kerkelijkheid.”

Film

De spiegel
Andrei Tarkovsky

“Dit voorjaar ben ik op een cruise gegaan met Klara, een culturele radiozender hier in België. Men had mij gevraagd een aantal dingen te presenteren, waaronder mijn favoriete film. ‘Die film kan ik niet tonen,’ antwoordde ik, ‘want dan ben ik verantwoordelijk voor minimaal twintig suïcides. Dat kan ik niet maken als psychiater.’ Mijn favoriete film is namelijk Eraserhead van David Lynch. Ik ben hem op het spoor gekomen door mijn vrouw. In mijn studententijd ging ik veel naar de film. Italiaanse films vond ik fantastisch, Fellini, Visconti en Pasolini, net als de films van Buñuel, Haneke en Fassbinder, maar Amerikaanse films vond ik maar niets, dus die keek ik ook niet. Een mens moet strikt zijn. Als liefhebber van het werk van Reve lees ik ook geen Mulisch en Hermans. Wel, ik zal eerlijk zijn: De aanslag en Onder professoren heb ik wel gelezen, maar stiekem, zodat de grote volksschrijver het niet zag. Ik wilde dus niet naar een Amerikaanse film, maar mijn vrouw, toen nog mijn vriendin, was streng en zei: jij gaat mee naar Eraserhead. Ik heb hiervan geleerd dat je altijd naar je vrouw moet luisteren, want zij toonde mij op dat moment de meest beklijvende film die ik ooit heb gezien. Waarom? Omdat het onder de werkelijkheid zit. Ik heb lezingen gegeven over deze film waarin ik de onbegrijpelijkheid ervan benadruk. Een veelgestelde vraag uit het publiek was: ‘Waar gaat deze film over, dokter?’ Ik weet het niet. Ga zelf maar kijken en laat de betekenissen bij jezelf maar groeien. De films die ik waardeer – misschien geldt het wel voor alle kunst die ik waardeer – gaan over het onbewuste. Dat wat de mens drijft. Dat wat niet zichtbaar is. ‘Worüber man nicht sprechen kann, darüber muss man Filme machen.’ Of muziek maken. Of poëzie schrijven. Kortom: Eraserhead leek me geen geschikte film voor een ontspannen cruise, dus ik toonde een andere favoriet: De spiegel van Andrei Tarkovsky. Een geniale, formidabele, ongelooflijke film. Toen ik na mijn chemo op bed lag en niet kon lezen – want dat is een tijd zo geweest – heeft mijn zoon, ook psychiater, een hele stapel films gebracht, waaronder het gehele oeuvre van Tarkovsky. Ik heb ze met veel aandacht herbekeken. De spiegel is redelijk toegankelijk, maar de mensen van de cruise, toch een cultureel publiek, begrepen er niets van. Ze vonden dat ik wat meer uitleg had moeten geven, terwijl ik op voorhand een lezing had gegeven over het belang van niet-begrijpen. Het is erg belangrijk in het leven om te kunnen niet-begrijpen. Hoe meer je over iets weet, hoe onbegrijpelijker het wordt. Dat geldt voor een zwart gat, kenners spreken altijd in mystieke bewoordingen, maar ook voor de liefde en de kunst. Kunst, of het nu muziek, theater, beeldende kunst, literatuur of film is, raakt diepere en onbekende lagen in ons en is daarom zo belangrijk.” 

De Wachter in het kort

Prof. dr. Dirk De Wachter (1960) is psychiater en hoogleraar systeem- en gezinstherapie aan de Katholieke Universiteit Leuven. Hij is ook verbonden aan het Universitair Psychiatrisch Centrum van Kortenberg. In 2012 verwierf hij grote bekendheid door zijn boek Borderline times, waarin hij betoogt dat de westerse samenleving voldoet aan de negen criteria van borderline. Daarna verschenen onder meer de bestsellers Liefde – Een onmogelijk verlangen?, De kunst van het ongelukkig zijn en Vertroostingen. Dat laatste boek gaat over zijn kankerdiagnose. De Wachter is getrouwd, heeft drie kinderen en woont en houdt praktijk in het centrum van Antwerpen. In oktober en november gaat hij in drie theaters in gesprek over troost en betekenisvol leven. Voor kaarten zie ­haagschcollege.nl.

Met uw donatie steunt u de onafhankelijke journalistiek van HP/De Tijd. Word donateur of word lid, al vanaf €5 per maand.