Spring naar de content
bron: anp

De natuur is allang niet meer voor ontevredenen en legen

Nederlands hebben geen idee hoe wild en gemeen de elementen kunnen zijn, schrijft Max Pam. Hij vraagt zich af hoe vaak hij zelf met de echte natuur geconfronteerd is geweest. ‘Zelfs onze gids kon zijn ogen niet geloven.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Max Pam

Het was weer eens raak in Zwitserland: drie Nederlandse bergbeklimmers kwamen om in Wallis. Verrast door een lawine. Volgens de Nederlandse Klim- en Bergsport Vereniging (NKBV) waren het ervaren klimmers, maar ik heb daar zo mijn twijfels over. Het zijn vaak Nederlanders die in de bergen verongelukken. Ook in Noorwegen vallen ze dikwijls naar beneden. Nederlanders zijn er niet mee opgegroeid, ons land is nu eenmaal plat.

Over het algemeen hebben Nederlanders geen idee hoe wild en gemeen de elementen kunnen zijn. Als het een dag vriest, overmeesteren zij de kou met een kop snert en koek en zopie. En daar blazen ze de tuba bij. Het is ook een deel van onze folklore dat onze grote schrijvers en dichters zich bijna nooit te buiten gaan aan natuurlyriek. 

Hermans was een fysisch-geograaf, die in zijn jonge jaren wel eens aan een expeditie meedeed, maar bij wie je niet het gevoel krijgt dat hij daar erg van genoot. Liever zat hij binnen te schrijven. In zijn boekje De hond en Duitse ziel verklaarde Harry Mulisch dat ‘elke geestdrift en dweperij met de natuur’ hem vreemd is. Vol begeerte opgaan in een overweldigend landschap, was niets voor de Koning van het Leidseplein: “Een mooi panorama over het Starnbergermeer of de Zwitserse Alpen is prachtig, maar ik heb dan goddank meestal iets te lezen bij me”, schrijft hij. Hij hield meer van ‘de ingebouwde ruimte’ van New York en van de Carceri van Piranesi. Het liefst bij een glas Campari soda.

De Hollandse dichter J.C. Bloem, die vooral oude klare dronk, was hem in zijn gedicht De Dapperstraat al voorgegaan:

Natuur is voor tevredenen of legen.
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen. 

Geef mij de grauwe, stedelijke wegen,
De’ in kaden vastgeklonken waterkant,
De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand

Door zolderramen, langs de lucht bewegen.

Enzovoort.  

Dat beloof ik van Roxane van Iperen, een verschrikking, pure literatureluur. Daar zijn Nederlanders, bij gebrek aan echte natuur, ook altijd goed in geweest. 

Dat waren de (voornamelijk) mannelijke schrijvers van de twintigste eeuw. Hoe het ervoor staat in deze eenentwintigste eeuw, heb ik minder bijgehouden. Diepdiepblauw van Nikki Dekker over kwallen, anemonen en vissen vond ik de moeite waard, maar voor de rest weet ik het niet. Dat ligt ongetwijfeld aan mij, ik houd al die Nederlandse schrijfsters niet meer zo bij. Te vaak teleurgesteld, ook nu weer. Dat beloof ik van Roxane van Iperen, een verschrikking, pure literatureluur. Daar zijn Nederlanders, bij gebrek aan echte natuur, ook altijd goed in geweest. 

Bij het ouder worden denk ik meer aan wat ik in mijn leven al heb meegemaakt en minder aan wat ik nog moet meemaken. Hoe vaak ben ik met de echte natuur geconfronteerd geweest? Ik heb ook wel eens, tot angst van mijn gezin, langs een steile afgrond geklommen. Het ging goed, maar achteraf had ik dat niet moeten doen. Op een zijarm van de Amazone heb ik in een bootje op kaaimannen gejaagd. Die verblind je door met een zaklamp in hun ogen te schijnen en dan trek je ze zo, drie meter lang, met je blote handen uit het water. Had ik ook niet moeten doen. Ik heb eens met mijn zoon, net zes, een vissersboot gehuurd op een van Hawaïaanse eilanden en toen tot onze eigen ontzetting een enorme merlijn gevangen. Like Hemingway. Had ik misschien ook niet moeten doen. De vis ging ter consumptie naar de supermarkt.

In de Volkskrant stond een indrukwekkend stuk over het Nationaal park Doñana dat in Spanje ligt, nog net aan de Atlantische Oceaan. Je hebt daar roze flamingo’s, die helaas worden verjaagd door aardbeientelers, die weer al het water onttrekken aan de grond. Vooral veel Nederlandse aardbeientelers doen daar aan mee. Behalve de kassen waarin de aardbeien groeien, blijft er niet veel anders over dan uitgedroogde grond. 

Vaarwel flamingo’s!

Zo’n dikke dertig jaar geleden ben ik in Doñana geweest, op safari. Het gebied was toen eigendom van wijn en sherry-exporteur González Byass. Afkomstig uit een sherry drinkend land – dankzij AH! – kregen wij speciale toestemming om het gebied te betreden. We hebben die dag verder geen mensen gezien. Ook geen aardbeien. Die kon je toen in Nederland alleen maar eten vanaf de lente, want ze kwamen nog van ‘de koude grond’. Wel zagen we een lynx in een boom. Zelfs onze gids kon zijn ogen niet geloven. En wij zagen dus die flamingo’s aan de andere kant van het water. In de toekomst zullen ook die uit Europa verdwenen zijn.

Het is niet de bedoeling mijzelf af te schilderen als een globetrotter of een David Attenborough, maar met enige trots vermeld ik toch dat ik een vogelbekdier in het wild heb gezien. Mijn eerste vrouw ben ik heel romantisch in Australië getrouwd. Na de huwelijksnacht zijn we gaan duiken op de Great Barrier Reef, te midden van de roggen en de schildpadden. Prachtig, maar dat was niet eens onze meest indrukwekkende ervaring in de natuur. Die kwam een paar dagen later, toen we de Australische jungle ingingen en terecht kwamen bij een woning van een ranger. Daar aten en sliepen we en ’s ochtends om vijf uur bracht hij ons naar een modderachtig water, waar we stil aan de kant moesten gaan zitten wachten. 

En inderdaad, toen verscheen na enige tijd uit een hol een heel vreemd, zwemmend wezen met een rare bek. Hij (of zij) was het! Het vogelbekdier. Even zwom het rond en toen verdween het weer. We voelden ons in die dertig seconden verlicht en begrepen iets te hebben meegemaakt dat weinigen ooit zullen meemaken. 

Het is niet de bedoeling mijzelf af te schilderen als een globetrotter of een David Attenborough, maar met enige trots vermeld ik toch dat ik een vogelbekdier in het wild heb gezien.

Uiteraard dreigt ook het vogelbekdier uitgestorven te raken. Het beest deed geen mens kwaad, maar laatst haalde hij het nieuws toen een Australisch echtpaar er eentje ving en als trofee meenam. In de trein lieten ze het dier aaien door medereizigers. Jammer dat het vogelbekdier niet gebeten heeft, want het is het enige zoogdier dat ook giftig is – de mens tel ik even niet mee. De politie heeft een klopjacht ingezet op het echtpaar, dat mogelijk een boete van 250.000 euro tegemoet kan zien. 

Eerlijk gezegd denk ik niet dat de wereld en de natuur voor mijn zoon dezelfde zullen zijn als voor mij. Of hij ooit nog naar de Amazone zal kunnen gaan – roze dolfijnen! – of zal kunnen duiken langs de koraalriffen, vraag ik me ernstig af. Hij zal moeten zien te (over)leven tussen negen miljard andere mensen, die ook allemaal iets van de wereld willen zien en graag op vakantie willen. 

Ik bedoel: leuk hoor, al die ruimtereizen naar Mars, maar ik vermoed dat zo’n reis in het heelal niet hetzelfde zal zijn als ooit die tocht naar de binnenlanden van Brazilië of Australië. Maar dat is misschien het gemopper van een oude man, die vermoedt dat de neergang van de natuur op aarde onvermijdelijk zal zijn.  

En dan heb ik u nog niet eens verteld wat mij op de Filippijnen is overkomen! 

Maar dat houdt u van mij nog tegoed. De volgende week gewoon weer over de Nederlandse politiek of over een andere onbenulligheid.

Met uw donatie steunt u de onafhankelijke journalistiek van HP/De Tijd. Word donateur of word lid, al vanaf €4 per maand.