Spring naar de content
bron: anp

Mathieu van der Poel en het geluk zonder begin

Mathieu van der Poel werd zondag de achtste Nederlandse winnaar van Parijs-Roubaix. ‘Van der Poel reed door, zoals hij altijd doorrijdt, in een stijl waarvoor het woord ‘gretig’ is uitgevonden’, schrijft Frank Heinen.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Frank Heinen

Aan sommige columns kun je nauwelijks beginnen. Want: waar?

Ze hebben wel een begin, columns hebben altijd een begin, maar dat begin ligt dan ergens in de buurt van het eind, omdat de columnist denkt: als ik nou met het eind begin en dan langzaam terugwerk, richting begin, dan begrijp ik misschien al schrijvende wat zich heeft voltrokken, dan snap ik wat ik nog niet snapte toen het gebeurde.

Dan weet ik wat het begin was, en waarom.

Opvallend vaak betreft dit columns over Mathieu van der Poel.

In de laatste échte strook kasseien in Parijs-Roubaix, die in de buurt van het dorpje Hem, worden de keien aan weerszijden van de baan geflankeerd door een gladde asfaltstrook. Op die strook, waarop het heerlijk fietsen is, worden eens per jaar gele en zwarte plastic blokken geplaatst, om de tien meter. Zo voorkomt de wedstrijdorganisatie dat de renners het te makkelijk krijgen.

Een van die blokken stond in een bocht, een van de laatste scherpe bochten van Parijs-Roubaix 2023. Een editie in de hooikoortszon, in het vergulde licht van een eerste échte voorjaarsdag. Geen regen, geen stof – alleen keien en uitputting en gevaar voor eigen en andermans leven.

Mathieu van der Poel naderde de bocht met het blok. Hij lag op kop, hij was de beste renner in de wedstrijd, hij was op weg naar de winst, zijn voorsprong was geruststellend – wie alleen naar wielrennen kijkt om te weten wie er wint, was al opgestaan om wat anders te gaan doen. En toch viel hij elke bocht aan als een bezetene, hij attaqueerde de kasseien in plaats van ze te ondergaan, op zijn armen lag een glinsterend vliesje zweet en voor het eerst hing zijn smikkel, die er de rest van de dag sereen had bijgestaan, alsof hij niet onderweg was in de snelste editie ooit van de zwaarste eendagswedstrijd ter wereld, wat uit het lood. De uitputting trok aan Van der Poels mondhoeken, maar hij weigerde zich eraan over te geven, hij moet de vermoeienis wel hebben zien staan, langs een of andere middeleeuwse strook in een aardappelveld, maar hij was er gewoon aan voorbij gereden, en nu zat-ie hier, de vermoeidheid voorbij, de zege binnen handbereik, nog een paar bochten, een brug, een rondje op de wielerbaan en dan –…

Dat blok.

‘Laten we hier gaan staan,’ moet iemand hebben gezegd, ‘in de bocht. Dan zie je ze van verre komen, en dan remmen ze voor je neus af.’ Misschien wist die iemand zich dat Lampaert in diezelfde bocht ooit werd gelanceerd door een suffende sufbol van een toeschouwer.

De zon scheen, het werd warmer dan voorspeld.

‘We leggen onze jassen gewoon over dat blok.’

Tanden op elkaar, onderkaak lichtjes hangend, inspanningsblossen op de wangen, handen op de remgrepen, de ruggengraat als een banaan van de groentejuwelier. Perfecte kromming, volkomen rijp.

‘Is dat niet gevaarlijk?’

‘Hoe kan dat nou gevaarlijk zijn?’

Van der Poel naderde. Hij vrat de meters op, elke trap weer dichter bij de mensen die zachtjes waren begonnen te beweren dat Parijs-Roubaix ‘niet echt iets voor hem was’, dat het meer iets was voor die ander, die tegenstander voor het leven, die schaduw die soms voor hem uit rijdt en soms achter hem aan, maar zich nooit laat afschudden, zijn Tom (of, afhankelijk van de wedstrijd, zijn Jerry) die kort tevoren een lekke band had op het meest voor de hand liggende en minst gewenste moment van het jaar en van het voortoneel kukelde, zo de orkestbak in, waar goddank iemand met een nieuwe fiets op hem wachtte, de tegenstander die maar geen vijand wil worden, omdat je je op een zeker moment toch aan de ander gaat hechten.

En Van der Poel reed door, zoals hij altijd doorrijdt, in een stijl waarvoor het woord ‘gretig’ is uitgevonden. Tanden op elkaar, onderkaak lichtjes hangend, inspanningsblossen op de wangen, handen op de remgrepen, de ruggengraat als een banaan van de groentejuwelier. Perfecte kromming, volkomen rijp.

Hij ging Parijs-Roubaix winnen, en hij verdiende het – sterkste ploeg, sterkste benen, agressiefste stijl – maar in Parijs-Roubaix hebben ‘verdienen’ en ‘winnen’ soms weinig met elkaar te maken. Je hebt zoveel meer nodig dan de beste zijn, om in Parijs-Roubaix de beste te kunnen zijn, het is geen race, maar een verhaal met duizend plottwists. In iedere twist schuilt onheil, ellende of een onverwachte meevaller. Parijs-Roubaix: honderd keer ‘munt’ gooien en toch de toss verliezen.

Van der Poel had geluk.

Hij viel een paar keer net niet, zijn ploeg was goed, zijn tegenstander reed lek op een cruciaal moment. Maar ja: alle renners die in Parijs-Roubaix finishen hebben geluk gehad. Hoe verder je voorin eindigt, hoe meer geluk. Geluk is meestal niet meer dan het uitblijven van pech. Het is geen verdienste om geen pech te hebben, er bestaat niet zoiets als het afdwingen van geluk, dat is allemaal maar magisch denken van geluksvogels, maar wie Mathieu van der Poel zondag 9 april 2023 zag rijden, sloeg aan het twijfelen.

Het was zijn rijden, zijn ongeremdheid, zijn gretigheid, zijn gulzigheid, zijn zuchtigheid die de tegenwind de adem liet inhouden, juist toen hij voorbij moest.

Het was alsof de voorspoed als vanzelf in zijn rijden werd meegezogen.

Nonsens natuurlijk, behalve als het klopt.

Zelfs het blok met de jassen, het blok in de bocht waar hij zo graag tegenaan leek te willen rijden, als een kleuter die zich op de snelweg niet kan beheersen en even aan het autoportier voelt of het kinderslot er wel op zit, zelfs dat blok kon hem niet tegenhouden.

Het leek wel of hij niet kón vallen, en echt: hij deed er zijn best voor.

Van der Poel reed en reed, hij maaide de graskantjes langs de weg, liet het grind opspatten, wrong zich door gaatjes die niet bestonden en zelfs het blok met de jassen, het blok in de bocht waar hij zo graag tegenaan leek te willen rijden, als een kleuter die zich op de snelweg niet kan beheersen en even aan het autoportier voelt of het kinderslot er wel op zit, zelfs dat blok kon hem niet tegenhouden.

Net toen Van der Poel er voorbij stoof, ging het opzij.

‘Waar moeten we beginnen?’ vroeg NOS-verslaggever Han Kock na afloop aan de winnaar, die kort ervoor over het middenterrein had gewandeld als de strandstoelenverhuurder die aan het eind van de dag nog één parasol mist.

Nog altijd gulzig, maar even was er niets meer over om gulzig naar te zijn.

En Van der Poel citeerde de natuurkundige die na tien jaar onderzoek naar het ontstaan van aarde en heelal eindelijk zijn resultaten presenteert.

‘Er is geen begin.’

Met uw donatie steunt u de onafhankelijke journalistiek van HP/De Tijd. Word donateur of word lid, al vanaf €4 per maand.