Spring naar de content
bron: anp

Wout van Aert en de opluchting van just niks

Frank Heinen over Wout van Aert en de Ronde van Vlaanderen. ‘Het is krankzinnig hoe koelbloedig grote renners zijn, hoe flexibel hun geest, hoe hard hun lijf. Hoe veel ze kunnen hebben.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Frank Heinen

Twee jaar geleden zei tv-maker Sammy Neyrinck tegen hem: ‘Ooit ga je de Ronde van Vlaanderen winnen.’
En Wout van Aert zei: ‘Ik ga ervan uit van wel.’
Een risico, om zoiets te beweren. Er is meestal maar één Ronde van Vlaanderen per jaar, en hoe lang duurt een wielerloopbaan nu helemaal? Altijd korter dan je denkt. Zondag stond Peter Sagan aan de start, ooit onverslaanbaar, en een paar jaar later is hij een weemoedig grijnzende kwibus met een feesthoedje op.

Julian Alaphilippe: van ster naar ooit-een-ster, in nauwelijks een jaar.
Je kunt je niet voorstellen hoe het is om nooit te winnen, tot het verliezen begint.

De Ronde van Vlaanderen is een wonderlijke wedstrijd. De meest klassieke klassieker, het monumentaalste monument, de enige race die alle grote wielrenners ooit willen winnen – en denken te kunnen winnen. Het is de enige race ook die meer culturele antropologie is dan sport, een wedstrijd die op de cultuurpagina’s thuishoort, want wie Vlaanderen wil begrijpen, kan Hugo Claus lezen, of de Ronde kijken. Een land dat er een heel jaar bij ligt als een kermis op een regenachtige ochtend, behalve als de koers passeert, want dan zingt en blinkt alles. Een land dat van een bloembak een bezienswaardigheid maakt, alleen omdat daar ooit een wielrenner in gelegen heeft.

Zondag stond ik langs het parkoers, op een helling met de wat hoekige naam Hotond. Overal stonden mensen. Alle soorten mensen. Nog voor de renners passeerden, reed er af en toe een fietstoerist voorbij. Eentje, een jongen van een jaar of tien, op een net te grote fiets, kwam zes keer langs. 

Dat is de Ronde in Vlaanderen: je juicht voor je favoriet, maar je klapt voor eenieder.

Driemaal omhoog, driemaal omlaag.

Zes keer kreeg hij applaus.

In de buurt van de top zat een meisje van een jaar of vijf op een stoel te wachten tot de renners passeerden. Ook zij klapte. Dat is de Ronde in Vlaanderen: je juicht voor je favoriet, maar je klapt voor eenieder.

Het liefst ziet Vlaanderen een Vlaming winnen.

En van alle Vlamingen het allerliefst: Wout.

Of, zoals ze dat daar uitspreken: Wooout.

Zoals bekend is Van Aert een van de beste wielrenners ter wereld. Een van de beste Belgische wielrenners ooit. Hij is altijd goed, overal. Hij wint vaak en het hele jaar door en op elk terrein. Dat schept verwachtingen. Verwachtingen kunnen, voor wie ze moet ondergaan, aanvoelen als verplichtingen. Hoop verstikt, als-ie maar lang genoeg aan je blijft hangen. Toen Van Aert vorige week de E3-prijs won, de ‘Kleine Ronde’, door Van der Poel en Pogacar te verslaan, richtte hij zich tot de tv-camera en riep: ‘Ik moet just niks!’

Een dag later al kon je op Instagram Wout-merchandise met de tekst ‘Ik mo3t just niks’ bestellen.

Grappig, en commercieel niet onhandig, maar er zat ook iets ironisch in. Zodra een heel land rondloopt in shirts met de uitroep van iemand die zich tracht los te rukken aan een omhelzing die hem de adem beneemt, neemt de omstrengeling in kracht alleen maar toe.

Van Aert wint dus om de haverklap, maar tijdens de allergrootste wedstrijden, de monumenten, de races voor de eeuwigheid, zijn er vaak een of twee renners sterker. Hij rijdt in de beste ploeg, met de beste begeleiding, een ploeg die het veel heeft over geschiedenis schrijven in de toekomst en zo. Dat gebeurt niet in de E3-Prijs, dat gebeurt in de Ronde van Vlaanderen.

Van Aert moest zondag natuurlijk niet winnen, maar hij moest (eigenlijk) wel.

Hij won, zoals bekend, niet.

Al in het begin van de wedstrijd werd hij onderuit gemaaid. Precies op de plek waar oud-crosser Dieter Vanthourenhout langs een lange baan stond te filmen, en zo vastlegde hoe Van Aert voor zijn neus wat versuft opkrabbelde, in de berm zijn trappers en ketting controleerde en op de fiets sprong met de zin van een alleenstaande ouder die wegfietst van het kinderdagverblijf, een eerste vrije ochtend in maanden tegemoet.

Het is krankzinnig hoe koelbloedig grote renners zijn, hoe flexibel hun geest, hoe hard hun lijf. Hoe veel ze kunnen hebben. Pas als je weer eens langs de weg staat en ze langs ziet razen, realiseer je je hoe hard het gaat, wat een gewelddadige sport het eigenlijk is – en je realiseert je dat je je dat de vorige keer ook al realiseerde.

Op een zeker moment reden drie beste renners samen.

Sowieso: de drie beste renners van hun generatie.
Vermoedelijk: de drie leukste renners van hun generatie.

Van Aert moest zondag natuurlijk niet winnen, maar hij moest (eigenlijk) wel. Hij won, zoals bekend, niet.

Mogelijk: drie van de tofste renners die ik heb zien rijden sinds ik 25 jaar geleden met wielrennen kijken begon.
Van Aert, Van der Poel, Pogacar.
Volgorde: willekeurig.
Althans: tot de Kruisberg.

Want daar demarreerde Van der Poel zoals hij altijd doet, swingend, met die rug die zich op een wonderlijke wijze kromt en die fiets die net wat meer van rechts naar links helt dan bij anderen. Pogacar volgde. Gezwind, dat woord is voor Pogacar gemaakt.

Van Aert niet.

Even later naderde hij de Hotond, een door Jumbo-Visma-geel gedomineerde flard parkoers. Om me heen werd de Tiesj Benoot-fanclub – herkenbaar aan hun Fantastiesj-sjaals – langzaam balorig. Tiesj lag achter, hij ging de Ronde niet meer winnen. De Tiesj-fans stapten geestelijk over op Wout, die eenzaam aan ons voorbij scheurde.

Een golf van geluid spoelde richting het dal.

Het meisje op de stoel was in slaap gevallen. De rest van het land hoopte Wout naar voren, erheen en er voorbij. Maar Wout lag zo’n honderd meter achter op twee renners die gewoon sterker waren, twee renners die even graag wilden en minder moesten, renners die hem met open vizier te lijf waren gegaan, en hij was niet in staat geweest ze af te houden. Na afloop zou zijn knecht Van Hooydonck, die nog ergens voorop rondfladderde, vertellen dat Van Aert hem via de communicatiesystemen had gezegd nog niet te wachten. Hij zou het wel alleen doen. Hij zag ze rijden. Honderd meter hooguit. Dat moest lukken.
Het lukte niet.

En het moest (eigenlijk) wel.

Hij werd vierde.

Just niks.

’s Avonds zond de Vlaamse tv een nieuwe reportage uit van Sammy Neyrinck. Neyrinck is het soort tv-maker dat in staat is om onvermoede dieptes aan te boren in een laminaatvloer, dus een topsporter, vol onbekende krochten, da’s een makkie, daarin daalt Sammy af als een mijnwerker. Lampje op de helm, op zoek naar onbekende inzichten die hij uit Wouts ziel kan opdelven.

Op de dag voor de race had Neyrinck gevraagd of Van Aert misschien meer leerde van een overwinning of van een nederlaag.

De renner fronste. En als Van Aert fronst, dan fronst-ie echt: zijn wenkbrauwen vouwen zich voor zijn ogen en zijn blik wordt die van de binnenvaartschipper die zojuist heeft gehoord dat alle kanalen van Europa volkstuintjes worden.

‘Het gevoel dat je kunt bereiken in de sport, da’s toch iets uniek,’ zei Van Aert. ‘Ik heb het gevoel dat ik dan heel dicht bij mezelf ben.’ Wout van Aert kwam zondagmiddag dicht bij zichzelf, mogelijk wel dichter dan-ie ooit was geweest, dichter dan-ie ooit had willen komen misschien. Zó dicht dat hij op een plek kwam waar hij heel even niets meer moest, en dat kon niet anders dan ook een klein beetje een opluchting zijn. Even, heel even, was het (eigenlijk) moeten.

Met uw donatie steunt u de onafhankelijke journalistiek van HP/De Tijd. Word donateur of word lid, al vanaf €4 per maand.