Spring naar de content

Bij de dood van Alexander Mohr

Alexander Laurens Mohr (12 mei 1939 – 10 februari 2023) is van niet te onderschatten belang geweest voor de Haagse Post. ‘Zijn dood vormt aanleiding hem een royaler voetstuk in de HP-geschiedenis toe te bedelen’, schrijft Daan Dijksman.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Daan Dijksman

Tot zijn overlijden, op het moment van dit schrijven een kleine tien dagen geleden op 10 februari in de Argentijnse provincie Córdoba, waar hij op zijn oude dag de Nederlandse winters placht te ontvluchten, was Alexander Mohr (12 mei 1939) voorzitter van de Stichting Haagse Post en uit naam van dat orgaan ook lang commissaris in diverse HP-bedrijfsmodellen. 

Het waren geen functies die bij de buitenwacht in het oog sprongen of veel publiciteit genereerden. En dat zal er dan ook wel de verklaring van voor zijn dat zijn naam slechts twee keer opduikt in Rare jaren (Nederland en de Haagse Post 1914-1990), geschreven door HP’s laatste hoofdredacteur John Jansen van Galen, samen met Hendrik Spiering, uitgegeven door Nijgh & Van Ditmar (en financieel mede mogelijk gemaakt door de Stichting Haagse Post). 

Zijn dood op zijn 83ste vormt een aanleiding hem een royaler voetstuk in de HP-geschiedenis toe te bedelen.

De betrokkenheid van Alexander Mohr bij HP dateert uit de eerste helft van de jaren zeventig van de vorige eeuw.  

Het was in die jaren dat de redactie (uiteindelijk vertegenwoordigd via de Stichting Haagse Post) na een spectaculair oorlogje (waarover later verderop) met uitgever Elsevier Bonaventura alle aandelen had weten te verwerven in een overigens wankel HP-bv’tje.

Alexander had toen nog zijn vertrouwde flux de parole en vertelde dat hij ook dat jaar weer gewoon naar zijn aan een stroompje gelegen ’Villa Grinti’ bij het plaatsje Tanti in Argentinië ging.

Genoemde Stichting Haagse Post bestaat, nu de gefuseerde titel HP/De Tijd alweer oneindig veel fases verder is, nog altijd, maar fungeert nog slechts als vehikel voor een paar in dat verre verleden opgedane vriendschappen. Het was in die context dat we elkaar nog bleven zien; het zou ook zo’n gedoe zijn geweest is om de Stichting op te heffen. Het betekende dat Alexander zijn verdere leven lang voorzitter is gebleven (waarbij de oud-redacteuren Gijs van de Westelaken en ondergetekende de rest van de driemanséquipe vormden). De laatste keer dat we elkaar nog min of meer in functie troffen was aan het eind van de zomer van vorig jaar bij de bijeenkomst in het kader van de dood van Marianne Verhoeven, de partner van Hans van Brussel. Beiden hebben, zoals bekend, veel betekend voor HP en later HP/De Tijd, Hans als het avontuurlijke ondernemertje uit Leiden, die er wèl in slaagde het blad zakelijk drijvend te houden sinds halverwege de jaren tachtig, Marianne een aantal jaren als uitgever. 

Alexander had toen nog zijn vertrouwde flux de parole en vertelde dat hij ook dat jaar weer gewoon naar zijn aan een stroompje gelegen ’Villa Grinti’ bij het plaatsje Tanti in Argentinië ging. De residentie was almaar verder vervolmaakt, mede door zoon Oscar, die er sinds de aankoop een jaar of vijftien jaar geleden full time als huismeester fungeerde. We wisten dat hij vrij recent tijdens een bezoek aan zijn jongste dochter Myrthe voor weken in een Australisch ziekenhuis was beland. Hij had hartklachten en (vermoedelijk op grond van de eindeloze consumptie van caballerootjes) hevige COPD. Daar was, niet zo lang voor vertrek naar Argentinië, nog een longontsteking bij gekomen. Het had hem niet weerhouden van de reis richting Córdoba, waar hij op 11 februari werd gecremeerd in aanwezigheid van zijn vrouw Marjan en zijn kinderen, een dag na zijn dood zoals daar gebruikelijk is. Oudste zoon Oscar (uit een eerste huwelijk) verblijft, zoals eerder gezegd, al vanaf het begin in ’Villa Grinti’, dochter Tamara woont Amsterdam, dochter (uit een tweede huwelijk) Daisy was uit Beiroet gekomen, van waaruit ze voor de NOS actief is in het Midden Oosten, haar jongere zuster Myrthe vanuit Sydney, Australië.

Ja, het is een kosmopolitisch stel, die familie Mohr. Het zit in hun genen. Grootvader ir. Moritz Mohr verbleef voor de Russische revolutie lang in de Kaukasus, waarvan het klimaat hem beviel, om uiteindelijk directeur te worden van een elektriciteitsbedrijf in St. Petersburg. Hij was getrouwd met Bertha Ullmann, die ondanks die Duits klinkende naam Russin was. Op de universiteit was ze een jaargenote van de latere premier Kerenski geweest. Na de revolutie keerden ze aan boord van het stoomschip Lingestroom met hun 13-jarige zoon Oscar, bijgenaamd Cary, terug naar Nederland. Over de Mohrs uit die jaren valt te lezen in Hoe komen wij heelhuids uit deze hel? van de hand van Janine Jager. Het bevat onder andere een opstel van zoontje Oscar: ’Daarna bescheen dat akelig nuchtere zoeklicht ons opnieuw. We kropen in bed, ergens vlakbij knetterde een mitrailleur. Ik weet niet of ik die nacht geslapen heb.’

Oscar Mohr zou na een aantal (overigens niet afgemaakte) studies die hem een brede oriëntatie opleverden in 1932 redacteur buitenland worden bij het Algemeen Handelsblad. Daarnaast was hij actief als freelancer voor de (Amerikaanse) New York Times en de (Britse) Times. Hij was in 1935 getrouwd met de in Semarang opgegroeide Daisy Arnold, die in het swingende Berlijn van de vroege jaren dertig kostuumnaaister was geweest. Ten tijde van de Duitse inval was er een derde kind op komst, hetgeen Mohr er niet van weerhield op 14 mei 1940 ontslag te nemen bij de krant. Die zomer werd hij directeur van een Zwitsers persagentschap in Amsterdam, een dekmantel die hem te stade  kwam bij zijn optreden in het verzet. Zo leverde hij uit die bron informatie aan het illegale Parool en aan de SDAP-voormannen Stuuf Wiardi Beckman en Koos Vorrink.

Na zijn arrestatie belandde Mohr tenslotte ’abgetrennt’ vanuit Kamp Amersfoort als zogenaamde Nacht und Nebel-gevangene in de concentratiekampen Natzweiler (een gewezen skioord op een ijskoude noordelijke berghelling in de Elzas) en Dachau (bij München).

Er zijn nogal wat getuigenissen van Mohrs onverstoorbare onverschrokkenheid en levenslust onder mensonwaardige omstandigheden. Medegevangene Flap Dekker vond Mohr zelfs toen er van diens dandy-achtige gevlinderstrikte vooroorlogse verschijning nog maar weinig over was en hij nog maar veertig kilo woog ’nog vrij levendig en ondernemend’.

Ja, het is een kosmopolitisch stel, die familie Mohr. Het zit in hun genen.

’Hij droeg onder zijn ene oksel een bijzonder kostbare uitgave van Seneca en onder de andere een blocnootje en een klein potloodje. Hij was de meest intelligente, vindingrijke en doortastende man die ik kende en ik was dus niet verbaasd dat hij zich niet hoefde te behelpen met het wc-papier waar alle anderen hun ontboezemingen op moesten neerpennen.’ Uit bewaard gebleven brieven bleek dat hij zijn slapeloze nachten bestreed met de gedichten uit zijn in zijn hoofd opgeslagen herinnering. Stervenden vroeg hij of er een gedicht of versje was dat ze nog graag wilden horen, en dan wist hij uit zijn enorme reservoir aan kennis de gewenste tekst ook meestal op te diepen.’ Samen met Wiardi Beckman had hij een bundel samengesteld met aan het geheugen van de gevangenen ontleende poëzie waaruit op zondag in gezamenlijkheid werd gelezen. 

Nog een citaat: ’Liefst wilde Mohr een tovenaar zijn, met een vlinderdasje, die het leven in welke omstandigheden dan ook, luister gaf.’

Een goede bron inzake Mohr in die periode vormt de biografie Weest manlijk, zij sterk (Pim Boellaard, 1903-2001, het leven van een verzetsheld) door Jolande Withuis (2008, De Bezige Bij) waarin hij met grote regelmaat in bewonderende zin wordt opgevoerd.

Na de oorlog was Mohr eerst actief op de afdeling Voorlichting van het ministerie van Buitenlandse Zaken, waar het accent met name lag op de ontwikkelingen in wat toen wel nog wel ons Indië heette. Daarna reisde hij zelf af naar Djakarta, met een moeizame taak bij Sticusa (de uit het Akkoord van Linggadjatti voortgekomen Stichting voor Culturele Samenwerking tussen Nederland en Indonesië). Een maand voor hij moegestreden zou teruggaan naar het vaderland overleed hij in 1953 aan een infectieziekte. Zoon Alexander, die toen ongeveer net zo oud was als toen zijn vader uit St. Petersburg werd gerepatrieerd, keerde met de rest van het gezin terug naar Amsterdam.

Gesterkt door de wetenschap dat Alexander veel van zijn talenten ontleent aan zijn genen keren we terug naar het begin van Mohrs kleurrijke bemoeienissen met HP.  

Terwijl de toenmalige redactie zich midden in die jaren zeventig in een roes van onoverwinnelijkheid overgaf aan een tamelijk extreme vorm van arbeiderszelfbestuur, was de uitgeeftechnische kant in handen gekomen van de Weekbladpers (ook uitgever van Vrij Nederland) die de directie voerde. De complexe constructie die mede op Mohrs advies was opgetuigd was niet zonder voetangels en klemmen. Mohr’s pro deo-medewerking in zijn hoedanigheid van specialist ondernemingsrecht (hij had in 1964 zijn doctoraal rechten gehaald en zou in 1992 nog twaalf jaar gewoon hoogleraar Ondernemingsrecht blijven aan de Universiteit van Amsterdam), hoe hij nu precies in ons vaarwater was beland valt op dit moment nog maar moeilijk te achterhalen, maar zijn expertise was als geroepen gekomen en in dank aanvaard. Naarmate we Mohr beter leerden kennen begrepen we dat hij aan het Rokin, meestentijds als eenpitter, een firmaatje dreef in juridische dienstverlening, dat blijkens zijn grote variatie aan verhalen over een veelzijdige cliëntele, variërend van misfits tot maatschappelijke hoogvliegers, kon beschikken. Van die avontuurlijke mix zou ook in later jaren sprake zijn, toen hij in tandem met het advocatenkantoor Spigthoff op Curaçao een tijd actief was in de wereld van de haute, dan wel niet zo haute, finance. En dan was hij in later jaren ook nog eens actief in de aan de Amsterdame rechtbank verbonden Ondernemingskamer onder leiding van prof. mr. Huub Willlems.

De strijd met Elsevier Bonaventura was destijds losgebarsten nadat de toenmalige hoofdredacteur W.L. (‘Boebie’) Brugsma te kennen had gegeven te willen vertrekken. Hij was moegestreden geraakt in conflicten met Elsevier Bonaventura-directeur Hennie ten Brink, wiens stijl van leidinggeven in Brugsma’s dromen de kapo’s uit concentratiekamp Dachau in herinnering hadden gebracht. Brugsma’s aangekondigde aftocht leek Ten Brink nu eindelijk de mogelijkheid te bieden om greep te verwerven op de door hem als anarchistisch en rebels ervaren redactie door (in de persoon van Han Folkertsma, een vazal uit de Elsevier Bonaventura-stal) een hoofdredacteur te parachuteren die als verlengstuk van de directie zou moeten gaan fungeren. Maar Ten Brinks machtsgreep stiet op een stakende redactie die vervolgens werd ontslagen (en later na bemiddeling van D66-politica Anneke Goudsmit weer in genade aangenomen). 

Brugsma was eind jaren zestig als hoofdredacteur aangetreden op instigatie van uitgever Elsevier-Bonaventura, die aanvankelijk (te) grote verwachtingen had gehad van het weekblad dat daarvoor vanaf 1952 in bezit was geweest van de conservatieve coryfee mr. Gustavo Bernardo José Hiltermann (Buenos Aires, 1914). Terwijl Hiltermann zich slechts geïnteresseerd had betoond in zijn eigen commentaar, was het bestieren van de redactie in handen geweest van zijn partner Sylvia Brandt Buys. (Voor een ontluisterende schets van het huwelijksleven van het kleurrijke koppel zij de lezer verwezen naar het eind vorig jaar bij Uitgeverij Pluim verschenen Alma’s dochters van de hand van Jutta Chorus.)

Het had er de schijn van dat Alexanders toch al niet geringe levensvreugde alleen maar toenam naarmate de crisis verder aanzwol en het decor van het zich ontvouwende drama almaar kleurrijker werd.

De constructie halverwege de jaren zeventig waarbij HP eigen baas werd onder de paraplu van de Weekbladpers hield tot een zekere wederzijdse tevredenheid een jaar of tien stand. Maar in 1985 was het toch altijd al tamelijk curieuze huwelijk tussen de concurrenten HP en VN (zij het op een zekere afstand) verzuurd. Daaraan had ook bijgedragen dat HP na een succesvolle start in deze constructie in oplage was achtergebleven, terwijl de Weekbladpers, met een directeur die zowel de petten van HP als die van de door VN gedomineerde Weekbladpers droeg, voor dienstverlening wel héél royale bedragen in rekening bracht bij de almaar armlastiger kleine partner. 

Eventjes werd er nog gekeken naar de mogelijkheid van complete integratie van HP in WP-verband, maar dat stuitte op een vanuit de redactie van VN aangejaagd veto.

In die periode, toen WP- en HP-uitgever Theo Bouwman tenslotte surséance van betaling aanvroeg voor HP en de ondergang wel heel erg naderbij was gekomen zat Alexander Mohr in de Raad van Commissarissen, samen met de ooit van VNU afkomstige Jan Ridder die het nodige wist van marketing en de bladenmarkt. Voorzitter was de keurige Ed Berg, een PvdA-politicus en macro-econoom die het onder meer had gebracht tot financieel woordvoerder in de Tweede Kamer-fractie, staatsraad en hoofddirecteur van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Dat eervolle commissariaat bij zo’n prestigieus progressief periodiekje had hem wellicht ooit leuk geleken, maar nu de nood echt aan de man kwam en er moest worden afgedaald in de diepste krochten van het kapitalisme, had de tot vaandelvlucht geneigde mooi weer-zeiler als bij toverslag uit zijn rol weten te ontsnappen. 

De twee overgebleven commissarissen reageerden diametraal anders. Ze beschikten wèl over een rechte rug. Dat gold met name voor Alexander Mohr, met wie Gijs van de Westelaken en ik als collega Stichting Haagse Post-bestuurders het meeste contact hadden, ook al omdat we alledrie in Amsterdam huisden, terwijl collega Ridder een bedrijf runde in het verre Zuid-Limburg. 

Het had er de schijn van dat Alexanders toch al niet geringe levensvreugde alleen maar toenam naarmate de crisis verder aanzwol en het decor van het zich ontvouwende drama almaar kleurrijker werd. We horen nog altijd die schrille, zagende toon waarop hij de van vriend tot tegenspeler getransformeerde WP (en HP-) directeur Theo Bouwman de les las en hem zakelijke onoprechtheid verweet, daarbij stellend goed door te hebben hoe zeer onze tegenstrevers ’tot aan hun knieën in de krokodillentranen staan’. Het was dit soort uitbundige beeldspraak die na al die jaren nog steeds in ons geheugen staat geëtst.

Citaat van HP-oprichter S.F. Van Oss (opgenomen in Rare jaren): ’Het was overigens bijna koddig om te zien hoe in die veelbewogen dagen allerlei menschen poogden visch te vangen in troebel water en de HP voor een appel en een ei in hun greep te krijgen — bekende menschen, rare menschen en onbekende grootheden.’

De auteurs van de HP-geschiedschrijving vervolgen dan: ’Het is letterlijk van toepassing op de toestand vijfenveertig jaar later. Als het scala van grote uitgeversconcerns is afgewerkt, krijgen Dijksman, Mohr, Ridder en Van de Westelaken te maken met een stoet van entrepreneurs die wel wat in de Haagse Post zien. Met iedere nieuwe, mogelijk reddende optie, kan de liquidatie van de Haagse Post weer even worden uitgesteld. De meest serieuze is nog Maarten van de Biggelaar, een jonge ondernemer die later zal scoren met het zakentijdschrift Quote en de Nederlandse uitgave van Elle. De meest veel belovende is de topambtenaar Voogd, directeur op het ministerie van Sociale Zaken, die een gigantisch vermogen weet voor te spiegelen, maar op cruciale momenten steeds weer met zijn zeegaand jacht verdwenen blijkt; hij verdient de bijnamen ’de zeezeiler’ en de ’kapitein van Köpenick’. Voorts is er nog de Wassenaarse ondernemer Joep Toth, die zich voordoet als frontman van een geheimzinnige groep geïnteresseerden. 

De HP-delegatie ziet zich, om geen kans op redding van het blad teloor te laten gaan, gedwongen met al deze grootheden in zee te gaan. Men raakt steeds verder verstrikt in venture capital, consortia en andere constructies, maar ook steeds dichter bij de uiteindelijke déconfiture. Op de valreep meldt zich nog een ex-gedetineerde, de financiële tovenaar Rienk Kamer, met als enige bedoeling het blad failliet te laten gaan.’

De verleiding is groot om nog eens terug te gaan naar het verslag van onze missie, later in HP, met (teveel) oog voor detail van de hand van Van de Westelaken en ondergetekende. Onze taak behelsde het volvoeren van een ’tour d’horizon’, een zoektocht inzake toekomstmogelijkheden, een queeste waaraan door de belangstelling voor het zieltogende opinieblad HP van een groot contingent aan praatjesmakers, avonturiers en charlatans maar geen eind leek te komen. Alexander was bij deze queeste onze met charmant charisma gezegende welbespraakte voorman. Een groot deel van onze gesprekspartners in de wereld der would be-persbaronnen had een juridische achtergrond. Velen hadden, zo vertelde hij ons op de reis terug bij een zoveelste alcoholische versnapering, onvoldoende opgelet tijdens zijn colleges en het hen dat inpeperen in veel cynisch verwoorde beeldspraak, had hem zichtbaar van vreugde vervuld.   

Velen hadden, zo vertelde hij ons op de reis terug bij een zoveelste alcoholische versnapering, onvoldoende opgelet tijdens zijn colleges

Onze zoektocht was begonnen (nadat de firma Kluwer al gelijk was afgehaakt en het ook de Koninklijke Tijl in Zwolle niet echt animo had getoond) met een op het eerste gezicht vruchtbaar contact met VNU-dochter Geïllustreerde Pers (uitgever van collega-weekblad De Tijd) via directeur Huib Boermans waarbij de zaak zo ongeveer beklonken leek, tot VNU’s Raad van Bestuur (belichaamd door voorzitter Joep Brentjens) daar het spreekwoordelijke stokje voor stak. Na de fusie tussen HP en De Tijd anno 1990 zou Boermans het alsnog brengen tot commissaris van de nieuwe onderneming. 

De rondgang eindigde tenslotte bij de Leidse liefhebber van gedurfd ondernemen Hans van Brussel, die het voortbestaan van HP met name wist te verzekeren door het ontwerpen van een drastisch geminimaliseerde kostenstructuur, gekoppeld an nieuwe eigendomsverhoudingen, al klinkt dat eenvoudiger dan het gegeven de schier ontelbare hoeveelheid hobbels in werkelijkheid was. HP was voortaan eigendom van investeerder Hans van Brussel, de uitgeefdiensten verlenende firma Audax van de Brabantse tycoon Jacques de Leeuw, de Stichting Haagse Post en twee personen die geacht werden de titel en de redactie toegedaan te zijn, reclameman Roel Glasbeek (de G in PPGH) en televisiepresentator Jan Lenferink. Hoewel de Stichting dus geen geld had om te investeren, was die wel welkom aan tafel gebleven: Alexander Mohr bleef commissaris.

Aan de jaren waarin deze constructie vorm en uitvoering kregen gaan we in deze context verder voorbij. Op een gegeven moment was daar in september 1990 de samensmelting met De Tijd tot HP/De Tijd. Toen ook dat niet helemaal het verwachte wondermiddel bleek werd gekozen voor een brutale vlucht naar voren in de vorm van de nevenpublikatie HP/De Tijd op Zondag. Dat bleek toen een half jaar later de stekker er uit ging, voornamelijk op grond van een tegenvallende advertentiemarkt, een lieve cent te hebben gekost. 

Uiteindelijk zou HP/De Tijd voor honderd procent in handen komen van Audax. 

En nu is weer alles anders, maar daar heeft Alexander Mohr, hoe groot zijn verdiensten al die rare jaren ook zijn geweest, geen bemoeienis meer mee gehad. 

Maar ik hoop van ganser harte nog lang aan hem te kunnen blijven denken als die letters HP weer eens ergens voorbijkomen.