Spring naar de content
bron: corbino

Het geluk van Dorrestijn

Nu de wereldproblemen zich opstapelen, gaat het schrijver en cabaretier Hans Dorrestijn (82) juist eindelijk voor de wind. De weg naar voorspoed was lang en moeizaam. Zijn geringe talent moest hij compenseren met volharding. ‘Bij mij is het er niet bepaald uitgespoten. Ik heb het eruit geknepen.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Bert Nijmeijer

Naast de voordeur van Hans Dorrestijn in Bennekom zit een sticker waarop met grote rode letters NEE staat. Geen verkopers. Liever laten ze de 82-jarige schrijver en cabaretier met rust. In de wereld van mogelijk ’s lands bekendste en meest geliefde somberaar kan een onaangekondigde druk op de bel nog altijd onheil betekenen. Bovendien heeft Dorrestijn binnen bijna alles wat zijn hart begeert. 

Er staat een piano waarop hij zijn liedjes maakt, een grote tafel met schrijfgerei en papier, een aquarium met rustgevende vissen. Het is wat je een mannenhuishouden noemt. De boeken staan in ongeordende rijen en stapels in de kasten. Overal hangen of liggen foto’s van dierbaren. De keuken moet nog van de vorige bewoners zijn, of van die daarvoor. In de vensterbank staat een doos met nog op te ruimen kerstballen. 

Naast dat alles heeft hij zichzelf, iemand waar hij tegenwoordig ook vrede mee heeft. Te midden van zijn spullen ziet hij er opvallend goed en leuk uit, als het aangezette middelpunt van een schilderij: een colbertjasje, vrolijk shirt, grijze stoppelbaard, vriendelijke kleine ogen achter een brilletje met eigeel montuur. Onder handbereik staat een verrekijker. Vandaag heeft hij mezen en vinken gezien. Het is een gewone doordeweekse dag in januari. 

Hans Dorrestijn heeft niets te klagen, wat een probleem zou kunnen zijn voor iemand wiens materiaal uit rampspoed bestaat. De ondertitel van zijn in november verschenen bundel Niemand houdt zijn hart zo vast als ik, vol met nieuwe ‘verhalen, gedichten, gedachten, fabels en liedjes’, is desondanks Nieuw leed. Leed is nou eenmaal zijn handelswaar. Leuk leed, leed om te lachen. Dorrestijn trekt er nog altijd volle zalen mee, of halfvolle, zoals drie weken eerder, op een kletsnatte avond in Veenendaal, in Theater Lampegiet. 

Hans Dorrestijn heeft niets te klagen, wat een probleem zou kunnen zijn voor iemand wiens materiaal uit rampspoed bestaat.

Het programma heet ’t Houdt een keer op en is aangekondigd als zijn laatste, maar de ironie wil dat het eind van de tournee nog lang niet in zicht is. De show is geboekt tot en met 2024. Tegen die tijd is hij 84, een leeftijd waarop hij vermoedelijk niet meer aan een nieuwe show begint. “Het is niet logisch dat ik hierna nog vol aan de slag ga. De kans is heel groot dat dit mijn laatste programma was.”

Zijn liedjes hebben niet meer de vonk van zijn beste, zegt hij. “Maar ik merk wel dat mijn gesproken teksten geweldig werken. Ik heb ze zo makkelijk geschreven; ik heb helemaal niet mijn best gedaan om beter te zijn dan anders.”

Je moet niet ten volle geconcentreerd zijn of je best doen? 

“Ik zeg altijd: als ik niet nadenk, heb ik nog weleens een goed idee.”

Het is niet zo dat het leven hem tegenwoordig helemaal ontziet. Twee jaar geleden kreeg hij een stroke, wat ongeveer hetzelfde is maar minder rampzalig klinkt dan het bloederige ‘hersenbloeding’. “Deze drie vingers deden het niet meer. Ik had een loflied op Thomas Acda gemaakt. Dat kon ik niet meer spelen.” Goddank kwam het gevoel in de vingers weer terug. “Het was heerlijk toen ik uit het ziekbed kwam en die voorstellingen weer kon doen, en dat het zo goed werkte.”

Met ’t Houdt een keer op komt dus hoogstwaarschijnlijk een eind aan wat je een glansrijke carrière zou kunnen noemen, ware het niet dat ‘glansrijk’ geen woord is dat bij Dorrestijn past, evenmin als ‘carrière’. 

Nee, zegt hij. Dat klopt. Hoe zou hij zijn loopbaan – ook zo’n woord – dan wel omschrijven? 

“Ja, hobby kan je ook niet zeggen.” Hij denkt even na. “Weet je wat het is: toen ik begon met teksten schrijven, 55 jaar terug, bij cabaretgroep Don Quishocking in Amsterdam, was iedereen die ik daar kende goed in wat hij deed. Al die jongens, George Groot, Jacques Klöters, Jan Boerstoel, die schreven al goeie liedjes, en bij mij was het echt krakkemikkig. Ik had… ik heb geen techniek.” 

Waarom begon je er dan mee? Kennelijk had je toch een drang om liedjes en cabaret te maken. 

“Absoluut, en ik moet ook eerlijk zeggen dat ik eigenlijk niet anders kan. Ik heb ook wel lesgegeven, zelfs een korte periode best goed, maar daar lag mijn hart ook niet. Ik wilde gewoon schrijver zijn. Ik was gek op Reve en Hermans.”

Dorrestijn ging naar de kweekschool en studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Daar leerde hij docent Willem Wilmink kennen, meesterlijk dichter, schrijver en liedjessmid, de dichter Tom van Deel en tal van anderen die hem op weg hielpen, een moeizaam proces van heel veel vallen en steeds weer opstaan. 

“Dat is mijn redding geworden. Kijk, ik ben niet iemand die één boek leest en meteen kan schrijven. Zulke jongens en meiden lopen ook rond. Die hoeven maar één boek te lezen, denken: ah, zó kun je dat dus doen, en schrijven meteen een meesterwerk. Als je die worsteling van mij gezien hebt… Ik ben geen natuurtalent. Sommige mensen beginnen nu eenmaal langzamer. Ik heb weinig talent, maar ongelooflijk veel doorzettingsvermogen.

‘Ik zeg altijd: als ik niet nadenk, heb ik nog weleens een goed idee.’

“Ik kan alles niet van nature. Pianospelen, de hele troep niet. Vissen. Als ik met vrienden aan het vissen was, zeiden ze na een uurtje: ‘Hans, zal ik eens op jouw plek gaan zitten’, want zij vingen wel. En dan gingen ze op mijn plek zitten en vingen daar ook, en ik ging op hun plek zitten en ving weer niks.

“Ik ben geen grote bewonderaar van Youp van ’t Hek, maar zie wel dat hij veel en veel beter op de planken staat dan ik. Hij is echt een goeie performer, dat ben ik ook niet. Maar ik moet zeggen dat ik wel grappig ben, als het moet. Als ik er schik in heb. Dan kan ik wel grappig zijn. Heel grappig.” 

Wanneer kwam je daarachter? 

“Dat was vrij spoedig. Toen ik nog in Hilversum bij mijn moeder en mijn boze stiefvader woonde, waren er soms krankzinnige ruzies. Dat er met potten jam naar m’n kop gegooid werd. Er gebeurden de krankzinnigste dingen, maar ik dacht altijd bij mezelf: dit moet ik aan mij vrienden Rob en Tjeerd vertellen. Als ik die verhalen – die heel erg naar waren – vertelde, barstten ze in lachen uit. Het is een natuurlijk gevolg van wat ik ervaren heb aan narigheid.”

Een cliché: humor als medicijn. 

“Ja, maar zoiets is het wel. Als je ziet hoe de mensen in Veenendaal lachen, dan ben ik erg tevreden, omdat ik weet dat ze op dat moment even niet aan hun eigen sores denken. Ik geloof dat dat de functie van een humorist kan zijn.

“Ik zat ooit met mijn klas van de Kweekschool in Klasgenoten met Koos Postema. Een klasgenote uit Bussum zei: ik snap niet dat zo’n grijze muis zo beroemd is geworden. Maar toen zei Pieter Dorlas, uit mijn klas: Marjan, je vergeet dat wij ook heel veel om hem gelachen hebben. Toen wist ik dat mijn herinnering niet opgepoetst was, maar dat ik wel degelijk grappig uit de hoek kon komen.

“Op de kweekschool had ik een les kunstgeschiedenis, waarin in een verdonkerd lokaal een ets van Rembrandt werd getoond. De docent, meneer Lenstra, vroeg: wie durft hier wat van te zeggen? Als ik in een kring van mensen zit, en er wordt niks gezegd, dan barst ik op een gegeven moment. Dat werd zo’n spanning, en toen dacht ik: dan moet ik maar wat zeggen. Ik zei: het lijkt wel of het centrum van de ets overbelicht is. Hij zei meteen: ‘Wil je na afloop even bij me komen?’ Ik dacht: o kut, ik heb het fout gedaan, maar hij zei: dat was een heel goed antwoord.

“Wat ga je hierna doen? vroeg hij, en ik zei dat ik les zou moeten geven op een school met een kastanjeboom ervoor. Je kunt ook Nederlands komen studeren bij mij op de UvA, zei Lenstra. Hij was daar docent achttiende eeuw. Ik had nog nooit met plezier Hubert Cornelisz. Poot gelezen, maar door hem wel. Hij heeft mij gewoon gered. Ik weet niet of ik het anders gered had.”

Jouw kindertijd was een beproeving, zo te lezen. Wanneer begonnen mensen jou dingen te gunnen? 

“Nou ja, ik ben bijvoorbeeld nooit gepest of zo. Op de ulo, waar ik ook op heb gezeten, en waar ik een klotetijd heb gehad, probeerden twee jongens mij voor aanvang van de les te sarren. Toen zei Hans Hamers, een wat oudere jongen, tegen ze: kappen, want die jongen heeft meer in z’n mars dan jullie ooit zullen bereiken. Dat was zo’n openbaring, dat iemand mij zo zag. Ik werd vaak beschermd, op een of andere manier.” 

Wat zit er dan in die bagage? Waar ben jij goed in?

“Jeetje. Dan zou je een voorbeeld moeten geven.”

Het is toch niet voor niets dat mensen jouw verhalen en liedjes leuk vinden?

“Blijkbaar bied ik troost. Dat is een cliché als een olifant, maar, eh… Anderen hebben dat niet zo, maar ik… wel. In Veenendaal kwam er een vrouw naar mij toe die mij bedankte. Ze heeft me later een brief geschreven, dat ze veel aan mijn werk heeft gehad, omdat ze dacht: die man lijkt op mij, en hij is zo leuk, hij heeft zoveel succes eigenlijk, dus misschien red ik het ook wel. Dat hoor ik wel vaker.”

Op de een of andere manier vormen jouw activiteiten samen een eigen Hans Dorrestijn-cocktail, de teksten, het cabaret, jouw vogelhobby. Het past allemaal bij elkaar. Iets als schilderen of hardlopen zou er niet bij passen. 

“Nou, ik was een hele goeie honderd-meterloper. 11.04, ongetraind. Ik trainde af en toe mee met de Gooise Atletiek Vereniging. Maar ik was daar niet ver in gekomen. Ik kan me wel enorm inspannen voor mijn schrijverij. Ik heb natuurlijk ongelooflijk veel geoefend, dat moet je niet vergeten.”

Hoe dan? 

“Ik heb in het begin een heleboel dingen gemaakt die nooit zijn uitgegeven. Daar ben ik behoorlijk lang mee in de slag geweest, met liedjes en zo.”

Je was bewust aan het trainen? 

“Ja. Ik had niet het gevoel dat ik er was. Als je die beginproducten gezien had, had je niet verwacht dat ik er, eh… Ik kon de slag niet vinden. Ik wist niet hoe ik het moest doen.”

Kun je je het moment herinneren dat het eindelijk lukte? 

“Ik stond een keer met de dichter Fetze Pijlman te praten, en we kwamen erachter dat we allebei een hekel aan honden hadden. Ik echt een gloeiende hekel. Ik ben een keer aangevallen door een herdershond. Ik was een jaar of zeven toen ik bij twee jongens thuiskwam die een herdershond hadden. Die zeiden opeens: Herta, pak hem! Toen kwam er een herdershond door de lucht vliegen, met een klapperende muil. Die smeet mij op de grond en stond bij mijn keel te happen. Die jongens barstten in lachen uit. 

“Het heeft mij niet bang gemaakt voor honden, maar ik heb een hekel aan ze gekregen. Ik red me aardig met honden. Als een hond hard op me af komt rennen, heb ik m’n voet al schopgereed in de laars hoor. Maar ik stond dus met Fetze Pijlman te praten en we besloten een anti-hondenboek te schrijven. Thuis schreef ik op: de hond neemt hand over hand over hand toe. En toen wist ik dat ik het kon. Toen wist ik: aha! Je schrijft gewoon op wat er binnen komt waaien. Het anti-hondenboek heeft nog goed gelopen ook.”

Had je die monotone, mistroostige manier van voordragen en zingen meteen vanaf het begin? 

“Dat geloof ik wel.”

Die klaagzang is om te lachen. Dat lijkt me een authentieke kwaliteit: weinig mensen kunnen zo grappig somber zijn. 

“Nu je het zegt. Ik zie de boel wel somber in, maar ik heb toch hoop.”

Wel somber, maar niet zuur.

“Nee, zure mensen hebben geen liefde meer voor de wereld. Kijk, lijden is een groot woord, maar na een mislukt huwelijk, of na twee mislukte huwelijken, kun je echt hele diepe inzinkingen hebben. Maar ik vertel nooit verhalen om mensen te deprimeren. Dat had Reve ook trouwens; die kon ook hele negatieve dingen zeggen, maar zo dat je ervan opknapte.”

Jouw theaterprogramma en nieuwe boek gaan nog steeds over jouw onzekerheid over dingen. Hoeveel succeservaringen heeft iemand nodig om die onzekerheid kwijt te raken? 

“Je moet je voorstellen dat ik mijn succes nooit zo beleefd heb. Het helpt geen barst als iemand tegen mij zegt dat ik het goed doe. Ik vind het heerlijk om te horen hoor, daar gaat het niet om. Maar mijn ego is zo zwak.” 

Dat moet toch gevoed worden door al dat succes?

“Blijkbaar helpt dat niet bij ego’s. Op de herdenkingsbijeenkomst van Tom van Deel sprak ik Nicolaas Matsier. Die zei op een gegeven moment tegen mij: Hans, je bent net zo’n schrijver als wij hoor. Dat was balsem voor mijn ziel. Want ik beschouw hem en nog meer mensen uit die categorie als grote schrijvers, en ik vind mezelf, nou ja, niet slecht, maar toch…”

Zie je het dagelijks leven nog steeds als een weg vol gevaren? 

“Dat was behoorlijk voorbij hoor, tot die stroke. Maar nu krijg ik allerlei hindernissen op dat gebied, vooral fysiek. Maar ik barst nog van de levenslust. Ik heb veel meer levenslust dan al die mensen die het leven niet zo moeilijk vinden. Weet je wat mij overeind houdt? De dingen die ik leuk vind. De vogels, en de mensen, want ik ben geen mensenhater, totaal niet. Na elke mislukking op liefdesgebied begon ik ook weer vrolijk met wat nieuws. Ik dacht: het is misgelopen met haar, maar met de volgende kan het leuk zijn.”

Misschien ben je al voorbereid op een eventuele mislukking en het weer opkrabbelen erna. 

“Dat is het misschien ook. Ik ben net een riethalm. Ik ben zo omvergeblazen, maar ik kom ook weer overeind. En dan ben ik helemaal vergeten dat ik omvergeblazen was.

“Nu ben ik eindelijk een beetje zorgenvrij, behalve die narigheid met die stroke, maar ik sta niet op met wanhoop. Nu gaat het met mij goed, en gaat het slecht met de wereld. Ik kan geen dag meer echt gelukkig zijn, omdat ik daar steeds aan denk. Vroeger leed ik aan mezelf, nu lijd ik eronder dat het slecht gaat met de wereld.”

Jij lijdt niet onder andere mensen? 

“Nee. Ik heb me heel laat gerealiseerd dat ik de mensen over het algemeen veel leuker vind dan mezelf. Ik dacht al wel altijd dat iedereen beter was dan ik. Beter in z’n vel zat, een beter karakter had. Een laag zelfbeeld, ja. Dat gaat gepaard met wanhoop en twijfel.” 

Drinken, dat deed je ook. 

“O, ja. Daar heb ik spijt van. Echt stom. Ik zette de wanhoop en de ellende onder de alcohol. Dat heb ik heel lang gedaan. Ik hield er ook om de haverklap mee op. Ik had altijd verschrikkelijke katers, en dan kon ik mezelf helemaal niet meer verdragen. De gemiddelde drinker, bijvoorbeeld Willem Wilmink, die dronk dan vier pilsjes op een avond, heel rustig. Maar ik sloeg ze achter elkaar achterover, om van de wereld te raken. Ik had vreselijke last van die katers, die enorme druk op je kop. Je wordt er beverig van, wankel. Ik ben blij dat ik ermee opgehouden ben. Ik ben er veel te lang mee doorgegaan.”

Er zit misschien ook een positieve kant aan het waanidee dat iedereen beter is dan jij. Ik hoor je vaak zeggen dat je collega’s en vrienden geweldig vindt. Je kunt goed bewonderen, een kwaliteit die je deelt met mensen als Gijs Groenteman en Matthijs van Nieuwkerk. 

“Dat is niet gelogen. Dat begon al bij Willem Wilmink, en Reve en Hermans, en Vasalis, en Hans Lodeizen.”

Jij gunt iedereen altijd alles? 

“Nou nee. Ik ben heel gauw jaloers. Daar strijd ik mee. Als mensen uit mijn omgeving ineens een veel beter lied maakten dan ik, had ik het moeilijk. Dat heb ik nogal gauw. Alleen: ik weet het. Ik ken ook mensen die niet weten dat ze jaloers zijn. Dat is veel erger. Die gaan nare dingen zeggen. Ik slik, en denk van: bek dicht, want je bent jaloers.”

Je zegt altijd dat jij zo’n slecht mens bent. Misschien valt het mee? 

“Misschien valt het mee. Je kunt alleen maar hopen.”

Maar goed, nu heb je dus vrede met jezelf, gaat de wereld weer ten onder. 

“Ja. We kunnen de naderende rampspoed niet tegenhouden. Om het klimaat te redden, moeten ze de hele wereldhandel onmiddellijk afschaffen, alle vliegtuigen aan de grond houden, alle schepen aan de ketting. Dat gaat niet. Iedereen wil alles hebben en meemaken. Het komt door de massale rijkdom.”

Jij bent zelf niet materialistisch? 

“Nee, ik geloof niet dat ik materialistisch ben. Maar dat klinkt dan weer net alsof ik goed ben, en dat vind ik niet. Ik heb net een interview met Theo Maassen gelezen, een geweldige kerel, die durft alles te zeggen. We denken dat we iets voorstellen, maar ikzelf, zegt hij, ik ben niet meer dan een zes of een zesenhalf. Dat ben ik ook. Maar wat die rijkdom betreft, het staat al in de Bijbel dat er eerder een kameel door het oog van een naald gaat, dan dat er een rijkaard in de hemel komt.”

Je bent toch zelf ook rijk geworden van het cabaret? 

“Ja, dat verdient verschrikkelijk goed, alleen: ik heb financieel nogal wat tegenslag gehad. En ik heb geen pensioen. Toen de coronacrisis begon en ik vrij spoedig die stroke kreeg, ben ik gaan interen. Je kunt sparen tot je erbij neervalt, maar dan vliegt het de deur uit. Ik ben twee ton kwijtgeraakt.”

Waaraan dan? 

“Ik heb heel veel opgemaakt, toch. Reizen deed ik heel veel. Voor die vogels ben ik de hele wereld over geweest. Maar, daar ben ik heel trots op: ik heb het vliegen afgeschaft. Dat doe ik niet meer. Ik lees dat de vogelreizen het weer uitstekend doen, maar ik doe niet meer mee. Ik vind het goed als mensen het wél doen, want je kan niet van ze verwachten dat ze alles opgeven.

Het bewijst een beetje dat ik niet echt materialistisch ben, misschien. Ik ben nou wel in mijn schik dat ik goed verdien op het ogenblik, maar ik geef meer om vogeltjes dan om auto’s, om het maar heel plat te zeggen.”

Na een leven lang actief te zijn geweest in een soort eerste divisie van de roem werd hij in 2014 een landelijke bekendheid door het vogelspotprogramma Baardmannetjes, waarin vogelroutinier Nico de Haan hem de vogels aanwijst. 

Je hebt een grappig loopje, viel me op in dat programma. Een beetje pinguïnachtig, met een soort hupje. 

“Akkoord. Ik vind een pinguïn een hartstikke leuk dier. Een pinguïn met humor.”

Waaruit bestaat het plezier dat je aan vogels beleeft? Wat vind je in de natuur?

“Vogels tobben niet over hoe het er volgend jaar uit zal zien. Er is geen moraal in de natuur. Ik weet niet meer welke schrijver schreef, dat het zo heerlijk is dat je niet wordt beoordeeld door de vogels. De natuur heeft geen negatieve mening over jou.”

Ben je nog altijd zo gevoelig voor het oordeel van anderen?

“Ik ben nog altijd verschrikkelijk gevoelig. Als in een zaal van duizend enthousiaste mensen één iemand zegt: Dorrestijn, vroeger was u veel beter, dan wankel ik.”

‘Nu gaat het met mij goed, en gaat het slecht met de wereld.’

Over de scheiding van zijn tweede vrouw schreef hij Finale kwijting (2000). “Dat is een van de laatste ervaringen waar ik kapot van geweest ben.” Let wel: niet van de scheiding, maar van de ontvangst van het boek. “Er verscheen geen enkele goeie recensie. Het werd echt aan flarden geschreven. NRC schreef: is dit het einde van de roman? In de Volkskrant stond een gelijkluidende executie. Ze verweten mij materialisme, rancune, valsheid. Terwijl: ik heb het niet als afrekening geschreven, maar om te laten zien hoe dingen fout kunnen gaan. Ook de keuze van je partner.

“Het was een ravage, een bloedbad. Ik zat maanden in zak en as. Ik heb toen twee jaar geen proza meer geschreven. Vijf jaar later sprak ik met mijn vriend Rob Schouten, de dichter, en die zei: Hans, dat boek is mishandeld. Hij vertelde dat hij bij Joost Zwagerman kwam, die het boek optilde en zei: Rob, we hebben ons vergist.” 

Omdat hij er altijd slechte recensies kreeg, leest hij de Volkskrant niet meer. “Zo klein ben ik wel.”

Hoe heb jij je leren wapenen tegen onaangename dingen? 

“Ik heb me niet leren bewapenen, maar ik heb geleerd om nare omstandigheden te vermijden.” Het vergde oefening tot op hoge leeftijd. Dorrestijn zag doorgaans niet slechts een paar beren op de weg, maar de hele dierentuin.

Waarom is het desondanks toch goed gekomen met jou? 

“Omdat ik na verloop van tijd altijd weer moed had om door te gaan. Ik denk dan: nou, dit is mislukt, even wachten, en dan gaan we weer door.”

Ook omdat er geen alternatief is misschien. Wat moet je dan, ermee ophouden? 

“Nee. Ik ben wel werklustig.”

Je hebt nooit gedacht: ik doe die ambitie de deur uit en word postbode? 

“Nou, daar ben ik wel jaloers op geweest, als ik in de auto zat, op weg naar Alphen aan den Rijn, of Sittard, en dan zag ik mensen aan een riviertje zitten te vissen, en dan dacht ik, o, waarom ga ik dat niet doen dan? Ik zag er altijd zo vreselijk tegenop. Maar stel je voor. Ik kwam in die stemming in Venlo aan. En ik begin met optreden en ze lachen daar. Ze beginnen daar hartstikke lekker te reageren. Dan ben ik weer heel tevreden met mezelf en met m’n leven hoor. 

“Maar dit is het verkeerde voorbeeld, want in Limburg heb ik eigenlijk nooit succes gehad. Ik heb het afgeschaft. Ik kan het je uitleggen. Dat zijn Bourgondiërs en die horen van elkaar en van hun ouders dat je altijd ook moet dansen op één been, en vrolijk moet blijven. Dat kon ik niet. In Limburg werd ik over het algemeen met de nek aangekeken.”

Je carrière – bij gebrek aan een beter woord – is gebouwd op dergelijke tegenslag. Je beoefent de treurigheid als een ambacht, zei je. Kun je een functieomschrijving geven? 

“Dan moet je zorgen dat het zo geformuleerd is dat het leuk is om te horen. Dat is het ambacht. Als je opschrijft: mijn moeder heeft me geslagen en m’n vader heeft me ook geslagen, denkt iedereen: jee, rot op. Daar moet je iets van maken. Als je het overleefd hebt, kun je er weer lol van maken.”

Je bent een soort troetelpessimist, een pessimist van wie mensen houden. 

“Het is geen pessimisme, maar ik ben wel wanhopig. Ik kan het niet uitleggen. Het is misschien juist omdat mijn pessimisme niet zuur is, een soort warme klank heeft.”

Waar komt die manifestatiedrang bij jou vandaan? ‘Ambitie’ is ook weer geen woord dat bij jou past.

“Het is meer dat ik dan zin krijg om iets anders te doen. Ik heb nooit succes gehad met een vorm die ik herhaalde. Sommige cabaretiers worden steeds beter in hetzelfde, maar bij mij is het op een gegeven moment afgelopen. Dan moet ik wat anders bedenken.”

Bij sommige cabaretiers zijn de grappen na een paar shows op. Dat heb jij niet.

“Nee. Ik ben een laatbloeier. Jongens als Hans Teeuwen – voor hen is het zo gemakkelijk. Ik zit in die zaal en denk: jezus, hoe kun je dit allemaal man. Dat spuit er een tijd uit, en dan is het op. Bij mij is het er niet bepaald uitgespoten. Ik heb het eruit geknepen. Het ging allemaal moeilijker dan bij de echte grote talenten.

Als mensen uit mijn omgeving ineens een veel beter lied maakten dan ik, had ik het moeilijk.

“Ik heb Annie M.G. Schmidt een keer ontmoet. Ik schreef ook kinderliedjes, voor de Stratemakeropzeeshow, J.J. De Bom en zo. Ik trad op in de Meervaart in Osdorp, een kinderoptreden, in 1983 of daaromtrent. Het was een heksenketel. Na drie pogingen heb ik de piano dichtgeklapt en mijn tasje gepakt. Ik wilde weggaan maar werd bij de uitgang tegengehouden. ‘Meneer Dorrestijn, er zit boven iemand te wachten die u wil spreken.’ 

In een klein lokaaltje zat Annie M.G. Schmidt te roken. Ze rookte geweldig leuk. Ze blies de rook diagonaal van zich af. Ze zei: ‘Meneer Dorrestijn, u moet niet wanhopen. U schrijft prachtige liedjes. U wordt heel beroemd.’ Dat heeft mij er geweldig doorheen geholpen. Ik heb haar geloof ik niet eens bedankt.

“Martine Bijl heeft dat ook een keer gedaan. Die zag mij een keer zitten in de kantine van de KRO-studio. Ik was net gescheiden. Ze kwam helemaal door die zaal heen om mij te zeggen dat ik geweldige liedjes schreef.”

Jij bent veel engeltjes in je leven tegengekomen.

“Dat is echt zo. Ik kan niet zeggen dat het door de mensen komt dat ik me ongelukkig voel.”  

Hans Dorrestijn
Niemand houdt zijn hart zo vast als ik – Nieuw leed
Nijgh & Van Ditmar
€22,50 

Het cabaretprogramma ’t Houdt een keer op is dit voorjaar te zien tot eind april, speellijst: hansdorrestijn.nl