Spring naar de content
bron: anp

‘Ik d-d-durf dit niet voor mijn rekening te nemen!’

Jan Kuitenbrouwer vervolgt het verhaal van hoe Peter Vasterman en hij zowaar een transkritisch stuk in een Nederlandse krant wisten te krijgen. ‘De as van feit en fictie klapt als het ware om: wetenschappers bezondigen zich aan magisch denken en noemen hun critici ‘onwetenschappelijk’.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Jan Kuitenbrouwer

In deel 1 van dit tweeluik over mijn Zwaarst Bevochten Publicatie in 45 jaar, dat hier vorige week verscheen, staat iets dat niet helemaal klopt. Omdat nergens in de Nederlandse media werd bericht over de toenemende internationale kritiek op het door de genderkliniek van Amsterdam UMC ontwikkelde zorgmodel voor genderdysfore tieners – het ‘Dutch protocol’ – ‘besloten Peter Vasterman en ik dat we maar een opiniestuk moesten schrijven’, staat er, maar daar ging nog iets aan vooraf.

Voortschrijdend wetenschappelijk inzicht, een nieuwe ontdekking maakt een oude overbodig, is bij uitstek het onderwerp voor wetenschapsjournalisten. Er is nieuw onderzoek, wat vinden de oude onderzoekers daarvan en wat betekent het voor de praktijk? Een dergelijk stuk hadden wij eigenlijk willen maken, maar dat bleek onmogelijk. Om te beginnen nam de persdienst van de AUMC-genderkliniek niet eens de moeite om te reageren op ons verzoek tot een gesprek, dus op hun medewerking hoefden we niet te rekenen. Maar er was nog een ander obstakel.

Een van de problemen met de discussie over gender is dat de empirici en de ideologen van plaats lijken te zijn gewisseld. Als het gaat om wetenschappelijke zorgvuldigheid krijgen medici al gauw het voordeel van de twijfel. Academische ziekenhuizen zijn tempels van wetenschap. In een klinische, steriele omgeving, geurend naar Lysol, zoeken zelfloze technici in witte jassen waardevrij en objectief naar de beste remedie, alles in het belang van de patiënt. Politieke ideologie speelt daarbij uiteraard geen enkele rol. Achter de façade van dit imago kunnen zich praktijken ontwikkelen die de toets der wetenschappelijke kritiek niet doorstaan, zonder dat zij ter discussie worden gesteld. Medici vallen elkaar liever niet publiek af en niet-medici kunnen makkelijk gediskwalificeerd worden omdat zij geen witte jas dragen.

Meestal is er geen kwade trouw in het spel, de artsen geloven in hun aanpak (en niet in het alternatief), als er geen bewijs is vertrouwen zij erop dat het ooit geleverd wordt (en hun gok visionair zal blijken) en de patiënten zijn tevreden (de schade wordt pas later zichtbaar). Soms treedt ook ’runaway diffusion’ op: wat begon als een radicale behandeling voor een levensbedreigende aandoening, waarbij grote nadelen niet opwegen tegen nog grotere voordelen, breidt zich uit naar steeds minder ernstige gevallen, waarbij de winst veel lager is maar het risico gelijk blijft. Wat doorgaat voor wetenschappelijk verantwoorde geneeskunde is dan weinig meer dan witgejaste kwakzalverij. Deskundigen menen dat dit met het Dutch protocol ook gebeurd is.

Deskundigen menen dat dit met het Dutch protocol ook gebeurd is: wat doorgaat voor wetenschappelijk verantwoorde geneeskunde is dan weinig meer dan witgejaste kwakzalverij.

Als de wens de vader van de gedachte wordt blijkt ook in een ‘exact’ vak als de geneeskunde heel wat rek te zitten in de empirische discipline. Bijvoorbeeld: ofschoon 99% van de mensheid vrouw dan wel man is, zijn er inmiddels ook heel wat medici die zeggen dat sekse een ‘spectrum’ is. Zij weten dat dit niet klopt, maar zij conformeren zich aan een ideologie waarvan dit een belangrijk geloofsartikel is. Die ideologie gaat er ook van uit dat de mens een ‘genderidentiteit’ heeft, een soort aangeboren identiteit die je ware gender uitmaakt, omdat sekse slechts een arbitraire ‘toewijzing’ is bij je geboorte. Dat er zoiets bestaat als een ‘genderidentiteit’ lijkt mij op zich niet onmogelijk, het probleem is alleen dat er geen enkel bewijs voor is. Genderidentiteit is net zoiets als ‘flogiston’, de stof die volgens de 18-eeuwse onderzoeker Georg Ernst Stahl verantwoordelijk was voor de verbranding, maar waarvan het bestaan helaas op geen enkele wijze viel aan te tonen. De natuurkunde is een jaar of vijfenzeventig meegegaan in het flogiston-bijgeloof, totdat Priestley en Lavoisier de zuurstof ontdekten.

Het binaire man-vrouw-schema is een biologische realiteit, maar de drang van de genderbeweging om er afscheid van te nemen is zó sterk, dat die realiteit koste wat kost moet wijken. Postmoderne queer- en gender-theoretici creëerden een wetenschappelijke metafysica, een nieuw flogiston, een soort kaballah, waarin het allemaal héél anders zit. Een mystieke operatie, vermomd als ‘wetenschap’.

‘Dat sekse binair is hoort men liever niet meer, dus voortaan zeggen wij endocrinologen dat het een spectrum is.’

‘Wat u voelt is niet het onbehagen dat vaak samengaat met de puberteit, want dat hoort u liever niet, nee, het is uw aangeboren, onveranderlijke genderidentiteit.’

‘Het langdurig blokkeren van de puberteit is natuurlijk niet zonder bijwerkingen, maar dat hoort u liever niet, dus nu noemen wij het een pauzeknop.’

De as van feit en fictie klapt als het ware om: de wetenschappers bezondigen zich aan magisch denken en noemen hun critici ‘onwetenschappelijk’. De Amsterdamse genderpsychologe Baudewijntje Kreukels beweerde onlangs doodleuk dat transclinici zuiver wetenschappelijk te werk gaan en hun critici slechts ‘meningen’ hebben. Terwijl het in werkelijkheid precies andersom is: de critici kijken naar de feiten, die overduidelijk aantonen dat de huidige transzorg in elk geval ten dele op ficties berust.

De journalistiek is geïnfecteerd door ditzelfde postempirisme en deinst terug voor het stellen van kritische vragen. De wetenschapsjournaliste Maartje Bakker concludeerde onlangs in de Volkskrant dat die ‘genderidentiteit’ waarschijnlijk iets in de hersenen is, op basis van een onderzoekje uit 1995 van Dick Swaab naar zes hersenmonsters. Zes!

‘Simsalabim, het trrransbrein!’

De Amsterdamse genderpsychologe Baudewijntje Kreukels beweert dat transclinici wetenschappelijk te werk gaan en hun critici slechts ‘meningen’ hebben. Terwijl het precies andersom is: de critici kijken naar de feiten, die overduidelijk aantonen dat de huidige transzorg gefundeerd is op ficties.

NRC’s boekenchef Michel Krielaars, bekend pleitbezorger van het vrije woord in Rusland, besloot om Peter Vastermans aanvankelijk als voortreffelijk beoordeelde boekbespreking toch maar niet mee te nemen, maar het was de wetenschapsredactie van NRC die hem daartoe onder druk zette. Die slaagde er ruim een jaar geleden ook in om een speciale bijlage over ‘gender’ te maken waarin de twee belangrijkste kwesties van dit moment, de voors en tegens van wettelijke zelfidentificatie en de wereldwijd toenemende kritiek op het Dutch protocol, niet aan de orde kwamen. Voor de machtig interessante genderfolklore van de Boeginezen op Sulawesi was alle ruimte.

De NRC-journalist die die stukken had moeten schrijven, Menno Sedee, ‘Mr. LHBTI van NRC‘, zoals Villamedia hem laatst noemde, verklaarde in het programma Mediastorm dat ‘hoe meer aandacht je aan zo’n onderwerp geeft, hoe meer dat tot verwarring leidt.’ Ook opinieartikelen acht deze genderspecialist ‘uitermate ongeschikt voor [dit] onderwerp.’ Sedee lijkt er dus een omgekeerde taakopvatting op na te houden, gericht op het uit de krant houden van informatie. Een interessante discussie voor een journalistiek vakblad, maar dat bestaat helaas niet meer.

De kans dat wij ons stuk op de wetenschapspagina’s van NRC of de Volkskrant geplaatst zouden krijgen, leek ons dus zeer gering. Vastermans eerste ‘transkritische’ stuk, begin 2021, stond op de opiniepagina van NRC. Op die redactie valt het kennelijk wel mee met de genderorthodoxie. Dus, bedachten we, als wij deze informatie verwerken tot opiniestuk, kan het daar verschijnen. En inderdaad, NRC-opiniechef Peter Vermaas toonde belangstelling. Alleen: het was 2100 woorden lang, dat soort lengtes kan NRC Opinie niet kwijt, dus het verzoek was om te bekorten tot 1400. Omdat wij een honderd procent rock solid stuk wilden maken waar niets op viel af te dingen, hadden we er inmiddels behoorlijk veel tijd in gestoken (de eerste versie was 5000 woorden), dus die amputatie lag ons zwaar op de maag.

Dat Vermaas het meenam was niet alleen grootmoedig van hem, maar ook stoutmoedig, want intern heeft hij daar vast kritiek op gekregen. Onze hulde wimpelde hij af. Ik doe gewoon mijn werk, zei hij.

In de Trouw-bijlage Tijdgeest verschijnen geregeld langere essays, dus wij benaderden hen. De essayredactrice las het en liet weten dat zij het graag wilde hebben. Een paar dagen later mailde zij: in een van de ongeveer dertig bronnen die wij gelinkt hadden was zij een onnauwkeurigheid tegengekomen, waarvan zij ‘erg geschrokken’ was. Trouw wilde het bij nader inzien toch niet hebben. Huh? Een rekenfoutje (niet eens door onszelf gemaakt) in een getal van ondergeschikt belang? Als reden om een stuk af te wijzen? Het was alsof een doorwrochte beschouwing over de Nederlandse economie de prullenbak in gaat omdat de auteur een keer ‘Roterdam’ schrijft. De essayredactrice klonk nerveus en defensief, toen wij haar opbelden. Hoe wij ook argumenteerden, zij bleef erbij. Een stuk waar ‘Roterdam’ in staat, hoe kun je dat nog vertrouwen? Vasterman en ik hadden dezelfde reactie: gebeurde dit echt? ‘Ik d-d-durf dit niet voor mijn rekening te nemen!’ bracht zij tenslotte uit. Waarschijnlijk is op de Trouw-redactie gebeurd wat bij NRC met Vastermans boekrecensie gebeurde: interne protesten en een chef die door de knieën gaat.

Met hangende pootjes gingen we terug naar Peter Vermaas. Die het stuk, ingekort, alsnog plaatste.

(Intussen verscheen het ook in Die Welt en op diverse Engels-, Frans-, Spaans-, Italiaans- en Deenstalige platforms.)

Dat Vermaas het meenam was niet alleen grootmoedig van hem, maar ook stoutmoedig, want intern heeft hij daar vast kritiek op gekregen. Onze hulde wimpelde hij af. Ik doe gewoon mijn werk, zei hij.

En zo is het. Hij wel.