Spring naar de content

Sylvia Brandt Buys en de Haagse Post

In het donderdag te verschijnen boek Alma’s dochters. Vijf levens in de schaduw beschrijft Jutta Chorus hoe Sylvia Brandt Buys en Guus (G.B.J.) Hiltermann aan het begin van de jaren vijftig in het bezit kwamen van de Haagse Post. Ze bliezen het blad nieuw leven in en lieten de oplage binnen een jaar tijd verdrievoudigden. Een voorpublicatie. 

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door De Redactie

Elke dag besteeg ze de trappen van het pand aan het Keizerrijk, een zijsteeg van de Nieuwezijds Voorburgwal, de krantenstraat van Amsterdam. Om de hoek huisde de redactie van het Algemeen Handelsblad, een eindje verderop De Telegraaf.

Sylvia Brandts Buys, elegant gekleed in een deux-pièces met driekwart mouwen en op naaldhakken. Het donkerrode haar opgestoken. Een scherpe kuch kondigde haar komst aan. In de redactiekamer op de bovenste verdieping stond haar schrijftafel, tussen die van anderen. Een onbeschrijfelijke chaos, volgens een redacteur die Sylvia ooit zittend op de grond aantrof, tussen de foto’s waaruit ze een keuze moest maken voor het volgende nummer. ‘Ik werk concentrisch,’ verontschuldigde ze zich.

Als chef van de kunstredactie nodigde Sylvia de drieëntwintigjarige dichter Remco Campert uit wekelijks een bijdrage te leveren vanuit Parijs. In zijn eerste bijdrage waarschuwde hij Nederlandse toeristen op zoek naar existentialisten. Er was volgens hem niets bijzonders te zien aan de hippe filosofen: Jean-Paul Sartre leek op een kikvors met een bril, Juliette Gréco was een beroemde chansonnière geworden met een te chique Citroën, de rest waren verlegen bleekneuzen. ‘Afdoende bewijs voor de decline and fall van de existentialistische republiek,’ oordeelde hij.

Op dezelfde brutale toon liet Campert de lezer van HP kennismaken met ‘de enige echte nieuwe poëzie’. Lucebert en Jan Elburg noemde hij de belangrijkste dichters, direct gevolgd door Hans Andreus, Hugo Claus en Vinkenoog – de laatste was in zijn tweede bundel volgens Campert nog wat ‘breedsprakig’ met ‘een pathetische noot’. In een opiniestuk dat hij twee jaar later wijdde aan de Vijftigers schaart Campert ook zichzelf onder de avant-garde.

‘Ik besef zeer wel dat het altijd een beetje ridicuul is om te werken met termen als “de beste poëzie in tijden geschreven…” etc. maar in dit geval is dat noodzakelijk omdat men niet duidelijk genoeg stelling kan nemen tegen het merendeel van de Nederlandse critici, die nog steeds hun voorlichtende taak compromitteren door de jonge poëzie met enige schampere woorden af te doen.’

In het eerste jaar steeg de oplage van HP van 6.000 exemplaren naar 17.000. De verdrievoudiging gaf Sylvia vleugels. Op haar persoonskaart in het Amsterdamse bevolkingsregister liet ze in 1952 het ‘zonder beroep’ achter haar naam veranderen in ‘journaliste’. Gekleed in mantelpakjes van Hirsch en Metz, met halskettingen, armbanden en oorbellen van het filmsterrenmerk Trifari, meteen speelde ze de rol van gedecideerde leidinggevende. Redacteur Rudolf Bakker beschreef zijn eerste kennismaking als volgt:

‘De ruimte was als bij toverslag met Sylvia Brandts Buys gevuld. (…) Hoewel enigszins plomp en allerminst een opvallende schoonheid, maakte Sylvia een elegante en zelfbewuste indruk, streden in haar optreden enthousiasme en blijde verwachting om de voorrang. De manier waarop ze me begroette gaf me het gevoel een veelbelovend talent te zijn dat Sylvia na een lange jacht in haar net gevangen had.’

Sylvia begon portretten van werkende vrouwen te publiceren, met openingszinnen als: ‘Wij leven in een tijd waarin de werkende vrouw op een belangrijke plaats al heel vanzelfsprekend is geworden.’ Ze besteedde aandacht aan de rechten van de vrouw in alle windstreken. Aan Amerikaanse feministen die in opstand kwamen tegen de hoofdredacteur van Harper’s Magazine, die in een editorial het kindvrouwtje had verheerlijkt. Tegelijkertijd was HP afhankelijk van rolbevestigende advertenties met vrouwen die huishoudelijke apparatuur omhelzen; de aanschaf waarvoor echtgenoten in Nederland anno 1955 nog altijd toestemming moesten geven. Zoals de Erres wasmachine: ‘Facetten van een “wasecht” huwelijk: Mevrouw was van het gemak en de voordelen reeds lang overtuigd; zij droomde ervan… Mijnheer beweerde dat hij er “niets in zag”. Maar toen ze samen in de winkel waren (vrouwen kunnen een man zover krijgen) was hij het die enthousiast werd…’

In de loop van de jaren vijftig verdwenen die advertenties en regende het stukken over de positie van de Nederlandse vrouw. Felle tirades over het geringe aantal vrouwelijke parlementariërs en over het ontslag van een ‘gehuwde ambtenares’. Inventarisaties zoals ‘De stand van de vrouwenemancipatie’. Een portret van mr. Corry Tendeloo, sociaaldemocratisch Tweede Kamerlid, die ‘recht op gelijkstelling’ eiste – en kreeg. In 1955 nam de Tweede Kamer een motie aan die de overheid verbood gehuwde ambtenaressen te ontslaan. Sylvia trok die avond een fles wijn open. Tegen haar dochter Lili zei ze: ‘Je moet financieel onafhankelijk zijn voordat je trouwt.’