Spring naar de content
bron: anp

De literaire oogst van het najaar

De onlangs gepresenteerde Nederlandstalige literaire canon leidde tot hevige discussies. Ook deze lijstjes van HP/De Tijd met de allerbeste boeken die nu in de winkel liggen geven volop aanleiding tot controverse – en tot een bezoek aan de betere boekhandel.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Thomas van den Bergh

Lijstjes. Ze zijn de ideale manier om de wereld in te kaderen, om informatie te rangschikken, om orde te scheppen in de chaos. Maar ze vormen ook een bron van discussie en controverse.

Toen op 1 oktober de nieuwe versie van de Nederlandstalige literaire canon werd gepresenteerd, waren de rapen gaar. Deze lijst met honderd ‘klassieke’ werken van de Nederlandse en Vlaamse literatuur was in de ogen van de criticasters namelijk veel te wit en te mannelijk. Ook werd de poëzie node gemist, net als romans van recentere datum, zoals van Oek de Jong, A.F.Th. van der Heijden of Doeschka Meijsing. En zo viel er nog het een en ander aan te merken op de lijst, die op basis van een enquête tot stand was gekomen.

Hier botste ideologie op de weerbarstige realiteit. Je kunt nog zulke nobele gedachten hebben over representatie en emancipatie, zoals in hun begeleidend schrijven de opstellers van deze canon, de Koninklijke Academie voor de Nederlandse Taal en Letteren, de Taalunie, de Koninklijke Bibliotheek en de Katholieke Universiteit Leuven, maar de praktijk is blijkbaar dat Max Havelaar, Van den vos Reynaerde, De avonden, De donkere kamer van Damokles en Het verdriet van België de top vijf van meest canonieke werken vormen. Tenminste, als je het vraagt aan deze groep van 1977 respondenten, bestaande uit ‘onderwijsgevenden’ en professionele lezers. Roepen dat die uitslag niet deugt, is als boos worden op een zetelpeiling van Maurice de Hond, omdat de geënquêteerden onvoldoende politiek correct hebben gestemd. Maar een ‘klassiek literair werk’ is geen stellingname over gender of over culturele diversiteit. Het is een literair-sociologisch ‘construct’, bepaald door de waardeoordelen van uitgevers en literair critici door de eeuwen heen.

Ja, er staan veel meer mannelijke auteurs op de lijst dan vrouwelijke. En zwarte auteurs moet je al helemaal met een lampje zoeken. Maar dat is niet zo gek als je bedenkt dat witte mannen eeuwenlang het literaire discours bepaalden. En dat is ook weer niet gek als je in aanmerking neemt dat Nederland tot vijftig jaar geleden een overwegend witte, patriarchale samenleving was. Daardoor werden er eenvoudigweg eeuwenlang voor het leeuwendeel boeken van witte mannen uitgegeven, die daarmee veel meer kans hadden om ‘klassiek’ te worden.

Het lijkt me dat het diverser maken van de literaire wereld los moet staan van de canon. Wat dit betreft worden er al flinke stappen gezet. Tegenwoordig puilen de uitgeversbrochures uit van alle auteurs die zich niet identificeren als man. Ook niet-witte schrijvers worden tegenwoordig met open armen ontvangen door media, uitgeverijen, festivals en boekhandels. De behartigenswaardige inspanningen van activistische clubs als Fixdit, het platform van vrouwelijke schrijvers, en Dipsaus, podcast voor vrouwen van kleur, werpen hun vruchten af.

Het opstellen van een betrouwbare ranglijst is overigens een vak apart. Dat werd afgelopen najaar weer eens pijnlijk duidelijk bij het bepalen van de winnaar van de NS Publieksprijs. De stemming bleek simpel te manipuleren door verschillende malen een stem uit te brengen met willekeurige e-mailadressen. Op het nippertje kon worden voorkomen dat auteur Thierry Baudet er met de prijs vandoor ging voor zijn wappiekroniek over het coronacomplot. De organisatie besloot de hele prijsuitreiking maar af te blazen. De zes genomineerden hadden het nakijken.

Om vergelijkbare taferelen te vermijden zijn onderstaande lijstjes met de beste boeken die nu in de winkel liggen opgesteld zonder enige inmenging van buitenaf. Het resultaat is gegarandeerd honderd procent subjectief. Klachten over de diversiteit van het aanbod worden behandeld op volgorde van binnenkomst.

Nederlandse fictie

Dit is zonder twijfel het jaar van schrijfster Anjet Daanje. De Groningse had al acht romans gepubliceerd en was bij de kleine uitgeverij Passage beland, toen in 2019 haar roman De herinnerde soldaat opeens juichend werd onthaald door de literaire critici. Met haar kort voor de zomer verschenen Het lied van ooievaar en dromedaris breekt ze nu definitief door naar een breder publiek. Het boek is een complexe vertelling die zich uitstrekt over vele eeuwen en personages. Centraal staat een aantekenboekje van een van de zusters Drayden, geënt op de Brontës. Met die aantekeningen gaan allerlei mensen in de jaren na haar dood aan de haal, wat de vraag oproept wie of wat iemands identiteit eigenlijk bepaalt, in deze duizelingwekkende roman.

Van de grote namen moesten we het dit najaar niet direct hebben, de opvallendste titels kwamen van debutanten en net-niet-gearriveerde-schrijvers als Gerwin van der Werf, Wytske Versteeg, Tom Hofland en Peter Terrin. Vooral die laatste maakte indruk met een duizelingwekkende literaire puzzel rond de vraag: ‘Hoe vertel ik een verhaal?’. In een mozaïek van losse vertellingen creëert de schrijver telkens nieuwe situaties die potentiële plots herbergen, zonder die daadwerkelijk af te wikkelen. Het is aan de lezer de verbanden te leggen en de verhalen af te maken.

Over het algemeen viel het op dat er literair weer meer geëxperimenteerd wordt. Zoals in de gothic-pastiche van Hofland, een eigentijdse kruising tussen The Office en Frankenstein. Met gevoel voor vervreemding en absurdisme introduceert hij een interim-manager die wordt ingehuurd om dertig werknemers boventallig te laten verklaren. Nog nooit was een kantoorroman zo ongrijpbaar sinister.

Van de debuten sprong vooral Nikki Dekker eruit. Haar roman verhaalt van het seksueel ontwaken van een jonge vrouw. Dat haar hoofdpersoon zich als biseksueel definieert maakt het er niet makkelijker op, merkt ze. In essayistische tussenhoofdstukken onderzoekt ze hoe dat in het dierenrijk is geregeld.

Wytske Versteeg – Het gouden uur

Berend Sommer – Gouden dagen

Nikki Dekker – Diepdiepblauw

Gerwin van der Werf – De droomfabriek

Herman Koch – Het Koninklijk Huis

Anjet Daanje – Het lied van ooievaar en dromedaris

Peter Terrin – De gebeurtenis

Joep Stapel – De onzichtbare

Tom Hofland – De menseneter

Tim Krabbé – Onkrijgbaarheid

Vertaalde fictie

Ze was de niet geheel verrassende winnaar van de Nobelprijs voor de Literatuur afgelopen oktober: de Française Annie Ernaux. In haar roman De jaren vertelt ze in fragmenten haar levensverhaal, en daarmee het verhaal van de naoorlogse Franse geschiedenis, met een focus op de positie van de vrouw. Het resultaat is een roman-fleuve die je langzaamaan bij de strot grijpt.

De Amerikaanse schrijfster Elizabeth Strout werkt intussen aan een romancyclus van A.F.Th.-achtige proporties. Lucy aan zee is het vierde deel van de geschiedenis van Lucy Barton en haar ex-man William. Strout tekent een scherp portret van deze mopperende New Yorkse schrijfster, die de pandemie ontvlucht en in een provincieplaats in Maine terechtkomt. Intense roman over de mentale gevolgen van zelfisolatie.

Een heel ander soort coronaroman is Mohsin Hamids De laatste witte man, waarin witte mensen door een virus plotseling zwart worden. Hamid combineert sociale kritiek met tal van actuele verwijzingen in deze grimmige roman. Minstens zo geëngageerd is de gefragmenteerde roman die de Franse schrijver Mohamed Mbougar Sarr vorig jaar de Prix Goncourt opleverde, en nu is vertaald. In De diepst verborgen herinnering van de mens zijn diverse personages op zoek naar een Senegalese schrijver. Het gaat over het mysterie van een schrijver die van plagiaat wordt beschuldigd en verdwijnt, maar tegelijk gaat het ook over hoe zwarte mensen worden uitgewist in de geschiedenisboeken.

Voor liefhebbers van memoires is er Howard Jacobsons Moederskind. De Britse schrijver van satirische romans als De Finklerkwestie excelleert met dit zelfportret van een antiheld, die een leven lang worstelde met de verwachtingen van zijn ouders, en met name zijn moeder.

Annie Ernaux – De jaren

Elizabeth Strout – Lucy aan zee

Javier Marías – Tomas Nevinson

Maggie Shipstead – De grote cirkel

Eva Menasse – Dunkelblum zwijgt

Damon Galgut – De goede dokter

Howard Jacobson – Moederskind

Mohsin Hamid – De laatste witte man

Mohamed Mbougar Sarr – De diepst verborgen herinnering van de mens

Elin Cullhed – Euforie

Non-fictie

In de top drie van onverslijtbare non-fictiethema’s vinden we de Tweede Wereldoorlog, religie en sport. In die eerste categorie springen twee titels er dit najaar uit: Piet Hagens Dubbel zondebok is een zeer gedegen studie naar de positie van joodse journalisten voor en tijdens de oorlog. Hij legt genadeloos het ook in Nederland welig tierende antisemitisme bloot, en ‘bewijst’ dat de Nederlandse regering in ballingschap van verschillende journalisten al vroeg in de oorlog te horen had gekregen dat grote groepen joden in Oost-Europa niet te werk gesteld werden, maar vernietigd. In Nazi-miljardairs beschrijft David de Jong heel precies hoe Duitse grootindustriëlen voor het karretje van de nazi’s werden gespannen, en zich vaak maar al te graag lieten spannen. Er viel immers grof geld te verdienen. Ontluisterend boek.

Op het gebied van religie koos de Grieks-Britse theologe Stavrakopoulou een originele en gedurfde invalshoek met deze studie naar het lichaam van God door de eeuwen heen. Hoe werd Gods fysiek voorgesteld en waarom verdween zijn fysieke representatie steeds meer naar de achtergrond? Deze studie is niet alleen zeer informatief maar ook vlot leesbaar, een zeldzame combinatie.

Wie het opperhoofd in het Kremlin wil begrijpen, moet naar de mannen om hem heen kijken, betoogt de Britse onderzoeksjournaliste en oud-Ruslandcorrespondent Catherine Belton. Zij schetst de kliek van oud-KGB’ers die onder regie van Poetin de macht grepen en hun tegenstanders een voor een uitschakelden. Je wordt niet vrolijk van dit boek, waarvoor Belton veel insiders gesproken heeft.

Het beste sportboek van dit najaar komt van het duo Van Egmond en Krabbendam. In Lourdes aan de Maas leggen zij uit waar hun hardnekkige liefde voor Feyenoord vandaan komt. Deze ode aan de Rotterdamse club bulkt van de smakelijke anekdotes en oneliners, zoals deze typering van cultheld József Kiprich, opgetekend uit de mond van die andere ras-Feyenoorder Fred Blankemeijer: “Kijk hem nou staan, die Hongaar: als je ’m doodschiet, is-ie nog te lui om te gaan liggen.”

Fanta Voogd – Futurama. Een kroniek van de toekomst

Francesca Stavrakopoulou – God. Een anatomisch onderzoek

Lotte Jensen – Wij en het water. Een Nederlandse geschiedenis

Suzanna Jansen – De omwenteling of de eeuw van de vrouw

David de Jong – Nazimiljardairs

Piet Hagen – Dubbel zondebok

Catherine Belton – De mannen van Poetin

Skye Cleary – Wat zou Simone de Beauvoir doen? Gids voor een authentiek leven

Salman Rushdie – Taal van de waarheid. Essays 2003-2020

Michel van Egmond en Martijn Krabbendam – Lourdes aan de Maas

(Auto)biografie

2022 was een goed jaar voor de (auto)biografie. Ook dit najaar verschenen enkele bijzondere en indringende persoonlijke titels. 

Vuistdik is Thom Hoffmans boek over Nederlands-Indië. Bijna vijf jaar werkte hij eraan, maar hij dacht er al dertig jaar over na, zei hij in een interview. Met zijn persoonlijke zoektocht wilde hij proberen de moreel superieure kolonisator te ontmaskeren. In die poging is hij royaal geslaagd: Hoffman draagt stapels bewijsstukken aan voor de misdaden die de Nederlanders ter plaatse hebben gepleegd.

De beste biografie kwam van neerlandica Annette Portegies, die het moeilijke leven van de Vlaamse schrijver Maurice Gilliams te boek stelde. Zelf het slachtoffer van seksueel misbruik toen hij op het internaat zat, kon hij op latere leeftijd niet voor zijn homoseksuele geaardheid uitkomen. Een schijnhuwelijk hield niet lang stand, maar Gilliams’ kersverse echtgenote vond een scheiding dan weer te pijnlijk, zodat de twee nog decennia tot elkaar veroordeeld waren. Het ietwat geaffecteerde en krullerige proza van Gilliams wordt weinig meer gelezen, maar deze biografie brengt daar wellicht verandering in.

Ook het literaire werk van Andreas Burnier verdient het om vaker uit de kast gehaald te worden. Dat bewijst Ronit Palache met haar voortreffelijke bloemlezing in de reeks Privé-domein. Burnier was een scherpzinnig denker maar evenzogoed een schrijfster van uiterst sensitieve romans en verhalen, zo blijkt uit deze bundeling.

Hoogtepunt in deze categorie egodocumenten is Oek de Jongs levendige verslag van zijn poging om als eind-zestiger een rijbewijs te halen. Dit associatief samengestelde boek is veel meer dan dat: de schrijver chauffeert ons langs beslissende momenten in zijn leven, waarbij zijn grootvader, zijn ouders, zijn komst naar Amsterdam, zijn geliefde J. en diverse vervoermiddelen de pleisterplaatsen vormen. Zo biedt hij de lezers niet zonder zelfspot een kijk in zijn ziel.

Oek de Jong – Man zonder rijbewijs

Andreas Burnier – Elk boek is een gevaar

Bert Natter – Leven met Lidewij

Hedy d’Ancona – Kouwe kermis

Jan Brokken – De kampschilders

Annette Portegies – Weerspiegeld in een waterglas. Maurice Gilliams 1900-1982

Thom Hoffman – Indië, betovering en desillusie

J.J. Voskuil – Bijna een man. Dagboeken 1939-1955

Menno Witteveen – Reinier Pauw (1564-1636) en Amsterdam. De macht van een man en een stad

Mies Haage – Ik kan u niet uitleggen wat de oorlog is. Brieven van een jonge frontsoldaat in de Eerste Wereldoorlog 

Met uw donatie steunt u de onafhankelijke journalistiek van HP/De Tijd. Word donateur of word lid, al vanaf €4 per maand.