Spring naar de content

Levensles van een couturier

Op 1 november verschijnt de bundel In de spiegel van Frénk van der Linden, waarin 79 journalisten vertellen over hun mooiste, pijnlijkste of meest leerzame interview. Tom Kellerhuis schreef een verhaal over zijn memorabele interview met couturier Frans Molenaar, dat hier voorgepubliceerd wordt. ‘Hoe kon ik zo stom zijn geweest mijn belofte te schenden, waardoor ik deze gezellige avond verstierd had?

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Tom Kellerhuis

Een spel, of een wedstrijd zo je wilt, kent regels waar alle deelnemers zich aan dienen te houden. Wie zich er niet aan houdt, begaat een overtreding of speelt vals. Zo is het met interviewen ook. De drie – ongeschreven – hoofdregels die voor mij als interviewer en de geïnterviewden altijd gelden zijn:

1. Feitelijke onjuistheden of fouten mogen, mits onderbouwd, altijd gecorrigeerd worden. Niks ergers bijvoorbeeld dan een verkeerd gespelde naam, of een foute geboortedatum.

2. Uit de context gerukte citaten mogen worden rechtgezet, mits onderbouwd. Het is belangrijk zorgvuldig om te gaan met iemands feiten, anekdotes, gedachten en meningen.

3. Kwesties die off the record zijn, moeten vooraf worden aangegeven. Het is niet toegestaan achteraf te roepen: maar dat mag er niet in!*

* Deze journalistieke regels zijn er aan het begin van mijn interviewcarrière ingestampt door Bert Vuijsje, mijn mentor en toenmalige hoofdredacteur van hp/De Tijd. 

Mijn basisregels zorgen meestal voor een ontspannen en openhartig vraaggesprek, waarin de geïnterviewden vrijuit kunnen spreken, en niet bang hoeven te zijn dat hun woorden verkeerd worden begrepen of verdraaid. De interviewer kan gerust zijn dat het interview in ere blijft en de autorisatie zelfs bij heikele kwesties zo soepel mogelijk verloopt. En uiteraard geldt altijd het adagium: gezegd is gezegd. Daarom neem ik elk gesprek op, de tape is immers het bewijs.

Dit gezegd hebbende, denk ik terug aan de vele interviews waarbij de hoofdregels toch in meer of mindere mate werden geschonden. Niets menselijks is ons vreemd. Gezegd is gezegd gaat ook niet altijd op. Elke interviewer zal dit herkennen. Terwijl het evident gezegd is en zonneklaar valt te horen op de band, wil een geïnterviewde soms per se een kleinigheid na lezing veranderen: ‘Maar dat soort woorden gebruik ik nooit!’ Als we er niet uit komen, treedt de coulanceregel in werking: kies een ander woord van gelijke strekking. Zolang het landsbelang maar niet in het geding is.

Ik had het interview liever afgezegd, maar enfin, zaken zijn zaken. En jullie hebben erop gerekend, dus laten we het in godesnaam maar doen

Frans Molenaar

De befaamde interviewer Willem Wittkampf – en na hem zijn bewonderaar Ischa Meijer – riep dan altijd: ‘Het zijn wel uw woorden, maar het is mijn verhaal.’

Tegenwoordig maak je steeds vaker mee dat vooral politici en bestuurders (maar bijvoorbeeld ook veel acteurs en tv-persoonlijkheden) de regie in eigen hand houden en alle vragen eerst voorgelegd willen krijgen of al bij voorbaat zaken uitsluiten waarover ‘niet gesproken mag worden’. Lastig om dan confronterende, vrijpostige of prangende kwesties aan de orde te stellen die een direct, eerlijk en spontaan antwoord verlangen. Met zulke restricties is het misschien verstandiger om het interview maar helemaal af te blazen. Basisregel vier moet daartoe in het leven worden geroepen: alles moet en mag aan de orde komen. That’s the deal, en anders niet.

Het stellen van gemene, confronterende vragen is altijd riskant; de geïnterviewde kan immers boos worden of zich betrapt en bedrogen voelen. Ik heb weleens een paar rondjes rond de tafel moeten rennen met een briesend interviewslachtoffer achter mij aan. Leergeld genoeg betaald dus. Bewaar de aanval dus voor het staartje van het gesprek. Zo verklein je in elk geval de kans op een abrupt en voortijdig einde. 

Toen ik bijvoorbeeld eens weigerde mijn bronnen prijs te geven aan voormalig Opzij-boegbeeld Ciska Dresselhuys over vermeende misstanden op haar redactie, wilde ze ineens geen antwoord meer geven en beet me toe: ‘Dan is dit interview hiermee wel klaar. Wilt u nog een laatste kopje thee, meneer Kellerhuis?’

Gelukkig had ik tegen die tijd meer dan genoeg materiaal, en kon het interview prima eindigen met die woorden.

Maar hoe te handelen als je tijdens het interview iets ontdekt dat ongezegd blijft? Bijvoorbeeld dat iemand ernstig ziek is, zonder dat hij of zij dat zelf in de gaten heeft? Dat overkwam me tijdens een memorabel interview voor Het Parool met modekoning Frans Molenaar (75). Molenaar was een van de plezierigste mensen om te interviewen: altijd recht voor zijn raap, en hij kon heerlijk vals zijn. Bovendien nooit te beroerd om collega’s de maat te nemen of publiekelijk af te zeiken. Ook tijdens het autoriseren van het interview was hij altijd makkelijk – tenzij wat hij gezegd had zakelijk onhandig was. Dit terzijde, want het gezegd is gezegd-principe bleef overeind.

Molenaar was net terug van een fijne reis naar Venetië en Milaan. Hij opende zelf de deur van zijn prachtige woonhuis annex couture-salon aan de statige Oranje Nassaulaan in Amsterdam-Zuid.

‘Moet je horen,’ zei hij in de deuropening, ‘ik heb net een vreselijk bericht gekregen. Dus ik zit niet lekker genoeg in mijn vel om leuk te doen.’

Iemand uit zijn directe omgeving had op de dag dat hij terugkeerde uit Italië op vreselijke wijze zelfmoord gepleegd. De beroemde couturier was zichtbaar aangeslagen.

‘God, Frans, alle begrip,’ zei ik. ‘Als je wilt, kom ik op een later moment terug.’

Waarop hij zei: ‘Ik had het interview liever afgezegd, maar enfin, zaken zijn zaken. En jullie hebben erop gerekend, dus laten we het in godesnaam maar doen.’

Even later geen spoor meer van verdriet, het interview is aardig op stoom. Er wordt zelfs gezellig gekeuveld in zijn ‘gouden’ kamer, vol goudgerande kunst.

‘Ik vind u wel iets vrouwelijks hebben.’ ‘Vind je? Ik vind van niet. Nee, ik zeg soms voor de grap: “Hé popje, even dimmen, hoor.” Ben je soms ook een nicht? Dat weet ik toch niet? Hahaha. En woon je in Amsterdam?’

‘Op de Rooseveltlaan. Kom maar een keer langs. Een groot huis, maar niet zo groot als dat van u.’

‘Maar ik ben maar alleen. En schat, je denkt toch zeker niet dat de modekoning bij jou over de vloer komt?’

In de zaal ontstond een stevige woordenwisseling met andere aanwezige beroemdheden, waarbij superlatieven als ‘klootzak’ en ‘stoephoer’ niet van de lucht waren.

Maar dan, uit het niets, met een ernstige kop: ‘Ik moet je trouwens iets vreselijks vertellen. Je weet het nog niet. Vanochtend is (…) plotseling overleden, zelfmoord. Verschrikkelijk, niet?’

Tranen. ‘Maar ja, zaken zijn zaken, dus laten we doorgaan.’

Wat is er met Frans aan de hand? dacht ik. Hij zal toch niet aan het dementeren zijn? Het kon bijna niet anders. Ik zou ermee kunnen scoren, zoals Ad Fransen ooit deed, in een berucht geworden interview met een dementerende Gerard Reve voor hp/De Tijd – in 2006 geboekstaafd in Hoe Reve zijn verjaardag vierde (Uitgeverij Podium, Amsterdam). Maar ach, die arme Frans, wie was ik om hem te outen? Ik besloot om het dieptragische voorval wel te benoemen in het interview, maar de suggestie van beginnende dementie niet.

In de weken na verschijning van het interview ontving ik een chique uitnodiging van Joop Braakhekke voor een feestelijk diner met optreden van de door hem net ontdekte zingende ster Sven Ratzke in het theaterzaaltje achter zijn restaurant Le Garage. Frans Molenaar, een van de frequentste bezoekers van het restaurant, was er ook, evenals vele andere beroemde gasten. Tijdens de eerste gang ving Sven aan met zijn wervelende show. Allereerst memoreerde hij zijn ontmoeting met Joop Braakhekke.

Achter mij hoorde ik iemand hardop ernstig vragen: ‘Maar wie is Joop?’ Ik herkende meteen de stem van Molenaar.

Zonder erbij na te denken, gilde ik luidkeels door de zaak: ‘Een typisch gevalletje van Parkinheimer.’

Gelachen en gegierd werd er, maar het liep flink uit de hand. In de zaal ontstond een stevige woordenwisseling met andere aanwezige beroemdheden, waarbij superlatieven als ‘klootzak’ en ‘stoephoer’ niet van de lucht waren. Hoewel een klein deel van het publiek zich kostelijk met het opstootje vermaakte, werd het me door de cercle van Molenaar niet in dank afgenomen. Door de aanwezige fans van Sven Ratzke al helemáál niet, ik had zijn show immers verstoord. Ook Joop Braakhekke was (ik druk me nog zacht uit) not amused en stormde op me af: ‘Jij gaat mijn gasten niet zitten beledigen!’ Onder luid gejoel en applaus verliet ik de zaal.

Ik had er flink spijt van. Hoe kon ik zo stom zijn geweest mijn belofte te schenden, waardoor ik deze gezellige avond verstierd had? De volgende ochtend spoedde ik mij naar mijn vaste bloemist.

‘Het duurste boeket dat je ooit hebt gemaakt, plus honderd euro.’

Ik liet het diezelfde middag nog bezorgen bij Le Garage.

Daarop kreeg ik het volgende appje van Joop Braakhekke: lieve tom, dit had nou ook weer niet gehoeven. wat een prachtig bloemstuk.

Hij was bijna flauwgevallen bij het aanschouwen ervan. Het bleek inderdaad een enorm gevaarte. Ik ben die week wel een paar keer bij Le Garage langsgegaan om onder mijn eigen boeket te dineren. Ook met Sven Ratzke is het later helemaal goed gekomen, inmiddels ben ik een trouwe bezoeker van zijn shows. Na afloop drinken we altijd nog wat in de artiestenfoyer.

In de weken daarna verscheen in een bekend weekblad een onthullend artikel over een dementerende Frans Molenaar. Roddeljournalist Barbara Plugge, die ook aanwezig was geweest, moest mijn grappig bedoelde opmerking gehoord hebben (zoals iedereen in de zaak). Met Frans Molenaar liep het minder goed af; hij overleed niet lang daarna, kort na een lelijke val van de trap in zijn huis.

In de spiegel

Frénk van der Linden

Uitgeverij Luitingh-Sijthoff

€20,99

Verschijnt 1 november