Spring naar de content
bron: anp

Robbert Dijkgraaf: ‘Op de Rietveld Academie leerde ik hoe je onderzoeker wordt’

Robbert Dijkgraaf (62) is namens D66 minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Wat leest, luistert en ziet deze wereldberoemde natuurkundige in zijn vrije tijd?

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Nick Muller

Boeken

“Sommige mensen houden niet van romans omdat ze niet waargebeurd zijn, maar voor mij ze zijn waarder dan waar. Een roman is een geconcentreerde versie van de werkelijkheid. Als je een boek leest, lost dat zich op en creëert in jou een werkelijkheid, maar in een andere lezer creëert datzelfde boek weer een andere werkelijkheid. Dat is de kracht van fictie. Ik lees op dit moment drie boeken: Wormmaan van Mariken Heitman, De hemel is altijd paars van Sholeh Rezazadeh en Het blinde licht van Benjamín Labatut. Wormmaan verbindt het leven van een persoon met het ontstaan van de landbouw, maar tegelijkertijd gaat het ook over zoveel meer dan dat, bijvoorbeeld over het thema ‘identiteit’. Ik ben iemand die denkt in metaforen – soms ook wel te veel, ik heb een soort metafora nervoza –, maar daardoor spreken boeken die een beetje poëtisch geschreven zijn me erg aan. Daarnaast is dit boek ook nog eens gestoeld op een groot verhaal, wat ik ook altijd erg prettig vind. De hemel is altijd paars vind ik ook een prachtige roman. Het is het debuut van Sholeh Rezazadeh, een Iraanse die in Nederland is komen wonen. Het gaat over haar worsteling om hier een nieuw leven op te bouwen, maar ook over de herinneringen aan haar geboorteland, een land met een hele rijke poëtische cultuur. Mijn trouwste kompaan in mijn wetenschappelijke carrière is een hoogleraar aan Harvard en Iraans, dus ik heb de Iraanse cultuur via hem van heel dichtbij meegemaakt. Iedereen leert daar op school nog de gedichten van de grote dichters uit het hoofd. Dat vind ik een mooi gegeven. Het blinde licht is een heel vreemd boek. In eerste instantie lijkt het gewoon de bekende geschiedenis van aantal grote wetenschappers en hun soms vernietigende impact op de wereld. Het eerste hoofdstuk gaat bijvoorbeeld over Fritz Haber en zijn ontdekking van het gifgas, dat door hem ook werd toegepast in de Eerste Wereldoorlog. Maar de schrijver vervlecht de geschiedenis met een soort droomwereld, waarin flarden van gedachten opgeschreven worden die als feit worden gebracht. Die gedachten zijn natuurlijk niet waar, maar daardoor voor mij weer waarder dan waar, omdat ze iets belichten wat je anders niet ziet.

“Mijn favoriete schrijver is natuurlijk mijn vrouw Pia de Jong. Van haar lees ik alles – ook alles wat jullie nooit te lezen zullen krijgen, omdat ze het niet goed genoeg vindt. Buiten de familiekring is mijn favoriete schrijver Vladimir Nabokov. Hij voldoet aan zijn eigen definitie dat hij schrijft met de precisie van een dichter en de verbeelding van een wetenschapper. Hij was ook wetenschapper: hij wist ontzettend veel van vlinders en heeft daar ook over gepubliceerd. Mijn all-time favorite boek van hem is Speak, Memory. Ik denk dat ik niemand ken die zo nauwkeurig zijn jonge jaren heeft beschreven. Hij schreef eens: alles wat ik zie onthoud ik, en dat onthoud ik ook heel beeldend. Nabokov is net als ik een synestheet. Alles, van mensen tot letters tot getallen, heeft voor synestheten een kleur. Je kunt direct zien of iemand écht een synestheet is als hij de kleur met drie decimalen achter de komma kan beschrijven. Dus een letter is niet paars, maar een bepaalde licht-violette tint die helt naar blauw, bijvoorbeeld. Zijn jeugdherinneringen zijn ook met drie decimalen achter de komma beschreven. In Speak, Memory zit een prachtige scène waarin hij beschrijft hoe zijn vader door de boeren wordt gejojood. Ze woonden in een landhuis en blijkbaar was het een jaarlijkse traditie dat de heer des huizes door de boeren in de lucht werd gegooid. Nabokov beschrijft hoe hij in de eetkamer op de eerste verdieping zit en zijn vader in het raam ziet verschijnen en weer naar beneden ziet vallen. Mijn vader had ook zo’n soort beeld van zijn vader. Mijn opa was ziek en lag op bed te roken, toen opeens het matras in vlammen opging. Dat was op de eerste verdieping van een heel klein arbeidershuisje. Hij gooide het matras naar buiten. Mijn vader zat beneden en vertelde dat hij het opeens zag sneeuwen midden in de zomer: overal dwarrelden vlokken kapok naar beneden.

“Mensen vragen me weleens: jouw wereld, de wereld van de natuurkundigen, hoe leer je die kennen? Dan antwoord ik: lees The Making of the Atomic Bomb van Richard Rhodes. Dat is een van de beste boeken die ik ken. Het is een groepsportret van een generatie natuurkundigen die in de eerste helft van de twintigste eeuw die eerste atoombom maakten, maar eigenlijk wordt de hele wereldgeschiedenis van die periode erin gereflecteerd. Soms heb je een boek dat op de een of andere manier samenvat wat jouw wereld is en voor mij is dat dit boek. In de wetenschap gaat het om iets heel individueels, je eigen ideeën en onderzoeken, maar je bent altijd onderdeel van een groter geheel. Dat laat dit boek heel mooi zien. Ik las het voor het eerst ergens in de jaren tachtig. Ik was student en wist nog niet zo goed welke kant ik op wilde gaan. Ik had tot mijn achttiende nog nooit een universiteit gezien. Ik kom niet uit een gezin waarin studeren vanzelfsprekend was, maar door boeken te lezen had ik wel een beeld van al die plekken die me toen al interessant leken. Ik las in die tijd bijvoorbeeld boeken over Einstein, over zijn tijd in Princeton, maar had natuurlijk nooit kunnen denken dat ik daar veertig jaar later zelf zou rondlopen. Hoe ben je daar gekomen? Niet omdat je de boeken die je hebt gelezen wilde volgen, maar omdat die boeken bepaalde beelden in je hoofd hebben gezet die je bij zijn gebleven en waar je je leven ook op stuurt, zonder dat je dat heel bewust doet. Die boeken zijn een soort kompas geworden.”

Kunst

“Eind jaren zeventig ging ik natuurkunde studeren. Ik was heel erg ambitieus en dacht: nu ga ik de grote wereld in. Het was dan ook een teleurstelling dat die wereld vooral leek te bestaan uit het halen van tentamens en het volgen van een pad dat voor jou was uitgestippeld. Ik raakte verveeld. Ik was in mijn jonge jaren altijd bezig geweest met schilderen en tekenen en pakte dat weer op om de verveling tegen te gaan, zonder daar iets mee te willen doen. In diezelfde tijd leerde ik mijn vrouw kennen, die zei: ‘Wat ben je aan het doen? Je bent zogenaamd natuurkundestudent, maar je hele huis staat vol met schilderijen. Moet je daar niet iets mee gaan doen?’ Mijn kompas wees me die richting uit en ik meldde me aan voor de Rietveld Academie. 

Rosy-Fingered Dawn at Louse Point van Willem de Kooning

Ik ben nooit zo blij geweest in m’n leven als de dag dat ik daar werd aangenomen. Ik vond het fantastisch om op een kunstacademie te zitten, maar wat ik een heel grote opluchting vond: er waren geen tentamens. Tentamens waren voor mij geen probleem, omdat ik er heel goed in was. Iemand vertelde mij wat ik moest leren om een tien te halen en ik haalde een tien. Ik probeer altijd maximaal te scoren, maar dat leidt enorm af van het plezier dat je ergens in hebt. Op de Rietveld hoefde ik niet te scoren. De belangrijkste vraag die daar werd gesteld: wat heb je vandaag ontdekt? Als je daar iets op kon antwoorden, was dat al voldoende. Ik werd ook gedwongen om dingen te doen waar ik niets mee had: fotografie, industrieel ontwerp, grafische vormgeving… Ik vond dat zo’n bevrijding. Soms gingen we gewoon een middag naar het Stedelijk en kon ik me een hele poos vergapen aan het schilderij Rosy-Fingered Dawn at Louse Point van Willem de Kooning. Later heeft dat nog heel lang als ansichtkaart op mijn werkkamer gestaan. Na het eerste jaar dacht ik: ben ik nu wel het goede aan het doen? Want als ik echt mijn kracht wil benutten, moet ik misschien toch weer natuurkunde gaan studeren. Ik ben na twee jaar teruggegaan naar de studie natuurkunde en heb in een zomer alle tentamens gedaan. Daarna ben ik gaan studeren zoals ik dat had gedaan op de Rietveld. Ik ging dingen onderzoeken, dingen uitrekenen, ook al vroeg ik daarmee naar de bekende weg, want je komt niet direct op een origineel idee. Aan het eind van de week keek ik dan wat ik had gedaan. 

“Op de Rietveld Academie heb ik geleerd hoe je onderzoeker wordt. Je moet vooral veel durven doen. Als natuurkundig onderzoeker maak je ook geen tentamens; je mag zelf een vraag stellen en je weet niet eens of die vraag een antwoord heeft. Je stelt terecht dat er op de universiteiten tegenwoordig wordt geklaagd over een te hoge werkdruk en dat de manier van werken zoals ik hier propageer bijna onmogelijk is geworden. Er wordt te veel een pad voor je uitgelegd, terwijl ik er zelf juist heel veel profijt van heb gehad om dat kronkelpad af te leggen. Een van de dingen die ik voel is dat er meer ruimte moet komen voor die kronkelpaden. Dat is een heel hoge ambitie, maar als docenten op een universiteit meer tijd hebben om onderzoek te doen en studenten meer tijd hebben om op hun eigen tempo hun eigen weg te vinden, dan is dat geen verspilde ruimte. Die lege ruimte heb je vaak ook nodig. Mijn metaforische brein laat nu een schuifpuzzel zien, waar altijd een hokje leeg moet zijn, anders krijg je de puzzel niet gemaakt.”

Robbert Dijkgraaf, zonder titel, circa 1982

Theater

“Ik voel me heel erg schuldig. De afgelopen maanden waren de theaters weer open, maar ik ben nog niet geweest. Ik wil wel gaan, maar dan komt er op het laatste moment weer een overleg tussendoor en dan moet je afzeggen. Als ik naar theater ga, dan ga ik meestal naar muziek, opera of dans. Toneel dreigt altijd wat meer naar de achtergrond te raken, maar als ik naar een toneelvoorstelling ga, schrik ik altijd weer van hoe erg dat binnenkomt. Voor de pandemie zijn we in New York naar Angels in America geweest. Het is niet vaak dat je naar een cultureel verschijnsel gaat en dat je bij wijze van spreken een week nodig hebt om bij te komen van de intensiteit daarvan. Dat had ik bij deze voorstelling wel. 

Hans van Manen

“De laatste voorstelling die ik heb gezien is The Lehman Trilogy, afgelopen herfst, ook in New York. Het is het verhaal van het kapitalisme. Het begint in 1844 als Henry Lehman een kruidenierszaak opent in Alabama, en eindigt met de val van de Lehman Brothers in 2008. Ik ga met mijn vrouw heel vaak naar dansvoorstellingen. Iets waar we echt naar uitkijken, is het Hans van Manen Festival van Nationale Opera & Ballet. In Japan heb je een categorie mensen die ‘living treasures’ worden genoemd en Hans van Manen is voor mij zo’n living treasure. Iemand die we moeten koesteren. Deze zomer wordt hij negentig jaar en om dat te vieren worden zijn beste choreografieën nog eens opgevoerd. Ik heb de afgelopen tien jaar in het buitenland gezeten en dan zie je je land soms beter dan van binnenuit. Wat me opviel, is hoe prominent ons land internationaal gezien aanwezig is in de wereld van kunst en cultuur. Niet alleen in de dans, maar ook op het gebied van beeldende kunst, toneel en muziek. Soms schatten we onszelf als te belangrijk in, maar soms ook als te onbelangrijk. Nederland glimt en glanst op cultureel vlak mooier dan wij denken.”

Muziek

“Mijn moeder was gefascineerd door mode. Ze was altijd bezig met het ontwerpen van kleren, omdat ze dacht: ik kan naar de winkel gaan, maar het is honderd keer leuker om zelf iets te maken. Dan kun je alle kleuren en alle vormen zelf bepalen. Ik vond dat een briljante gedachte. Je kunt je eigen wereld vormgeven. Ik was een jongen die de mode een beetje volgde en daar allerlei ideeën over had. Ik weet nog dat ik ergens een oud leren jack vond. Door het binnenstebuiten te keren maakte ik er een suède pak van. Of mijn moeder kocht een lap paarse stof en daar maakten we dan een broek van waar ik ook in naar school ging. Gewoon no shame, haha. Op een gegeven moment word je puber en krijg je wat meer zelfreflectie, maar ik ben er trots op dat ik als kind aan alles en iedereen maling had. In die tijd was ik gek van David Bowie. Mijn moeder heeft toen een lichtblauw Bowie-pak voor me gemaakt, inclusief grote schouders. Helaas heb ik dat pak niet meer en mijn moeder is overleden, maar de liefde voor kunst en mode komt echt van haar. 

“Zoals je ziet, ligt hier in mijn werkkamer het boek David Bowie Compleet. Ik vind het nog steeds onvoorstelbaar wat hij gedaan heeft. Bowie is iemand die van zijn leven een gesamtkunstwerk heeft gemaakt. Net als een roman is zijn leven een geconcentreerde vorm van de werkelijkheid. In al zijn uitingen – mode, muziek, film, toneel, beeldende kunst – zit iets gemeenschappelijks, maar wat is dat dan? Het bijzondere aan grote kunstenaars is dat ze hun eigen wereld vormgeven en dat daar een soort essentie in zit. We zijn allemaal een afzonderlijk mens. We zijn ondere andere wie we zijn omdat we op onze eigen manier naar dingen kijken: we hebben een eigen perspectief. We dragen de kleren die we mooi vinden, hangen kunst aan de muur die ons aanspreekt en luisteren naar muziek die ons wat doet. Bij grote kunstenaars is dat eigen perspectief zo helder dat je aan de hand van de kunst die iemand heeft nagelaten de persoon kunt reconstrueren. Zie hun oeuvre als een soort explosie: je raapt de scherven op, voegt die bij elkaar en je hebt de essentie van een persoon. Die persoon blijft daardoor levend. Uiteindelijk geldt dit principe voor ieder mens, voeg alle scherven bij elkaar en je hebt een reconstructie van wie iemand was, maar van mij kun je niet zo’n dik boek maken met complete werken, dan ben je snel klaar. 

David Bowie

“Bach is een andere kunstenaar die voor mij leidend is. Ook bij hem kijken we naar de externe manifestatie, maar er zit iets diepers onder, de gemeenschappelijke bron waar alles uit komt. Ik luister iedere dag naar zijn muziek. Meestal zet ik zijn klaviermuziek op, maar ik hoor ook zijn vioolpartita’s en -sonates en zijn cellosuites – eigenlijk al zijn kleinere werk. Daar is hij een meester in. Ik speel zelf ook graag muziek. Mijn eerste instrument is fluit, zijn fluitstukken ken ik dan ook van binnen en van buiten, maar ik speel ook een beetje klavecimbel. Mensen vragen mij weleens naar de veronderstelde wiskundige opbouw van zijn partituren, of ik die patronen meteen herken. Als je zijn muziek speelt, denk je: o ja patroon, o ja patroon, o ja patroon, knal! Dan doorbreekt hij het patroon op een totaal briljante manier. Hij gaat rustig verder, je denkt weer patronen te zien en dan boem! – weer een andere afslag. Ik herken daarin een abstracte creativiteit die ik zie bij grote wiskundigen: ook zij vertellen een logisch verhaal en nemen dan opeens een bijzondere afslag. Bach is enorm speels en doet juist in dat kleinere werk gekke dingen: hij is totaal vrij. Dat spreekt mij zo aan. Dat is volgens mij het verschil tussen een kunstenaar en een briljant kunstenaar: een gewone kunstenaar heeft iets meer een voorspelbaar karakter.”

Film

“In de zeventiende en achttiende eeuw was het heel vanzelfsprekend: je had een idee en zocht een vorm om dat idee uit te leggen. Dat kon een roman of een theaterstuk zijn, en in latere tijden werd film daaraan toegevoegd. Ik ben in deze functie ook verantwoordelijk voor het kunstonderwijs, en het valt me op dat jonge kunstenaars veel bezig zijn met maatschappelijke thema’s en hoe ze deze door middel van kunst bij het grote publiek onder de aandacht kunnen brengen. We gaan terug naar een tijd waarin kennis en emotie meer door elkaar heen lopen in de kunsten. Je ziet dat ook terug in de films die de laatste jaren verschijnen. Neem bijvoorbeeld Don’t Look Up en de films van Christopher Nolan. Don’t Look Up gaat over een komeet die het leven op aarde bedreigt. Het is een metafoor voor het klimaatprobleem. Sommige media gaan mee met de wetenschappers die dit probleem aankaarten, maar andere media – aangestuurd door een groep complotdenkers die er alternatieve feiten op nahouden – ontkennen het juist. Je kunt denken dat deze film een karikatuur van de werkelijkheid is, maar dat is niet zo. Het is soms namelijk erg moeilijk om van deze wereld een karikatuur te maken. Ik grap weleens dat de stukken van De Speld misschien nog wel beter laten zien wat er eigenlijk aan de hand is dan de officiële nieuwsberichten. We zijn niet altijd meer in staat om op een adequate manier met de waarheid om te gaan. Ik vind het mooi dat je dat met zo’n film kunt adresseren; zoiets heeft veel meer impact dan een serie saaie lezingen. 

“Christopher Nolan is een van mijn favoriete filmmakers van dit moment. Afgelopen herfst heb ik hem ontmoet, want zijn volgende film gaat over Robert Oppenheimer (Amerikaanse natuurkundige, vader van de atoombom – red.). Tot voor kort had ik zijn baan, werkte ik in zijn kantoor en woonde ik in zijn huis, dus Nolan heeft twee dagen met me meegelopen en ik heb hem alles verteld. Nolans grote thema is ‘tijd’. Van Memento tot Interstellar, van Dunkirk tot Tenet, alles draait om het begrip ‘tijd’. Het materiaal waar ik als natuurkundige mee werk is ook ‘tijd’. Ik ben heel vaak op conferenties geweest waar ik als natuurkundige werd gevraagd om wat over tijd te vertellen. Ik voelde me dan altijd een beetje als een timmerman op een congres over hout, want tijd is iets waar ik mee werk. Ik reken ermee, ik verbuig het, ik speel ermee. Van de oerknal tot zwarte gaten: tijd is het element. Dat is dus ons raakvlak. Je begrijpt dat ik heel benieuwd ben naar de film over Oppenheimer. Ik kreeg laatst al wat snapshots toegestuurd van de mensen met wie ik daar werkte: ze zijn nu bezig met de opnames. Het is een bizar idee dat we straks in de bioscoop naar ons eigen huis en onze eigen tuin kunnen kijken.” 

Don’t Look Up