Spring naar de content
bron: anp

De swingende jaren vijftig

De jaren vijftig duf en saai? Helemaal niet. De lesbo Pia Beck reed in haar blitse sportwagen over de boulevard, in huize Jagtlust begon de summer of love, en de Bijstands- en Mammoetwet werden voorbereid. Menig koppige voorloper drukte zijn stempel op de maatschappij. De jaren vijftig waren roaring, vindt schrijver Ad van Liempt.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Willem Pekelder

De eerste uitzending van wat toen nog het NTS Journaal heette, zorgde in januari 1956 meteen voor een Hilversumse rel. In de leader bevond zich een danseresje in tutu, wat bij de NCRV tot grote opwinding leidde. De protestants-christelijke omroep deelde NTS-hoofdredacteur Carel Enkelaar mee ‘voor dit onderdeel van het Journaal geen verantwoordelijkheid te kunnen dragen.’ Waarop de balletscène van twee seconden voorgoed uit de leader verdween. Want de verzuilde omroep was de baas in Hilversum.

Saai, sloom en duf, dat waren de jaren vijftig. Een beeld dat vooral in de jaren zestig werd gevestigd. De hemelbestormers van de sixties konden het voorafgaande decennium goed gebruiken als contrastvloeistof voor al het schoons dat zij zélf in petto hadden voor de mensheid.

Toch waren de jaren vijftig minder traditioneel en verkerkelijkt dan ‘we’ denken, bemerkte een nieuwe generatie geschiedkundigen eind twintigste eeuw, onder wie historicus wijlen Hans Righart. “De voorgevel van het huis staat nog stevig overeind en lijkt volkomen intact,” schrijft hij in De eindeloze jaren zestig (1995), “maar ondertussen zijn de fundamenten flink aan het verzakken, zitten in de achtermuur scheuren en vreet de rot in het houtwerk.”

Ad van Liempt, een van de bedenkers in 2000 van Andere Tijden, doorliep een soortgelijke gedachtenexercitie. Zelf opgegroeid in de jaren vijftig ontdekte hij vooral door genoemd geschiedenisprogramma dat het tijdperk meer was dan een suf interval tussen Tweede Wereldoorlog en flower power. “In de jaren vijftig werd het fundament gelegd voor veel vernieuwingen in de periode erna. Je kan zeggen dat de jaren zestig tóen zijn begonnen. Er is een herwaardering van dat tijdvak aan de gang, terwijl de jaren zestig juist wat meer worden gerela-
tiveerd,” vertelt hij in een café in zijn geboorteplaats Utrecht.

In de jaren vijftig werd het fundament gelegd voor veel vernieuwingen in de periode erna

Van Liempt schreef er een dik boek over, getiteld De roaring fifties, uitgegeven door Balans, waarin hij elf vernieuwers van die jaren portretteert. Zo zette Johan van Veen, ingenieur bij Rijkswaterstaat, de eerste schetsen voor de Deltawerken op papier, trof minister Jo Cals voorbereidingen voor de Mammoetwet, hield psycholoog Mary Zeldenrust een pleidooi voor seksuele vrijheid en een benadering van het kind als volwaardig wezen, opende Ab Heijn de zelfbedieningszaak en later de supermarkt, prepareerde onze eerste vrouwelijke minister Marga Klompé de Algemene Bijstandswet, en schopte Annie M.G. Schmidt tegen elk denkbaar heilig huisje.

Ach ja, Annie M.G. Haar ruzies met Hilversum waren legendarisch en illustratief voor de algemene preutsheid in die jaren – niet alleen bij omroepen als NCRV en KRO. In november 1956 ontving de rebelse schrijfster via haar producer een brief van de Vara-leiding, waarin werd verzocht in de komende uitzending van het hoorspel De familie Doorsnee het woord ‘kontje’ te vervangen door een aanduiding ‘die voor vele luisteraars minder onfatsoenlijk zal klinken’. In een schrijven aan de Vara-directie, in datzelfde jaar 1956, dreigde ze samen met producer Wim Ibo het bijltje erbij neer te gooien, wanneer ‘uw politiek van tegemoetkoming aan het verstand van imbecielen’ niet stopt. Ondertussen smokkelde Schmidt in het populaire radioprogramma een evident homoseksuele winkelbediende naar binnen.

Vernieuwing stond in de jaren vijftig náást traditie, is de conclusie van gepromoveerd historicus Van Liempt. Terwijl maatschappelijk alles zijn bedaarde gangetje leek te gaan, waren het eigenzinnige individuen die, een handje geholpen door de toenemende welvaart, de barricaden bestormden. En dat in een tijd waarin het individu nauwelijks bestond. Het ging immers om het collectief, de zuil.

Zelf groeide Van Liempt (1949) op in de katholieke zuil. Zijn ouders waren lid van de KRO, en waren geabonneerd op de Volkskrant en Het Centrum. Voetballen en tafeltennissen deed Ad bij de katholieke club. Een tijd van nette armoe, herinnert de schrijver zich. “Mijn vader had een eenmans-bouwbedrijf. We leden geen honger en verkeerden niet in het taaie ongerief, om een boektitel van Theo Thijssen te citeren, maar onze kleding was wel vaak tweedehands.” Een brave katholieke jongen was hij, een ijverig leerling van de katholieke school, die zijn leeshonger stilde bij de parochiebibliotheek, waar zijn zussen vrijwilligster waren. ‘Andersdenkenden’ kwam hij niet tegen. 

Toch begon ook de katholieke zuil halverwege de jaren vijftig scheurtjes te vertonen. Weliswaar vaardigden de bisschoppen in 1954 nog hun beruchte Mandement uit, waarin het katholieken werd verboden lid te zijn van de socialistische vakbeweging NVV of te luisteren naar de Vara, het was wél de laatste keer dat het episcopaat zich zo indringend met het persoonlijke leven van het kerkvolk bemoeide. En over het Mandement zelf werd op bescheiden wijze gediscussieerd. In de Volkskrant vroeg lezer A. Peters zich af of hij nog wel naar Vara’s Familie Doorsnee mocht luisteren. De krant kwam met een typisch katholieke oplossing: omdat het programma geen socialistische levensbeschouwing uitdroeg, zou het beluisteren ervan wel zijn toegestaan.

De tekst gaat onder de foto verder.

‘De Vijftigers’, vlnr. Remco Campert, Gerrit Kouwenaar, Bert Schierbeek, Jan Elburg en Lucebert

In de achterkamertjes ging het er, volgens De roaring fifties, soms heftiger aan toe. Marga Klompé zou hebben gedreigd haar lidmaatschap van de Katholieke Volkspartij op te zeggen, omdat ze meende dat het Mandement met de KVP was bekokstoofd. Het zou aan Klompé hebben gelegen dat de bisschoppen het lidmaatschap van de PvdA uiteindelijk niet verboden, maar slechts ontrieden. Van Liempt: “Je merkt hoe spannend het allemaal toeging achter de schermen, maar er was nog geen journalistiek die dat blootlegde. De pers stond in die jaren in dienst van de boodschap van de zuilen; pas vanaf de jaren zestig werd waarheidsvinding het belangrijkste doel.”

Biografieën hebben de leemtes van de pers uit de jaren vijftig opgevuld, en Van Liempt maakte er, naast historisch onderzoek van onder anderen Hans Righart en Piet de Rooy, voor zijn boek gretig gebruik van. Hij voelt zich schatplichtig aan de biografieën van onder anderen Cals, Van Veen, Schmidt en Klompé, waaruit Van Liempt telkens het vernieuwende element van geportretteerden distilleerde. Aanvullend materiaal vond de auteur vooral bij Delpher. “Dankzij die online krantenbank kon ik een eindeloze hoeveelheid betrouwbare bronnen raadplegen. Mijn voordeel is: ik schrik niet van een metertje papier. Het heeft me goed door de coronatijd geholpen.”

Afvallers waren er ook. Premier Drees bijvoorbeeld. Hij was in de jaren vijftig de belangrijkste man voor Nederland, maar voldeed niet aan Van Liempts criterium van voorlijkheid. Hetzelfde geldt voor filmmaker Bert Haanstra. Hij won weliswaar een Oscar voor Glas, maar in de jaren zestig categoriseerden nieuwe cineasten hem als vertegenwoordiger van de oude film. Vandaar. 

Het mooiste wat Van Liempt in de archieven – ditmaal een bibliotheek – aantrof, was het proefschrift van Mary Zeldenrust over psychologische factoren bij de inrichting van een woning. Ze deed onderzoek bij honderd Rotterdamse gezinnen en constateerde overvolle kamers, waarbij het meubilair bij voorkeur symmetrisch stond opgesteld. “De Nederlander heeft last van angst voor de ruimte, angst voor de vrijheid, angst voor het aan zichzelf overgeleverd zijn,” concludeert de psychologe. Van Liempt: “Men was bang voor de Russen en zocht onbewust veiligheid in het interieur, bijvoorbeeld in dichte crapauds.”

Zeldenrust ging na haar promotie in 1956 niet door op het pad van de woning-inrichting, maar stortte zich onder meer op kinderwelzijn. Wie De roaring fifties leest, ziet daarbij een overeenkomst met Annie M.G. Schmidt. Beide vrouwen zagen het kind als volwaardig individu, niet slechts als voorstadium van een volwassene. Het kind moest serieus worden genomen, en niet steeds maar worden betutteld door volwassenen. “Schmidt en Zeldenrust stonden aan de wieg van onderhandelingsopvoeding, zoals we die tegenwoordig kennen,” zegt Van Liempt.

Als voorzitter van de NVSH streed Zeldenrust bovendien voor seksuele vrijheid, onder meer van homoseksuelen. Van Liempt: “Ze heeft homoseksualiteit op de agenda gezet, maar het heeft nog lang geduurd voordat het breed werd geaccepteerd.”

Dat ondervond Pia Beck aan den lijve. De jazzpianiste werd een nachtclub uitgezet wegens, volgens de eigenares, ‘libische toestanden’ met vrouwelijke fans bij de kleedkamer. Zelfs het woord ‘lesbisch’ was blijkbaar nog niet tot iedereen doorgedrongen. Van Liempt: “Beck viel op vrouwen en maakte daar geen geheim van. Ze leed onder de discriminatie, maar hield dat stil. Het grote publiek was sowieso niet van haar geaardheid op de hoogte. Journalisten wel, maar die schreven in die tijd niet over het liefdesleven van de sterren.” 

De ruzies van Annie M.G. Schmidt met Hilversum waren legendarisch en illustratief voor de algemene preutsheid

De mondaine Beck met haar make-up, blonde kuif, en rode sportbolide, waarmee ze over de boulevard van Scheveningen boemelde met haar arm losjes uit het raam – hoe werd dat alles ontvangen door een volk dat grotendeels toch om zes uur achter de spruitjes zat? Van Liempt: “Heel opmerkelijk, men vond het fantastisch. Dat heeft ook te maken met het air van Amerika dat om Beck heen hing: niet alleen door haar glamoureuze uiterlijk, maar vooral door haar muziek: jazz. Pia’s Boogie! In de jaren vijftig was alles wat met het moderne Amerika te maken had geweldig. Zij waren onze bevrijders, ons grote voorbeeld. Met Becks sportwagen kwam de nieuwe tijd letterlijk ons land binnenrollen.”

Ook op het gebied van PR was de pianiste een voorloper. Ze had een manager die voor elk wissewasje de pers wist te vinden, wat redelijk uniek was voor die tijd. Vooral De Telegraaf was een dankbare afnemer van Beck-nieuws. Zelfs het herstel van de gebroken pink van de zangeres was een bericht waard. En zo werd Beck door een slimme PR in de jaren vijftig een van de eerste Bekende Nederlanders.

Het gevoel voor moderne marketing had ze gemeen met Ab Heijn, die in 1952 zijn eerste zelfbedieningszaak opende in Schiedam en in 1955 zijn eerste supermarkt in Rotterdam. Toen kopers in 1952 na het boodschappen doen klaagden: “Je koopt zoveel meer op deze manier,” was Heijns gevatte antwoord: “Nee, u vergeet zoveel minder.” Het zou een perfecte reclame-
slogan kunnen zijn. Met een beetje fantasie kun je zelfs zeggen dat Albert Heijn heeft meegewerkt aan het doorbreken van de verzuiling: men ging niet meer naar de katholieke of protestantse kruidenier, nee iedereen trok op naar de ‘oecumenische’ kooptempel: de supermarkt. 

Van Liempt: “Maar dat was niet Heijns grootste verdienste. Wat hij voor elkaar heeft gekregen is een sensationele doorbreking van de gewoonten in het boodschappen doen. De klant mocht voortaan zelf kiezen wat hij in zijn mandje deed. Voorbij was het met de traditionele kruidenier, wiens voornaamste bezigheid – volgens een prachtige definitie van Ab Heijn – was: spullen van grote zakken in kleine zakken doen.”

Hoe zouden de vernieuwers zich in die jaren vijftig hebben gevoeld, als vreemde eenden in de bijt of als zelfverzekerde voorlopers die wisten: straks denkt ‘iedereen’ zo? Van Liempt: “De overeenkomst is dat het stuk voor stuk nogal dwarse, koppige types waren, die door weerstanden heen durfden breken. Ze waren ervan overtuigd dat ze met iets belangrijks bezig waren. Zo’n onderwijsminister als Cals bijvoorbeeld, die precies uitrekent: als ik nú even doorzet, nú mijn Mammoetwet in de minsterraad breng, dan haalt-ie nog net op tijd het Staatsblad. Hij kreeg het aan de stok met minister-president Drees, die het voldoende vond als Cals alleen de Onderwijsraad om advies vroeg. Maar Cals wilde voor zijn onderwijs-reorganisatie het héle werkveld raadplegen. A hell of a job. Hij had, zoals alle vernieuwers, een enorm doorzettingsvermogen. Niet blind, maar calculerend. Daar kunnen we ook vandaag nog iets van leren.”

Zijn werkdrift leidde ertoe dat Cals zelfs op zondagavond nog op het ministerie te vinden was. In vakanties leverde hij zijn gezin af op de camping en boekte zelf een hotel in de buurt om stukken te kunnen lezen.

Eenzelfde vakidioot was Johan van Veen. Hij schreef vanaf de jaren dertig als hoofd van de Studiedienst van Rijkswaterstaat honderden nota’s over de gevaren die de Nederlandse kust bedreigden, maar hij werd niet gehoord. Op kantoor viel hij in ongenade. “Ze willen niet naar mij luisteren, beschouwen mij als een Cassandra, als een sombere waarzegger die de verdrinkingsdood van duizenden mensen aankondigt,” luchtte de ingenieur zijn hart in een interview met Elsevier.

Dat verhaal werd overigens nooit geplaatst. Elsevier-journalist Herman Looman, die najaar 1952 was begonnen met zijn monsterreportage over de waterstaatkundige (on)veiligheid van Nederland, kreeg van zijn hoofdredactie uiteindelijk nul op rekest. Van Liempt: “Hoofdredacteur Wouter de Keizer brieste: ‘Vijf jaar heeft dit volk onder de terreur van de Duitsers geleefd, en dan kom jij vertellen dat ze ook nog gaan verzuipen.’ Maar hoezeer had Van Veen gelijk. Twee maanden na geplande publicatiedatum bezweken de dijken in Zeeland, Zuid-Holland en Noord-Brabant. De Watersnoodramp was een feit.”

In de jaren vijftig was alles wat met het moderne Amerika te maken had geweldig

Zelfs twee dagen vóór die eerste februari 1953 had Van Veen nog een waarschuwing doen uitgaan. Op 29 januari verscheen zijn Afsluitingsplan der Tussenwateren. Het was welbeschouwd de profielschets voor het latere Deltaplan, dat tussen 1958 en 1997 werd uitgevoerd.

Van Liempt: “Als je het in een roman schreef, zou niemand je geloven: ‘Flikker op zeg: eerst een rapport en twee dagen later een overstroming?!’ Annejet van der Zijl vertelde me eens: tegen de werkelijkheid valt niet op te fantaseren.” Lachend: “Daarom is ze non-fictie gaan schrijven.”

Van Veens naam is grotendeels in vergetelheid geraakt. Zoals dat met meer geportretteerden uit Van Liempts boek het geval is. Egidius Joosten bijvoorbeeld. De Limburgse aannemer richtte de eerste Nederlandse betaald voetbalclub op: Fortuna ’54. En in datzelfde jaar 1954 dwong hij bij de KNVB de eerste betaald voetbalcompetitie af. Nederland ging eindelijk iets voorstellen in voetballand.

Een andere vergeten naam: Mieke Bouman. Zij nam in 1956 de verdediging op zich van twee Nederlanders die in Indonesië werden verdacht van spionage: Leon Jungschläger en Henry Schmidt. Het duo was eerst bijgestaan door haar man Herman, maar die bezweek onder de spanningen van het showproces. Waarop de juridisch ongeschoolde Mieke in het strijdperk trad en uitgroeide tot een nationale heldin. In mei 1956 betitelde het Nipo haar als meest bewonderde vrouw. Op nummer twee stond prinses Gracia van Monaco. 

Maar was Bouman een vernieuwer? Kun je niet net zo goed beweren dat zij met haar verdediging de Nederlanders in de kaart speelde die rancuneus waren over het verlies van ‘ons Indië’? Van Liempt: “Mieke Bouman was wel degelijk een vernieuwer. Ze toonde onder onmogelijke omstandigheden grote moed. Ze was daarmee een toonbeeld van emancipatie, in een tijd waarin van de vrouw louter onderdanigheid werd verwacht.”

Zijn boek, zegt de auteur, ‘ritselt van de emancipatie’. “De uitgever en ik hebben gezocht naar mensen die de maatschappij zo breed mogelijk representeerden. Bij de vrouwen kwamen we steeds uit op voorlopers van gelijke behandeling. Niet alleen Mieke Bouwman, maar ook Pia Beck, die leidinggaf aan een combo van mannen. En niet te vergeten natuurlijk Marga Klompé. Zij was in 1956 Nederlands eerste vrouwelijke minister en kon in 1967 zelfs minister-president worden. Maar voor die eer bedankte ze, omdat ze vond dat ze te weinig van economie afwist. Waarop vervolgens oud-duikbootkapitein Piet de Jong premier werd, die van economie evenmin kaas had gegeten.”

En Carel Enkelaar, de eerste baas van het NTS Journaal, was hij een vernieuwer? Hij moest wel luisteren naar de Journaal-commissie, waarmee de verzuilde omroepverenigingen de inhoud van het Journaal wilden bepalen. Van Liempt: “Vergis je niet, Enkelaar voerde een dagelijkse oorlog met die omroepen. En van die Journaal-commissie trok hij zich niets aan. Ik heb hem ook gekozen om de absurditeit van die verzuilde tijd te beschrijven, met vijf omroepen die op vrijdagochtend vergaderden over het Journaal van de komende week. Dat ging dan ongeveer zo. De NCRV-vertegenwoordiger: ‘Er is zaterdag een congres van de ARP.’ De KRO-man: ‘Er wordt zondag een bisschop gewijd.’ En de VARA-representant: ‘Maandag een vergadering van de NVV.’ De omroepen gaven dat als boodschappenlijstje mee aan Enkelaar, die het meestal meteen in de prullenbak gooide. Onder zijn leiding werd het Journaal, dat aanvankelijk maar drie keer per week op tv was, het populairste programma. Dat het aantal tv-toestellen in Nederland tussen 1956 en 1962 met zesduizend procent steeg tot twee miljoen is vooral aan Carel Enkelaar te danken.” 

Het vurrukkullukste hoofdstuk van De roaring fifties is zonder twijfel dat over Remco Campert. Als spil van de ongestructureerde vernieuwingsbeweging de Vijftigers zette hij met collega-schrijvers als Hugo Claus, Gerrit Kouwenaar en Simon Vinkenoog het gezapige literaire wereldje van de jaren vijftig op zijn kop. Bijvoorbeeld met het poëzieblad Braak, waarvan sommige critici vermoedden dat het was volgeschreven door ‘patiënten van een of ander gesticht’. “Maar,” noteert Van Liempt in zijn boek, “De Vijftigers gingen er niet onder gebukt. Ze hadden de tijd van hun leven.” Zo traden ze geregeld op in de salon van oud-verpleegster Coos Frielink aan de Valeriusstraat. Harry Mulisch blikt in De roaring fifties terug: “Er werd thee met koekjes geserveerd. Er waren altijd veel dames; een beetje dikkige, niet onaantrekkelijke dames, bij wie je dan ook kon overnachten. Als de salon uitging, was meestal de laatste tram al weg. Dan zag je in de Valeriusstraat die dames met experimentele dichters en schrijvers alle kanten opstuiven.”

De tekst gaat onder de foto verder.

Johan van Veen schreef honderden nota’s over de gevaren die de Nederlandse kust bedreigden

Eind 1950 verhuisde Campert naar Parijs, waar hij introk bij Rudy Kousbroek. Ze dachten vanuit de Franse hoofdstad het blad Braak wel even te kunnen redigeren. Maar dat viel vies tegen. Hoogleraar Hans Renders wordt geciteerd: “Er was een berg vrijwel onbegrijpelijke kopij binnengekomen (–). Een werk van Niels Augustin stuurde de lezer diep het bos in, het was onmogelijk uit te maken in welke taal het werk geschreven was (‘obaran dobar collara I armoj ki rozo blitar’).”

Van Liempt: “Ja, dat soort verhalen is hikken van het lachen. Als je leest over landhuis Jagtlust in Blaricum, waar de Vijftigers in een sfeer van alles mag en alles kan samenklitten. Jan Vrijman die voor zijn verjaardag van zijn vriendin een ‘geil wijfje’ kreeg… De summer of love is in 1956 daar in Blaricum begonnen.” En ongetwijfeld heeft Campert er de basis gelegd voor zijn bestseller uit 1961, Het leven is vurrukkulluk

“Het is een optimistisch boek, want het gaat over mensen die vooruit willen, daarvoor offers willen brengen en niet bang zijn,” vat Van Liempt De roaring fifties in één zin samen. 

Toch liep het met veel van de geportretteerden niet best af. Johan van Veens huwelijk ging eraan. Hij stierf vlak na zijn pensioen en voelde zich niet erkend. Pia Beck eindigde als makelaar in Spanje en klaagde dat ze nooit een lintje had gekregen en er in Den Haag niet eens een straat naar haar was vernoemd. Ab Heijn versleet vier vrouwen, van wie er een zelfmoord pleegde, nadat hij haar had verteld te willen scheiden. Mieke Bouman overleed, 58 jaar oud, eenzaam en alleen in een grot in Ibiza. Jo Cals stierf op 57-jarige leeftijd na een mislukt premierschap aan uitgezaaide nierkanker. Egidius Joosten eindigde, na een zwerftocht door Europa, verbitterd en verarmd in Maastricht. Mary Zeldenrust werd maar 55.

Waren dit de offers die de vernieuwers van de jaren vijftig moesten brengen voor hun eigenzinnigheid? Van Liempt: “Over die vraag heb ik mij ook het hoofd gebroken. Het is wel heel veel alles bij elkaar, al die vaak jonge en tragische sterfgevallen. Het zou kunnen dat vernieuwers een bepaalde karakterstructuur hebben, met hard werken als spil, waardoor ze zichzelf vroegtijdig opblazen. Maar eerlijk gezegd: ik weet geen antwoord op de vraag. Ik laat het graag aan de lezer.”