Spring naar de content
bron: johan kleinjan

Overdenkingen onder de kerstboom

Waarom hecht Emma Brunt, zonder geloof opgevoed, toch zo sterk aan de rituelen en tradities rond Kerstmis? Voor het antwoord keert ze terug naar haar jeugd, naar haar geboorte op kerstavond 1944.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Emma Brunt

Ik heb iets met het katholieke geloof, dat kan bijna niet anders, want ik hoef maar om me heen te kijken en ik zie de sporen ervan in mijn hele huis. De lamellen van de luxaflex voor de ramen zitten altijd halfdicht bijvoorbeeld, en in dat schemerduister loop ik elke avond als de lantarenopsteker uit een sprookje van Andersen in de rondte met een aansteker, om vlammetjes te ontlokken aan mijn kaarsen en waxinelichtjes; op die manier zie je het stof veel minder zweven in een baan zonlicht en de vergeelde houten vloer lijkt opeens wel van goud. Daar knapt een huis van op. Maar de mooiste verzameling lampjes zie je niet meteen, die zit verstopt tussen de takken van een hoge kerstboom die ik ooit heb gekregen van mijn oudste zoon, al helemaal opgetuigd met vergulde en lichtgroene ballen, en aangezien zijn plastic naaldjes er niet af vallen, laat ik hem het hele jaar gewoon staan. Dat is veel gemakkelijker dan om al die spullen van zijn takken te haken en ergens in op te bergen, meestal in zo’n kartonnen doos onder de trap waar je altijd over struikelt. Ik gun hem dus zijn bescheiden plaatsje op het ronde glazen tafeltje naast de bank, waar hij met verve zijn tol vertolkt als staande schemerlamp.

Kaarsjes opsteken in vreemde kerken in het buitenland, om de zegen van moeder Maria of een andere heilige te vragen voor de achterblijvers, dat heb ik ook al heel vaak in mijn leven gedaan – zomaar, in een impuls, omdat het zo’n goed en zachtzinnig gebaar lijkt als je daar staat, onder dat hoge stille gewelf. Maar in feite slaat het natuurlijk nergens op en kun je het alleen maar onderbrengen bij de rubriek kitsch in je leven. En als het daar dan toch op neerkomt, is het misschien wel zo eerlijk om je ontroering te beperken tot zonsondergangen boven zee en soortgelijke tranentrekkers, met een diepgang als een papieren vouwbootje dat je gedachteloos op het water zet… kijk, daar kiept het al om, en weg is het.

Nee, gemakkelijk te verklaren is het niet, want ik ben zelfs niet in enig geloof opgevoed, dus heimwee naar een tijd dat ik daar iets aan ontleende kan het niet zijn. Integendeel, want in mijn ouderlijk huis kreeg je geen punten voor een vertoon van vroomheid. Mijn vader was de zoon van een koster, die vaak genoeg achter de schermen van allerlei kerkelijk ritueel zal hebben gekeken om datgene wat voor in de kerk gebeurde te beschouwen als poppenkast. Zodra hij als boekhouder genoeg geld bij elkaar had gespaard om te kunnen studeren, koos hij voor economie, en in zijn vrije tijd las hij Marx en bracht hij zichzelf de eerste beginselen bij van het Esperanto, de wereldtaal die elk onderscheid tussen rassen en klassen kon overbruggen.

In mijn ouderlijk huis kreeg je geen punten voor een vertoon van vroomheid

Ik zei dus netjes ‘midankas’ als ik iets kreeg en ik wist dat het fout was om te zeggen dat ‘godsdienst de opium voor het volk’ was, want het volk was niet met behulp van godsdienstige praatjes verleid en bedrogen om voor een grijpstuiver aan het werk te gaan in de fabrieken, nee, het was nog veel erger! Daar had het volk zelf voor gekozen, en dus luidde het correcte citaat van Marx dat godsdienst de opium VAN het volk was.

Wat dat betreft was het een godswonder dat we in december wel een kerstboom in huis mochten halen, waarschijnlijk onder het cynische motto dat zo’n vulgair geval met glinsterende ballen en gekleurde elektrische lampjes toch niets met het christelijk geloof van doen had en waarschijnlijk terugging op veel oudere heidense gebruiken. Waarom die primitieve heidenen zoveel minder abject waren dan de frisgewassen dominee in de kerk bij ons om de hoek werd mij nooit duidelijk, maar ik was blij met mijn boompje. 

Het uitzoeken was al een plechtige gebeurtenis, daar moest grote zorg aan besteed worden, want mijn moeder had gezegd: vooral niet te dun, maar ook zeker niet te vol, en daarna moest hij nog in een doek gerold worden en boven op de auto vastgemaakt. Een hyperverantwoordelijke klus! En dat gold voor de versiering nog des te sterker, want mijn ouders wilden een ‘smaakvol’ boompje, niet te bont, en met alleen maar échte kaarsjes. Die kaarsjes waren smal en wit en hingen vaak ook nog een beetje scheef, van het lange liggen in hun doosje of zo, en dus was het de kunst om ze met hun voetjes zo stevig in het knijpertje te persen dat ze rechtop bleven staan en geen naburige takken konden aansteken. 

Er was dan ook geen sprake van dat zo’n boom de hele avond bleef branden, zoals tegenwoordig normaal is, want het hele gevaarte kon elk moment in de fik vliegen, met stinkend engelenhaar en al, zodat hij nooit een moment onbeheerd mocht blijven. Als extra beveiliging had mijn vader er dan ook nog een grote emmer met koud water naast gezet. De eigenlijke apotheose duurde dus niet lang: als we één keertje Stille Nacht, Heilige Nacht hadden gezongen, werd de boom alweer met opluchting gedoofd. 

En daarna… tja, daarna was het kerstfeest eigenlijk wel op. Aan cadeautjes deden we niet, die had ik op 5 december immers al gekregen, van Sinterklaas, en anders wel voor mijn verjaardag, want ik ben geboren in de nacht van 24 op 25 december, op Christmas Eve, zoals de Engelsen en Amerikanen die avond noemen, en stiekem vond ik die datum wel een heel bijzonder gegeven. Een soort geheime opdracht ook, alsof ik van huis uit al een beetje beter begreep hoe mensen in elkaar zaten en wat je moet doen om ze het leven mogelijk en draaglijk te maken.

Was ik op de keper beschouwd eigenlijk ook geen ‘kerstkindje’, net als het kindeke Jezus, waar altijd zo’n ophef over werd gemaakt, en waarvoor die drie wijzen uit het Oosten helemaal naar Bethlehem waren gekomen met hun vorstelijke cadeaus? Goud, wierook en mirre hadden ze meegebracht, en hoewel ik geen flauw idee had wat je daarmee zou moeten doen, klonk het wel alsof het heel begerenswaardige attributen waren, heel wat anders dan de saaie fondantkransjes en de musketflikken die mijn moeder altijd met kerst in huis haalde. En dan had ik het nog niet eens gehad over de os en de ezel, dat waren ook Heilige Dieren natuurlijk, en die mochten zomaar met hun mooie vochtige neuzen om de kribbe staan en dat andere kerstkindje zachtjes besnuffelen, dat snotjoch dat altijd alle aandacht kreeg, terwijl ik gewoon op tijd naar bed moest.

De tekst gaat onder de illustratie verder.

bron: johan kleinjan

Maar er was troost, er was toch – heel soms – een flintertje gerechtigheid te krijgen, want mijn moeder was ook niet zomaar eventjes bevallen, alsof het niks was. Ze hadden haar al dagen daarvoor naar het ziekenhuis laten brengen, en bij gebrek aan andere bedden in de buurt was dat een rooms-katholiek ziekenhuis geworden, met een speciale kraamafdeling voor zwangere vrouwen – het Anna Paviljoen. Maar ook daar schoot de bevalling niet erg op en mijn moeder vroeg zich verontrust af aan welk leven de roomse verloskundigen voorrang zouden geven, als er gekozen moest worden, aan haar leven of aan het mijne. In die tijd deed de redenering namelijk nog opgang – althans in roomse kringen – dat het kind in ieder geval de kans moest krijgen om gedoopt te worden, terwijl mijn moeder dat voorrecht al had gehad. 

Dat kon natuurlijk een bakerpraatje zijn, mijn moeder was al net zomin op de hoogte van de katholieke mores in dezen als mijn atheïstische vader, en dus deden ze wat alle bange, onmondige jonge ouders deden in die jaren: nerveuze vragen stellen en met een kluitje in het riet gestuurd worden… Er moest in ieder geval een echte gynaecoloog aan te pas komen, zoveel werd wel duidelijk. De vroedvrouw van het eerste uur deed noodgedwongen een stapje terug en de dokter vertoonde een van zijn knapste kunstjes: een tangverlossing, nog maar net op tijd. En mijn moeder, volkomen gesloopt inmiddels, ontwaakte uit haar lichte roesje en dacht dat ze dood was en ten hemel gevaren, omdat ze de nonnetjes in de kapel het Ave Maria hoorde zingen…

Kijk, dat was toch echt een goed verhaal, bijna net zo goed als wat de kinderbijbel op school over die bewuste Kerstnacht te vertellen had, maar toen ik ouder werd, begreep ik wel dat het moment toch wat beter gekozen had kunnen zijn. Nazareth was indertijd geen veilige plek voor joodse jongetjes met een Messiaans temperament, daar bonsden de soldaten van Herodes al op de deuren, en in Den Haag stond het hongerjaar 1944 op het punt om slachtoffers te maken, vooral bij mensen zoals mijn moeder die toch al erg verzwakt waren. 

Ze heeft het me verteld uiteraard, maar ik heb het op de foto’s in mijn babyalbum ook gezien: een uitgemergelde vrouw met holle ogen en grijze wangen, die eruitziet als de Wandelende Dood, staat volkomen uitdrukkingsloos te kijken naar een mollig kind met blonde krullen dat verrukt om zich heen spettert in een geïmproviseerd babybadje van houten spanen, zich van geen naderend onheil bewust. In dat beeld klopte iets niet. Je kon je bijna niet voorstellen dat die uitgemergelde moeder op de foto niet zag dat het kind dat ze gekregen had haar zowat had opgepeuzeld. Misschien werd het tijd om eens wraak te nemen?

“Mijn zuster kwam me na de bevalling helpen, jouw tante Greet, maar die had daar geen geduld voor. Je lag weleens te huilen, omdat ik je niet kon voeden, want ik had ontstoken tepelkloven, en dan liep ze naar de kinderwagen waar je in sliep, omdat we geen wieg hadden, en dan gaf ze een harde klap op de kap van die wagen. Nou, dan was je wel weer een poosje stil.”

Zo ging dat dan nog een poosje door, stof genoeg, want aan mijn vader had mijn moeder na de bevalling ook al weinig meer gehad en dat liet ze graag horen. “Ach, je weet hoe je vader was, altijd aan het werk of verdiept in een schaakprobleem uit het leerboek van Euwe. Hij had kennelijk geen behoefte meer aan lichamelijk contact met de vrouw van wie hij een kind had gekregen, dat probleem deed zich bij zijn eerste vrouw na de geboorte van hun zoontje ook al voor. Jij kon geen kwaad bij hem doen, het was Emmy voor en Emmy na, maar ik… We sliepen niet voor niets in een opklapbed met tegen de andere wand ook nog een bedje voor jou in die kamer, want dan kon er tussen je vader en mij niets gebeuren…”

In haar beroemde boek Het drama van het begaafde kind wijst pedagoge Alice Miller op het gevaar dat met name heel empathisch ingestelde kinderen zo virtuoos in staat blijken om het lijden van de moeder op te merken en zich daarin te verplaatsen, dat ze voor de erkenning en ontplooiing van hun eigen behoeften, wensen en talenten geen ruimte over hielden. Ze zagen wat de ouderlijke persoon nodig had, leefden zich in, en deden dat zo effectief dat ze niet toekwamen aan het ontwikkelen van hun eigen persoonlijkheid. ‘Parentage’ noemt Alice Miller dat, als de kinderen worden verleid of gedwongen om de ouderlijke rol op zich te nemen, terwijl de ouders toegeven aan hun kinderlijk-narcistische behoeften: aan de troost en steunen sturing en bewondering die ze hadden moeten geven in plaats van krijgen.

Overstelp ik mezelf met alles waarop ik vroeger stilletjes hoopte maar wat ik nooit kreeg?

Daar moest ik in ieder geval altijd aan denken als mij moeder begon aan haar unieke versie van het kerstverhaal, dat ze altijd opende met de mededeling dat ze zo intens ‘blij’ was geweest met deze baby, op haar 38ste nog wel, toen ze de hoop al vrijwel had opgegeven, en daar ook weer ritueel mee afsloot. Na alle ellende die ze zojuist had opgerakeld, en waaraan ik haar door mijn komst had blootgesteld, was de conclusie altijd weer een bevreemdende: “Maar ik was zoooo blij met jou…”

Maar goed, we – althans ik – zijn aan deze terugblik begonnen vanuit mijn vraag hoe het komt dat een gepokte en gemazelde atheïste, zonder een sprankje geloof in haar body, het toch niet kan laten om met kerst het huis tot de nok te versieren, voor iedereen cadeautjes te kopen en zo lekker maar ook hopeloos ingewikkeld te koken dat het resultaat nog weleens oneetbaar blijkt te zijn en de pizzabezorger uitkomst moet brengen. Overcompensatie? Overstelp ik mezelf met alles waarop ik vroeger stilletjes hoopte maar wat ik nooit kreeg? Nou, dan moet ik nodig wat bijleren en zal ik het dit jaar maar eens wat bescheidener aanpakken.

Ten eerste: ik hoop voor mijn kinderen dat ik de moeder ben geworden die ik zelf niet had, maar wel had willen hebben, want enige progressie moet er toch zijn, hoop ik. En voorts wil ik nu eindelijk weleens knuffelen met die os en die ezel. Hier in de buurt is vast wel ergens een kinderboerderij te vinden waar dat mag. En van koken heb ik resoluut afgezien deze Kerst; ik heb dit jaar pannenkoeken op het menu gezet en die ga ik niet zelf bakken. Alleen die boom, de lieve lieve boom, die mag blijven, je moet het niet ineens te moeilijk willen maken voor jezelf.