Spring naar de content
bron: matthias giesen

Handleiding voor een verweesde mensheid

Bijna vierhonderd jaar nadat Descartes de wereld had onderverdeeld in geest en materie is de mensheid in een diepe crisis geraakt. Daarvan getuigt onder andere de woke-beweging. Schrijver Charles Foster ging terug naar het laatpaleolithicum en schreef een zelfhulpboek voor de verweesde mens van nu. ‘We hebben de wereld om ons heen gereduceerd tot machinale objecten.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Oswin Schneeweisz

Het zat eraan te komen. In een Amsterdamse hotellobby speelde Charles Foster (59) enkele jaren geleden, tijdens onze ontmoeting, al met de gedachte van de overtreffende trap. En wat is de overtreffende trap van zijn vorige boek? Precies, Being a Human

Voor zijn vorige boek, in de Nederlandse vertaling verschenen als Leven als een beest, probeerde Foster te ervaren hoe het is om een das, een vos of een hert te zijn. Maandenlang leefde hij in de bossen. Vrat als een stadsvos in een buitenwijk van Londen uit afvalbakken, kroop als een bever door de beek en deed alles wat een normaal denkend mens niet doet. Geniaal en gestoord tegelijk. 

Het leverde hem in elk geval een eclatant boeksucces op en een verfilming, die momenteel in de maak is. In zijn nieuwste boek gaat hij nog een stap verder, of misschien doet hij juist een stap terug: Foster probeert te leven als een mens.

Hij kruipt in de rol van de jager-verzamelaar uit het laatpaleolithicum. Hij leeft als een boer in het neolithicum en komt uiteindelijk terecht in de verlichting. Drie periodes die in de geschiedenis van de menselijke ontwikkeling, volgens Foster dan, van cruciaal belang zijn geweest. Het laatpaleolithicum, (zo’n 40.000 jaar geleden), het neolithicum (11.000 v.Chr.) en de verlichting: dat zijn volgens hem de vormende jaren van de mensheid en in de omvang van de hoofdstukken weerspiegelt zich het belang dat hij eraan toekent. Zo telt het paleolithicum wel meer dan 200 pagina’s, terwijl de verlichting het met een kleine 60 pagina’s moet doen. 

De geschiedenis van de mensheid is een opeenstapeling van ontgoocheling en verlies

Volgens Foster is de verlichting dan ook een zwaar overgewaardeerde tijdspanne. Niet meer dan een speldenprik op de tijdlijn van de menselijke evolutie. Een opmerkelijke uitspraak voor een professor die wortel heeft geschoten op Oxford. Die nota bene deel uitmaakt van het academische establishment. “It’s complicated,” stelt Foster. “Ik heb inderdaad een nogal problematische relatie met de academische wereld. Ik word niet altijd even goed begrepen, maar (een ironisch lachje speelt om zijn lippen – OS) dat is misschien ook niet zo verwonderlijk.”

Ditmaal begeeft hij zich met zoon Tom – die sinds zijn vorige boek ook alweer wat jaartjes ouder is, maar kennelijk net zo’n avonturier als zijn vader – in een bos in Derbyshire. Het lijkt mij een wat slap substituut voor een laatpaleolithisch toendra-landschap, maar goed: het is er best afzien met slechts een tarp boven je hoofd ter beschutting. Een tijd lang bivakkeert hij daar, zoekt voedsel, maakt vuurstenen, eet geroosterde konijnen en wat je zoal doet als laatpaleolithisch mens. 

Foster heeft iets van een Don Quichot. Steeds weer begint hij aan gevecht dat hij onmogelijk kan winnen en stelt hij zichzelf een onbestaanbare uitdaging. Je ervaart immers niet wat een vos ervaart door als mens net te doen alsof je een vos bent. Je komt nog niet in de buurt van de oorspronkelijke jager-verzamelaar door een paar weken te overleven in een bos. Je blijft te allen tijde die 21ste-eeuwse professor uit Oxford die met zijn spreekwoordelijke rugzakje vol ideeën over de evolutie en de mens bij het kampvuur gaat zitten en die dan net doet alsof hij een jager-verzamelaar is. Een jager-verzamelaar avant la lettre hooguit, veel verder kom je niet als 21ste-eeuwse professor. 

Maar dat maakt zijn zoektocht naar die ene existentiële vraag ‘wie ben ik?’ niet minder interessant. Onderweg schopt hij heel wat heilige huisjes omver. Zoals het idee dat de menselijke evolutie een zaak van vooruitgang is. “Onzin,” zegt Foster, “de geschiedenis van de mensheid is een opeenstapeling van ontgoocheling en verlies, een geschiedenis waarin we onze connectie met andere soorten en de natuurlijke wereld in ruimere zin hebben verbroken. Met als resultaat dat we nu allemaal een pover en leeg bestaan leiden. Weinigen van ons hebben enig idee wat voor wezens we echt zijn.

bron: matthias giesen

“We zijn in elk geval niet gemaakt om dagelijks drie maaltijden per dag te verorberen. We zijn net als wolven voorbestemd om honger te lijden, om ons vol te stoppen en dan weer uit te hongeren. Cellen die honger lijden leven langer.” En hij zou Foster niet zijn als hij niet ook de daad bij het woord zou voegen. In zijn nep-toendra begint hij zichzelf, nadat hij voor het eerst van zijn leven een egel heeft gegeten, uit te hongeren en na negen dagen begint hij het licht te zien. Al zou je dat wellicht evengoed hallucineren kunnen noemen. 

In zijn woorden: “De honger brengt mij naar de plek waar bewustzijn en onderbewustzijn bij elkaar komen. Waar bomen, stenen en wolken bezield raken en waar ik verschrompel tot een onderdeel van dat alles. Die verbinding met de buitenwereld, met het mystieke is misschien wel het grootste verlies dat de mens heeft geleden in zijn opmars naar moderniteit.” 

Daar zit ’m de kneep van Fosters betoog. Om kort te gaan: in het laatpaleolithicum was de mens onderdeel van alles om hem heen, in het neolithicum begon hij te boeren, trok erfgrenzen en sloot zichzelf op binnen perceelsgrenzen. “Het hele punt van dit tijdperk is
verantwoordelijkheid – ten opzichte van een plek, gewassen, dieren en mensen,” schrijft hij. “De verantwoordelijkheden die toen ontstonden zijn dezelfde die ons nog steeds in de tredmolen houden, of die nu zwaar is of niet: huur, belastingen, huwelijken, verhaaltjes voor het slapengaan. Wil je authentiek neolithisch zijn? Als brave burger ben je dat waarschijnlijk al. Zo niet, repareer dan het tuinhek, eet karbonades van een varken in gevangenschap, controleer de eigendomspapieren van je huis en erf, blader sentimenteel door je familiefoto’s en wees bang voor de dood.” 

De genadeklap werd vervolgens uitgedeeld door de verlichting. Of beter gezegd: door het reductionisme, dat een gevolg was van de verlichting. Foster: “De ziel werd uit de niet-menselijke wereld gedreven, waarna mensen overbleven als de enige bezielde wezens.”

Kwade genius in dezen is volgens de auteur filosoof René Descartes. Hij verdeelde de werkelijkheid in twee niet-communicerende rijken: dat van de materie en dat van de geest. “Eerst moet dit heel onschuldig geleken hebben,” schrijft Foster. “Het was niet meer dan een pedant stukje filosofische taxonomie, maar de gevolgen waren verpletterend. Geest of ziel – noem het zoals je wilt – bestond ineens niet meer in niet-menselijke materie.” 

Desgevraagd verduidelijkt de schrijver: “Maar waarom zou een steen geen ziel kunnen hebben, of een boom of een hond? Omdat het materie is, zeggen de discipelen van Descartes. Maar diezelfde negen-tot-vijfwetenschappers komen na het werk op kantoor of in het lab thuis, aaien de hond en zien dat hij vrolijk kwispelt. Hoe kun je dan volhouden dat een hond geen bewustzijn heeft? Dat het niet, net als wij, een bezield wezen is? Als alles om je heen op de een of andere manier bezield is, heeft dat ongelofelijke consequenties. Dan ga je, net als de oermensen, respectvol om met je omgeving. Je verzint rituelen om het dier dat je net voor eigen consumptie hebt gevangen te eren, je offert een lam voor de riviergodin of je snijdt mooie Venus-beeldjes van hout.”

Op de paleolithische toendra’s liepen nogal wat sjamanen rond en een van de kenmerken van het sjamanisme, dat zich over de hele wereld heeft verbreid, is de verbondenheid tussen de zichtbare en de onzichtbare wereld. Het bestaan is als het ware één groot vloeiend in elkaar overgaan van zielen: van mens naar boom en dier of vice versa. In zo’n wereld is alles en iedereen elkaars gelijke. In zo’n wereld besef je elke seconde dat je deel bent van het grote geheel. Foster: “De tragedie van deze tijd is dat we niet meer beseffen hoeveel oermens er nog in ons schuilt, hoe groot onze behoefte is om in relatie te staan tot de omgeving, de natuur, dieren en soortgenoten. We zijn verweesd geraakt in een reductionistische samenleving waarin dat soort relaties niet meer bestaan. We hebben een paar honderd volgers op Facebook, maar voelen ons eenzaam. We staren de hele dag naar een scherm en voelen ons daardoor diep van binnen doodongelukkig. We hebben van alles te veel en zijn desondanks onverzadigd. De erfenis van de verlichting heeft ons vervreemd van onszelf en onze plaats in de wereld.”

bron: matthias giesen

Je zou Foster kunnen verwijten dat hij er behoorlijk generaliserend, romantiserend en naïef op los filosofeert. Zeker wat de oermens betreft. Een probleem daarbij is dat ik zelf ook geen flauw benul heb hoe het er op de paleolithische toendra aan toeging, laat staan dat ik ook maar een flauw idee heb wat er in het hoofd van – we noemen hem maar even – Ozzie de oerman omging als hij bij het krieken van de dag op pad ging. Ik weet niet wat hij dacht of voelde bij een mooie zonsopgang of het slachten van een buffel. Anders dan Foster zou ik het dan ook niet aandurven om ook maar één algemene waarheid over die periode te verkondigen. Dat maakt Leven als een mens een stuk minder overtuigend dan zijn vorige boek, een stuk pretentieuzer ook. In leven als een mens ontpopt hij zich niet alleen als een tegendraadse academicus, maar ook als een ijdele filosoof die virtuoos balanceert op de grens tussen feit en fictie. 

En met Leven als een mens voert hij ook een persoonlijke vendetta tegen de hand die hem voedt. “Ze tolereren mij nog in Oxford, maar het kan niet lang duren voordat ik ontslagen word,” grapt Foster. “De academische wereld kan nu eenmaal zeer slecht met kritiek omgaan. Het is een wereld vol vastgeroeste normen en waarden. Wat niet bewezen is bestaat niet. Daarbij gaat men voorbij aan het feit dat veel wetenschappelijk beargumenteerde kennis van nu ooit ook niet was bewezen. Het is fout gegaan toen we onder invloed van het reductionisme de mens zijn gaan zien als een verzameling atomen, DNA en cellen. Als iets wat je in onderdelen uit elkaar kunt halen en vervolgens kunt analyseren. Een dergelijke wetenschap kan met een fenomeen als bewustzijn niets. Daarom wordt het genegeerd. De wetenschap is slachtoffer geworden van wat ik noem de linguïstische tirannie: alles moet benoembaar zijn. En daarmee ontkent de wetenschap het belangrijkste wat ons mensen tot mens maakt: het onderbewuste, het gevoel, de intuïtie. Het zijn allemaal menselijke eigenschappen die in het laatpaleolithicum tot bloei zijn gekomen.”

Je kunt je afvragen waar Fosters nieuwste in de boekhandel thuishoort: bij geschiedenis, filosofie, wetenschap? Het kan allemaal. Zelf zou hij misschien de voorkeur geven aan de kast met zelfhulpboeken. Niet dat het daar past, want voor lichtvoetig esoterisch gewauwel moet je niet bij hem zijn. Je zou het kunnen typeren als een zelfhulpboek voor een verweesde moderne samenleving. 

“Een samenleving die snakt naar betekenis,” stelt Foster. “Nu we de wereld om ons heen gereduceerd hebben tot machinale objecten, is de betekenis van alles verloren gegaan. In het laatpaleolithicum had alles betekenis en die betekenissen vertelde men door in verhalen. Maar we hebben geen verhalen meer. De laatste verhalen over de wereld en onze plaats in de wereld hebben we samen met God, Jezus en de Heilige Maagd weggegooid. Nu zoeken de mensen hun heil bij de wetenschap. En dat is niet verwonderlijk, want de wetenschap – dezelfde wetenschap die ons tot machines heeft gereduceerd – heeft de grootste bek. 

“Maar wetenschappers zijn slechte verhalenvertellers. Het belangrijkste verhaal van dit moment – het sombere, letterlijk vernederende verhaal van de homo economicus en de vrije markt – is ons in de verste verte niet waardig. Er zijn veel betere verhalen. Ze zijn allemaal erg oud. En ze gaan over de relatie van de mens met de natuur, over de verbinding tussen alle levende wezens, tussen planten en dieren. Onze opgave is die verhalen te herontdekken. Als we dat niet doen, voorspel ik je dat het afgelopen is met de mensheid. Dan gaan we aan ons eigen reductionisme en rationalisme ten onder.”

De woke-generatie heeft een fiks probleem, volgens Foster. Zijn verblijf in de ‘wildernis’ heeft hem geleerd hoe slecht zijn levende soortgenoten zijn aangepast aan het huidige leven. Foster schrijft: “We eten in een ontbijtje net zoveel suiker als een mens in het laat-paleolithicum in een heel jaar tot zich nam, en dan vragen we ons af waarom we suikerziekte hebben, waarom onze kransslagaderen dichtslibben en waarom we strak staan van de onverbruikte energie. We lopen in een jaar een afstand die een laatpaleolithische jager in een dag liep en vragen ons af waarom ons lichaam zo slap en vormeloos is. Hersenen die zijn ontworpen voor constante alertheid op wolven wijden we aan tv, en dan vragen we ons af waar dat zeurende, ontevreden gevoel vandaan komt. 

We lopen het risico ten onder te gaan aan ons eigen reductionisme en rationalisme

“We accepteren klakkeloos dat we geregeerd worden door zelfzuchtige sociopaten die in het bos geen dag zouden overleven, en dan vragen we ons af waarom onze samenleving er zo ellendig voor staat en ons zelfbeeld zo laag is. We werken het best in familiegroepen en gemeenschappen van maximaal 150 man, maar we kiezen ervoor om in immense conglomeraties te leven, en dan vragen we ons af waar dat gevoel van vervreemding vandaan komt. We zijn wilde dieren, ingesteld op constant extatisch contact met aarde, hemel, bomen en goden, en vragen ons af waarom een leven dat is opgebouwd op de veronderstelling dat we simpele machines zijn en dat we doorbrengen in centraal verwarmde, elektronisch verlichte broeikassen ons zo suboptimaal voorkomt.”

Ik twijfel of Fosters verhaal woke is of juist het tegendeel daarvan. Hij ziet in de opmars van de woke-cultuur vooral veel frustratie en boosheid. De roep om inclusiviteit – of het nu om genderissues of huidskleur gaat – is volgens hem de laatste stuiptrekking van een tot op het bot geïndividualiseerde samenleving, waarin iedereen eenzaam, boos, gefrustreerd of op zijn minst zoekende is. Foster: “Woke is een schreeuw om erkenning van een generatie die radeloos verloren is. Een generatie die op zoek is naar verbinding, maar niet weet hoe die te bewerkstelligen.” 

Zo bezien is Fosters lofzang op onze paleolithische voorvaderen vooral een kritiek op de huidige woke-cultuur, maar tegelijkertijd is zijn betoog zo woke als het maar zijn kan. Want zoals woke gaat over maatschappelijk bewustzijn, verantwoordelijkheid en waakzaamheid – het is de gebalde vuist van de zwarte protestbeweging, de kritische woorden van klimaatmeisje Greta Thunberg – zo gaat Fosters uitstapje naar de oertijd over onderdeel zijn van een groter geheel. Het gaat over verantwoordelijkheid dragen voor je omgeving en respect voor je medemens en de natuur. Het gaat over het universele in plaats van het individuele. Zo bezien was Ozzie de oerman hartstikke woke.

bron: matthias giesen