Spring naar de content
bron: anp

Schrijven tegen de militaire junta

Herman Vuijsje maakte als journalist en vrijbuiter een reeks bijzondere reizen naar Zuid-Amerika. Eerst als rondliftend student, daarna als verslaggever en wetenschapper maakte hij kennis met alle uithoeken van het continent. Voor de Haagse Post was hij in 1973 in Chili, om verslag te doen van de staatsgreep van Pinochet. De beste verhalen, waaronder deze, zijn nu verzameld in Señor Bijzondere Kentekenen – Avontuurlijke reizen door Zuid-Amerika.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Herman Vuijsje

“Juan zit fout! Haydée Santamaria was in Cuba, niet in Bolivia. De vrouw in de guerrilla van Che heette Tania, dat klopt trouwens ook met die i van Inti Peredo.” Antonio, die alles opschrijft, zegt nu zeker te weten dat die foto van 7 verticaal Camilo Torres voorstelt.

Lenin, de Beatles en Che Guevara kijken vanaf de muur toe hoe Juan, Antonio en hun vrienden bezig zijn met het oplossen van een kruiswoordpuzzel met uitsluitend namen van guerrillastrijders in het Cubaanse partijblad Granma. De puzzel is binnen vijf minuten opgelost, alle namen foutloos gespeld. 

Het is 1970 in de commune van conservatoriumstudenten in Santiago waar Bert en ik tijdens onze grote liftreis tijdelijk onderdak hebben gevonden. Allemaal geloven ze in de gewapende revolutie – Latijns-Amerika staat op springen, er is alleen nog een lucifer nodig. De boerenbevolking is er ‘structureel’ klaar voor, moet alleen nog ‘cultureel’ worden klaargestoomd. De Nieuwe Mens komt er aan, kijk maar naar Cuba.

“Zal die Nieuwe Mens dan zonder egoïsme zijn?” vraag ik. Er zullen geen mogelijkheden meer zijn voor egoïsme, is het antwoord, want er zullen geen klassenverschillen meer zijn. Trouwens, ‘wat is de politieke oriëntatie van de beatgroepen in Nederland?’

In 1970 is Chili een democratisch eiland in een zee van dictaturen. Tijdens ons verblijf is net de verkiezingsstrijd in volle gang waaruit Salvador Allende, kandidaat van het linkse Volksfront, als winnaar naar voren zal komen. Het hele land, van Arica tot het vierduizend kilometer zuidelijker gelegen Punta Arenas, is ondergeplakt en ondergekalkt. De namen van de kandidaten kom je op de gekste plekken tegen: op stoepranden, bankbiljetten, spoorbielzen, treinwagons en niet al te oneffen stukken rots in gebieden waar geen mens woont. Chili is het enige land in de wijde omgeving waar meer over politiek wordt gepraat dan over voetbal. 

In 1972 ben ik terug in Santiago voor UNCTAD III, de derde Wereldhandelsconferentie. De politisering van de samenleving heeft onder Allende een hoogtepunt bereikt. Er zijn elf dagbladen, maar als je echt wilt weten wat er gebeurt, moet je er minstens vier lezen. Nieuws is politiek geworden, net als rechtspraak, onderwijs, vakbeweging en kerk. 

Zelfs de wereld van fantasie en fictie is gepolitiseerd, blijkt als ik Armand Mattelart ga interviewen, de marxistische socioloog die in 1971 samen met Ariel Dorfman het standaardwerk Para leer al pato Donald (‘Hoe moet ik Donald Duck lezen’) heeft gepubliceerd. Genadeloos leggen ze daarin het ware karakter van Duckstad bloot: het is een pure klassensamenleving, waarin Dagobert en Guus Geluk de heersende groep vormen, terwijl Katrien en de andere vrouwen behoren tot de uitgebuite klasse. Alleen wordt hun revolutionair potentieel door Disney stelselmatig miskend.

Veel revolutionairen worden ook ten tonele gevoerd als boeven en misdadigers. Zoals de Zware Jongens. “In hun gedrag zijn zij niet revolutionair, want in de dichotomie tussen goeden en slechten die Disney hanteert, is voor het waardensysteem van de revolutionair geen plaats. Daarom schildert hij ze af als misdadigers.”

Op industrieterreinen en in de poblaciones, de krottenwijken in en rond Santiago, is een ‘parallelmacht’ ontstaan van zelfbesturende enclaves waar de politie alleen binnenkomt met toestemming van de eigen bewakingsdienst

En Donald zelf, de eeuwige mislukkeling die steeds weer door zijn neefjes uit de puree moet worden gehaald, hoe past hij in dit digitale schema? “Donald vertegenwoordigt de sociale wereld van de wachtgelder,” zegt Mattelart. “Hij zoekt werk maar heeft daarvoor geen motief. Geld heeft hij altijd. Uiteindelijk behoort hij tot de klasse der bevoorrechten, gesteld tegenover de Derde Wereld en het proletariaat.”

Het Duckstad van Mattelart is het evenbeeld van Santiago zoals hij dat om zich heen ervaart. Chili is uiteengevallen in twee verbeten kampen, waartussen de middenklasse dreigt te worden vermorzeld. Op industrieterreinen en in de poblaciones, de krottenwijken in en rond Santiago, is een ‘parallelmacht’ ontstaan van zelfbesturende enclaves waar de politie alleen binnenkomt met toestemming van de eigen bewakingsdienst. Ze noemen zich ‘campamento’ en hebben namen aangenomen als Carlos Marx, Camilo Torres en Nueva La Habana. 

Op bezoek in die laatste wijk tref ik een enthousiaste bevolking, druk bezig met het uitdelen van melk onder kinderen en het opzetten van eigen schooltjes in buskarkassen. Alles wordt gecoördineerd vanuit het kantoortje van de MIR (Movimiento de Izquierda Revolucionaria), de linkse revolutionaire beweging die Allende te rechts vindt en alleen gelooft in gewapende strijd. Een vriendelijke jongen, luisterend naar de naam Mickey, leidt ons rond.

Weer een jaar later, in 1973, zijn de tegenstellingen in Chili zo ver opgelopen dat een explosie niet kan uitblijven. Fotograaf Koen Wessing en ik gaan erheen voor de Haagse Post. We zullen op 9 september aankomen, maar dat gaat niet door: ons vertrek wordt getorpedeerd doordat ik een heftige peesontsteking oploop. Knarsetandend bij de telex moet ik toezien hoe op 11 september het nieuws over de staatsgreep van Pinochet binnenkomt; de berichten zijn niet alleen gruwelijk maar betekenen ook de grootste misser uit mijn journalistieke loopbaan

Uiteindelijk vertrekken we een week na de staatsgreep. We stranden in Buenos Aires, de Argentijns-Chileens grens is nog gesloten. We treffen er een meute diep gefrustreerde journalisten, gek van het wachten. Voortdurende geruchten fladderen rond: er zou een chartervlucht vertrekken, de landgrens zou open zijn voorbij Mendoza… Iedereen ernaartoe, de volgende dag de hele colonne weer met hangende pootjes terug. 

Koen en ik blijven in Buenos Aires, ons beperkte budget staat niet teveel strapatsen toe. Wel hebben we het voordeel dat ik een aardig mondje Spaans spreek, in tegenstelling tot de andere journalisten, waarvan de meesten recht uit Vietnam zijn ingevlogen. Met dit taalvoordeel als unique selling point sluiten we een verbond met het team van het Duitse weekblad Der Spiegel. Zij hebben een mannetje gevonden met een privévliegtuig, dat ons naar Santiago kan vliegen. Ik krijg de telefoonhoorn in de hand gedrukt. Als ik een deal weet te maken, mogen Koen en ik voor niks mee.

De onderhandelingen verlopen gunstig, maar dan vraagt de man: “Hoeveel wegen jullie?” 

Ik kijk Koen en onze Spiegelmakkers aan, we tellen. “Ruim driehonderd kilo,” antwoord ik, “maar eh… waarom?”

“Een moment.” Ik hoor stilte en geritsel aan de andere kant van de lijn. Dan meldt onze vriend zich weer: “Dan kunnen jullie de man vijf kilo bagage meenemen. Anders komen we de Andes niet over.”

Opnieuw kijken we elkaar aan, terwijl ik deze uitslag meld. Ik ben vast niet de enige van ons vieren bij wie beelden voor de ogen schieten van het Uruguese rugbyteam dat een jaar tevoren neerstortte in de Andes en zich in leven hield door het vlees van hun dode medespelers te eten. Ons enthousiasme voor deze transportmogelijkheid is danig bekoeld en we zijn er niet echt rouwig om als de deal uiteindelijk afketst. Een dag later weten we een plaatsje te bemachtigen op de eerste KLM-vlucht naar Santiago’s luchthaven Pudahuel.

Net als de andere journalisten nemen we onze intrek in het chique hotel Carrera, schuin tegenover het presidentiële paleis, waar tien dagen tevoren Allende aan zijn einde kwam. Het hotel is gehavend van buiten – de militairen hebben op alle ramen geschoten – maar van binnen niet beschadigd. ’s Avonds, als de avondklok is ingegaan, dineren we rond het feëriek verlichte zwembad op het dakterras. Uit de stad drijven flarden van geweerschoten en ontploffingen op ons toe. Obers in livrei dragen schotels aan, waarop boterhammen met een zweterig plakje kaas, het enige dat nog te krijgen is. 

Ik draai het nummer van Eva, een vriendin die actief is in de Socialistische Partij. Mijn opluchting als ze opneemt, is van korte duur; ze kan weinig anders uitbrengen dan “Het is verschrikkelijk. Iedereen is dood of weg.” Door de telefoon durft ze niet verder te praten. 

Eva is boekhandelaarster en verkocht altijd veel linkse lectuur. Een jaar geleden heb ik bij haar nog dat Para leer al pato Donald aangeschaft. Nu wordt het boek op bevel van Pinochet verbrand. Veel van haar vrienden hebben hun lange haar en baard afgeknipt (net als ik, in Buenos Aires). 

De volgende ochtend ga ik naar haar toe. Ze is helemaal in de war, haar wereld is binnen een paar dagen ingestort, deels in bloed gesmoord. Haar boekenvoorraad heeft ze verstopt. Bij haar zijn ze nog niet geweest, bij de meesten van haar kennissen wel. Als ergens een deur iets harder dan normaal dichtslaat, schiet ze rechtop, grote ogen van angst. Gisteren heeft ze een vriendin in het ziekenhuis opgezocht. Ze hebben haar gemarteld omdat ze wilden weten waar haar man was.

Goebbels? Ja, de vergelijking dringt zich op, met de razzia’s, de angst als de avondklok is ingegaan, de boekverbrandingen op tv, begeleid door opwekkende marsmuziek, en misschien nog het meest doordat deze mensen weliswaar in een ver land wonen, maar er uitzien zoals wijzelf

De campamentos Camilo Torres en Carlos Marx zijn omgedoopt; ze zijn nu genoemd naar carabineros die in de strijd met linkse extremisten zijn gevallen. Nueva la Habana heet nu ‘Nuevo Amanecer’, Nieuwe Dageraad. Het kantoortje van de MIR is in een winkel veranderd, de schoolbussen staan ongebruikt te roesten en de bewoners houden angstvallig hun mond. Tijdens de coup zijn vier van hen vermoord. Mickey is nu een van de meest gezochte ‘extremisten’ van het land. Hij is voortvluchtig en zal twee jaar later door agenten van de DINA, Pinochets geheime dienst, worden doodgeschoten.

Iedere dag houdt de junta een persconferentie, gepresenteerd door Federico Willoughby, de Joseph Goebbels van Pinochet. Goebbels? Ja, de vergelijking dringt zich op, met de razzia’s, de angst als de avondklok is ingegaan, de boekverbrandingen op tv, begeleid door opwekkende marsmuziek, en misschien nog het meest doordat deze mensen weliswaar in een ver land wonen, maar er uitzien zoals wijzelf.

Ik hoor hem antwoorden op een vraag over een boekhandelaar die gearresteerd is: “Die zal dan wel iets anders dan boeken in zijn zaak hebben gehad.” In El Mercurio, de Chileense Telegraaf, van die avond is het geworden: “Hij heeft zich schuldig gemaakt aan illegale wapenopslag.”

Willoughby prijst de staatsgreep aan als een onvermijdelijke schoonmaakactie, het woordje ‘limpieza’ (reinheid) ligt hem in de mond bestorven. Ook mijn geliefde ironische seks- en moppenblaadje Viejo Verde (‘Ouwe Snoeperd’) is verboden. Ten prooi gevallen aan wetsontwerp nr. 14 van de junta, de Wet op de Goede Manieren, die een eind moet maken aan de ‘libertinaje’, losbandigheid, die onder Allende om zich heen greep – nog zo’n stopwoordje van de nieuwe orde. 

De junta organiseert ook excursies voor de buitenlandse pers. Naar de woning van Allende bijvoorbeeld, en naar het presidentiële buitenverblijf, allebei zwaar beschoten, om tussen de puinhopen de overdadige luxe te bezichtigen. Allende had een tot berstens toe gevulde provisiekast en grote voorraden ondergoed in de kast liggen. Die avond laat de televisie het allemaal zien. 

We mogen ook op excursie naar het Nationale Stadion, nu in gebruik als detentiecentrum, waar in de eerste week na de coup martelingen en waarschijnlijk enkele honderden executies hebben plaatsgevonden. Voor de ingangen drommen groepen mensen samen, al bijna twee weken in onzekerheid over het lot van familieleden. De mannen (bijna geen vrouwen) die in plukjes op de tribunes zitten, enkele duizenden in getal, bedelen om sigaretten. Wie er op ingaat, krijgt op zijn kop van de kolonel die ons rondleidt. 

Het is de bedoeling dat we van vijftig meter afstand constateren hoe goed de gevangenen worden behandeld – toevallig zijn ze net aan het eten, uit mooie nappen. In de catacomben van het stadion zien we zelfs een kapper aan het werk. Voor de goede orde is het verboden met de mannen te praten, maar verder stelt de kolonel zich op als een soort jeugdherbergvader, hij meldt bijvoorbeeld dat heel wat van zijn pupillen echte langslapers zijn.

Koen gaat ’s middags naar een afgezette wijk waar razzia’s en huiszoekingen worden gedaan, trekt z’n domste ikke-niet-begrijp-gezicht, weet alle versperringen te passeren en komt terug met een reeks foto’s die historisch zal blijken: mitrailleurnesten, soldaten die vol trots poseren met linkse tijdschriften die zo meteen verbrand zullen worden, een rij haveloos geklede jongens die met de handen in de nek worden weggevoerd. 

Op 23 september sterft Pablo Neruda, Chili’s nationale dichter, Nobelprijswinnaar en communist. Hij is al een tijd ziek maar toch zijn de omstandigheden van zijn dood nooit helemaal opgehelderd. De junta doet bedroefd, kondigt drie dagen nationale rouw af en laat van alle openbare gebouwen de vlag halfstok waaien. Inclusief het ministerie van defensie, waar Neruda’s kameraden worden gemarteld.

Ook Neruda’s huis is zwaar beschadigd, blijkt als de junta twee dagen later een excursie daarheen organiseert. We zien hoe zijn lichaam wordt weggedragen en volgen de lijkwagen. Het gaat door volksbuurten waar steeds meer mensen zich aansluiten, zodat de stoet aangroeit tot de eerste demonstratie na de staatsgreep. Een paar honderd ongelofelijk moedige mensen heffen de vertrouwde strijdleuzen aan: Camarada Pablo Neruda… presente! Ahora y siempre! En Allende, Allende, el pueblo te defiende! Ik zie dat drie jeeps met militairen zich hebben aangesloten. We passeren een kazerne. Maar er gebeurt niets, de milicos durven niet in te grijpen voor het oog van de hele internationale pers. 

Als de begraafplaats in zicht komt, is de lijkwagen omgeven door strak voor zich uit kijkende, haveloos geklede mensen. Bij de ingang wordt de Internationale aangeheven, eerst aarzelend, aan het eind van de tweede strofe uit volle borst. De stoet telt nu een paar duizend man, van wie zeker de helft huilend de begraafplaats betreedt – om Neruda, maar ook om Allende, hun eigen vrienden en familie en de geknakte hoop. 

Terwijl journalisten over de graven klimmen en kruipen, komt de stoet bij de tombe aan, waar een reeks geëxalteerde kunstbroeders langdradige lofzangen afsteekt, die bij het kunstenaarschap van de overledene schril afsteken door hun gezwollenheid. Alleen zij zijn ’s avonds in het tv-journaal te zien, niet die armoedige mannen met hun vuisten gebald in de lucht.

Drie doodkisten worden naar buiten gedragen, een vrouw loopt er gillend achteraan. Koen wordt gevraagd de inhoud te fotograferen. Een jonge en een oudere man, door het hoofd geschoten

Aan de poort van het ziekenhuis naast de begraafplaats, het grootste van de stad, hangen dodenlijsten. Om ons heen staan groepjes mensen te huilen en elkaar te troosten. Als we kijken, worden we van alle kanten aangeklampt. Een vrouw wier man niet meer thuiskwam. Een paar dagen later kreeg ze een briefje dat hij begraven was, huilend houdt ze zijn identiteitskaart omhoog. 

Drie doodkisten worden naar buiten gedragen, een vrouw loopt er gillend achteraan. Koen wordt gevraagd de inhoud te fotograferen. Een jonge en een oudere man, door het hoofd geschoten. Haar man en haar zoon, zegt een man in een witte jas. In de derde kist ligt haar vader. Geen van drieën had iets met politiek te maken. De dodenlijst telt bijna drieduizend namen. Dagelijks komen er nog tientallen doden binnen in dit ziekenhuis, zegt de arts. Waarvandaan weet hij niet, hij weet alleen dat veel ervan uit de Río Mapocho zijn gevist, die dwars door Santiago loopt. 

De begrafenis van een andere linkse kunstenaar, zanger Víctor Jara, leende zich nog minder voor tv-uitzending. Hij werd door de putsch verrast op de universiteit, waar hij met vierhonderd studenten wachtte op Allende, die een redevoering zou komen houden. Maar Allende lag al dood in zijn Monedapaleis. Niet hij kwam naar de Universidad Técnica, maar het leger. 

Het gebouw werd herschapen in een rokende puinhoop, minstens honderdvijftig studenten vonden de dood en de overigen werden, evenals Víctor Jara, overgebracht naar het Estadio Chile. Een paar dagen later werd hij dood gevonden, zijn vingers gebroken. Zijn misdaad had niet bestaan uit gewapend verzet, maar uit gitaar spelen en zingen. Het stadion waar hij werd gemarteld en vermoord, is later naar hem genoemd.

Blijdschap is er ook. De beurskoersen schieten sinds de coup omhoog, meldt El Mercurio. Het bedrijfsleven herstelt zich, zoals ik kan constateren als ik met uitgestreken gezicht en kloppend hart de ambassadeurszaal van het Carrera betreed, waar de fabrikanten van het Nationaal Textiel Instituut, net teruggekeerd uit het buitenland nu hun fabrieken gezuiverd zijn van linkse bezetters, bijeenkomen om orde op zaken te stellen.

“Laat niemand meer, zoals ongelukkigerwijs in sommige kranten gebeurd is, van een ‘staatsgreep’ spreken,” zegt de voorzitter. “Het was slechts een briljante actie om het land te redden.” Ook hij heeft het over een ‘schoon’ land.

Terug in Nederland meld ik me aan bij het Chili Komitee, ik wil behalve stukjes schrijven ook iets doen tegen de junta. We vergaderen regelmatig met vertegenwoordigers van de Chileense ballingen en proberen niet de weg kwijt te raken in de eindeloze carrousel van splitsingen en fusies waaraan Nederlandse protestanten nog een puntje kunnen zuigen. 

Samen met Jan Joost Teunissen ga ik me bezighouden met het bevorderen van boycotacties. Het moet toch mogelijk zijn om met internationale steun de junta op de knieën te dwingen door haar economisch te isoleren? Met kritische interviews en artikelen, Jan Joost in De Groene Amsterdammer en ik in de Haagse Post, proberen we dat doel naderbij te brengen. Het is ‘actiejournalistiek’, we zijn journalist én actievoerder, met onze pen als big stick. We halen ons er een schrobbering mee op de hals van NRC-columnist mr. Heldring, die ons verwijt journalistieke integriteit te verwarren met engagement.

Belangrijkste doelwit van onze acties wordt de Stevin Groep, een Nederlands bouw- en baggerbedrijf dat op het punt staat ruim zestig miljoen dollar te investeren in een offshore mijnbouwproject voor de Chileense kust. Nederland zou daarmee in één klap de grootste investeerder in het land worden.

Ook de Chileense oppositie ziet mogelijkheden in een economische boycot. Een sleutelrol wordt daarbij gespeeld door Orlando Letelier, onder Allende Chileens ambassadeur in Washington en de laatste maanden voor de coup minister van Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Defensie. Na de staatsgreep gearresteerd, overleefde hij de concentratiekampen van de junta, werd onder sterke internationale druk na een jaar vrijgelaten en vestigde zich opnieuw in Washington, nu als internationaal directeur van het Transnational Institute, een progressieve Amerikaanse denktank met een vestiging in Amsterdam. 

Daar maken we in 1976 kennis met hem. Bij zijn vrijlating kreeg hij te horen dat de arm van de DINA lang is en dat Pinochet activiteiten tegen zijn bewind niet zou dulden. Toch reist hij de wereld rond als onvermoeibaar strijder voor een economische boycot. Een gesoigneerde man, beminnelijk en charmant, maar ook ingetogen, je zou hem voor een Engelse landjonker houden. Bij een reeks bezoeken aan ons land in 1976 legt hij contacten met vooraanstaande PvdA’ers en vakbondsleiders.

Het politieke klimaat in Nederland is gunstig voor acties tegen de junta. De regering-Den Uyl is aan de macht. Op 11 september ‘75 houdt Den Uyl zelf een geëmotioneerde toespraak: “Wij zullen niet rusten voor de Chileense junta heeft gecapituleerd. Er moet partij gekozen worden tegen alles wat kan lijken op hand- en spandiensten aan de junta.”

De actie tegen de Stevin Groep vindt ook gehoor bij een toenemend aantal progressieve gemeentebesturen. Rotterdam onder leiding van PvdA-burgemeester Van der Louw, Groningen met het linkse programcollege van PvdA-wethouder Max van den Berg, Haarlem, Utrecht, Leiden, Delft en Dordrecht dreigen het bedrijf geen opdrachten meer te verstrekken als het de investering doorzet. Augustus 1976 kondigt Stevin aan het plan terug te trekken.

Dat de Chileense junta op de hoogte is van Leteliers rol hierbij, blijkt op 10 september van dat jaar, als ze hem zijn Chileense nationaliteit ontneemt. In het decreet worden daarvoor twee redenen genoemd: Leteliers oproep aan Rotterdamse havenarbeiders om Chileense goederen te boycotten en zijn optreden inzake de Stevin Groep. 

Elf dagen later ontploft op Sheridan Circle, vlak bij het Witte Huis in Washington, een op afstand bediende bom onder zijn auto. Orlando Letelier en zijn medewerkster Ronni Moffitt zijn bijna op slag dood. 

Señor Bijzondere Kentekenen – Avontuurlijke reizen door Zuid-Amerika
Herman Vuijsje

Uitgeverij Elmar
€22,99