Spring naar de content
bron: ANP

Jan van Mersbergen: ‘Fictie kan meer overbrengen dan non-fictie’

Schrijver Jan van Mersbergen (1971) schreef een roman over een gebroken gezin dat tevergeefs een beroep doet op de jeugdzorginstanties, een situatie gegrepen uit zijn eigen leven. In Een goede moeder volgen we een alleenstaande moeder die door mentale problemen niet goed voor haar kind kan zorgen. De vader probeert het kind te beschermen, maar ziet zichzelf en zijn gezin voortdurend verstrikt raken in de ambtelijke molens van de jeugdzorg. 

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Jelle Brumsen

Je boek leest als een aanklacht tegen de jeugdzorginstanties. Zie je dit zelf ook zo?

“Ja. Ik heb er natuurlijk mee te maken gehad hoe ze werken, dat is ongelofelijk. Het is heel erg amateuristisch. Er zitten daar weinig mensen met echt hart voor de zaak, in feite zijn het gewoon aangestelde ambtenaren. Er gebeurt vooral veel op papier: dingen vastleggen, rapporten met plannen maken. Maar dan lukt het vervolgens in vijf maanden niet eens om contact te maken met de betrokkenen. Dan lees je alleen maar: het is niet gelukt om haar telefonisch te benaderen. Dan denk je: hoe is dit mogelijk?!”

En hoe is dat denk je mogelijk?

“Door de hele structuur en de bureaucratie in die zorgsector. Ik denk niet dat je dat in veel andere sectoren zo extreem ziet. Ingewikkelde constructies en strikte taakomschrijvingen werken niet goed in een sector als de zorg. Het is allemaal goed bedoeld, maar ik heb nu al zoveel mensen gesproken die er op een soortgelijke manier in vast zijn gelopen. Het is zo frustrerend, je komt er gewoon niet doorheen. Steeds wordt de verantwoordelijkheid weer doorgeschoven naar een andere hulpgroep. Dan is het van ‘we delen de zorgen’, ze snappen alles. Maar voordat er dan weer iets gebeurt is het alweer uit de hand gelopen. Op een gegeven moment weet je gewoon van tevoren dat het ze niet gaat lukken. Dan zeggen ze nog wel: ‘misschien kan een van de mensen uit het netwerk van de moeder de zorgmonitor op zich nemen,’ dat soort taal. Die taal wordt dan bijna grappig, heel erg Kafka.”

In het boek zit je als lezer vooral in het hoofd van de moeder, die lange spraakberichten stuurt aan haar psychiater. Hoe ben je tot deze vertelvorm gekomen?

“Ik kon dit verhaal niet vanuit mezelf schrijven. Het staat zo dicht op de werkelijkheid zoals ik deze heb meegemaakt, als ik het zelf zou vertellen zou het heel vervelend en zeikerig worden, of misschien lezen als een soort afrekening met mijn ex. Dat soort dingen zijn nooit lekker in een boek. Daarom wist ik al vrij snel dat ik het vertelperspectief bij de moeder moest plaatsen. Dit is het eerste boek waarvan ik tijdens het schrijven niet van verteller ben gewisseld.”

Het boek is een manier om haar te laten zien dat ze het wel kan. Dat is de fictie waar ik in de werkelijkheid niet aan toe kom

Is het boek ook een manier om de moeder van je kind iets duidelijk te maken?

“Een paar maanden geleden heb ik haar laten weten dat dit boek er zou komen. Ik zei: ‘het heet een goede moeder en dat is wat ik je graag wil meegeven. Dat je dat ook bent.’ Het boek is een manier om haar te laten zien dat ze het wel kan. Dat is de fictie waar ik in de werkelijkheid niet aan toe kom.”

Het kind dat in de roman vaak voor haar moeder moet zorgen als zij dat zelf niet kan is gebaseerd op je zoon. Wat vindt hij van het boek?

“Hij is nu 18, maar die pubers lezen niet. Ook mijn werk gaat hij niet lezen. Mijn zoon zegt als ik aan het werk ben: ‘ben je weer allemaal onzin aan het verzinnen?’ Ik denk dat hij ook dit boek niet gaat lezen, misschien is hij er ook wel een beetje bang voor. Ergens heeft hij ook gewoon de pech dat zijn vader schrijver is natuurlijk.”

De vader in het boek gebruikt de nachtelijke uren als ontsnapping aan de situatie die maar niet verandert. Is dat ook uit je eigen leven gegrepen?

“Ja, ik wilde ’s avonds graag weg. Dan zei ik om acht uur dat ik even de stad in ging, dan was ik helemaal klaar met de dag. Ik denk dat ik onbewust op zoek was naar een ontsnappingsmogelijkheid. Op een gegeven moment was ik verliefd en kon ik dat thuis zeggen. Toen was ik ook gelijk weg. Dat was eindelijk het moment dat er eens iets met mij aan de hand was. Ik wilde wel eerder weg maar zag gewoon de kans niet. Ik was heel happig om te gaan vertellen dat ik een andere vriendin had, terwijl er verder helemaal geen idee achter zat, ik kende haar pas vier weken. Ik wist ook al dat het nergens toe ging leiden maar dat maakte me niet uit.”

Ik maak altijd fictie van iets wat ik al heel goed ken. Ik doe nooit research over iets dat in Chili speelt en waar ik nooit ben geweest

Je schrijft heel dicht tegen de werkelijkheid aan. Raken feit en fictie voor jezelf nooit met elkaar vermengd?

“Nee. Alles wat in het boek staat ken ik precies, ik wil er ook geen geheim van maken dat dit echt mijn verhaal is. Al die mailwisselingen, de omgang met de instanties, dat ligt er gewoon allemaal, ik heb alleen wat namen veranderd. Zo werk ik altijd: heel veel personages en decors ken ik al, ik doe nooit research over iets dat in Chili speelt en waar ik nooit ben geweest. Dan moet ik daar eerst veel over gaan lezen. Ik maak altijd fictie van iets wat ik al heel goed ken.”

Achterin het boek staat: ‘vergeet niet dat fictie soms een krachtiger middel is om iets te vertellen dan onze beperkte werkelijkheid.’ Kan je dat uitleggen?

“Fictie kan meer overbrengen dan non-fictie. Op een gevoelsniveau en in overdrachtelijke zin is het een heel sterk middel. Mensen vinden fictie vaak moeilijk, je moet het tot je nemen, je moet zelf veel verbanden leggen. Mensen die van non-fictie houden willen vaak dat dát de basis is, dat het de werkelijkheid is. Non-fictie zou laten zien hoe het allemaal is. Maar dat bestaat natuurlijk niet, zelfs niet als je Loe de Jong bent met je oorlogsbibliotheek.”

Schrijf je vanuit een bepaalde bewijsdrang?

“Ik wil wel graag iets laten zien. Ik ken heel veel schrijvers die ik dan in de stad bij een café tegenkom en zeggen: ‘ik heb van de week weer helemaal niks geschreven, het lukte niet.’ Dat lamlendige, dat snap ik gewoon niet.”

Is er een collega-schrijver waarvan je hoopt dat hij of zij je boek leest?

“Alex Boogers, hij was ook eerste meelezer. Ik waardeer hem heel erg als schrijver. Ik mag hem ook graag, we spreken zo nu en dan af. Ook vind ik het mooi hoe hij op scholen praat over lezen en onderwijs en over jongeren aan het lezen brengen. Dat kan hij heel goed.”

Een goede moeder verscheen vorige week bij uitgeverij Cossee