Spring naar de content
bron: hans van den boogaard/anp

K. Schippers (1936 – 2021): ‘Bij Laurel & Hardy voel je dat alles klopt’

Op 12 augustus overleed schrijver K. Schippers, alias van Gerard Stigter. Hij werd 84 jaar oud. Enkele weken voor zijn dood gidste de meester van de associatieve vertelling ons nog langs zijn culturele interesses. Het bleek zijn laatste interview te zijn.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Nick Muller

(Uit het nog te verschijnen septembernummer van HP/De Tijd.)

Boeken

“Als je wat wilt weten over mijn culturele smaak, zou je het Barbarber-boek Een cheque voor de tandarts eens moeten lezen. Het boek is al meer dan vijftig jaar oud, maar eigenlijk staat daar alles al in. ‘Doe maar gewoon, dan doe je al poëtisch genoeg’ is het devies. De gemene deler tussen alle kunst die ik bewonder, is dat de kunstenaar de werkelijkheid in het kunstwerk integreert. De werkelijkheid wordt als het ware tot kunst verklaard. Dat zie je bijvoorbeeld in de alledaagse geluiden van John Cage, de soepblikken van Andy Warhol en natuurlijk de readymades van Marcel Duchamp. Duchamp is nog steeds een grote inspiratiebron. Al vanaf mijn jonge jaren ben ik gefascineerd door zijn werk. Alledaagse voorwerpen, zoals een urinoir en een fietswiel, worden door hem tot kunstwerk verheven. Zijn kunst is heel nabij. De dingen die hij laat zien ontkomen in het dagelijks leven aan je blik. Ze worden nooit het onderwerp van je hoogste concentratie. Door ze als kunstwerk te presenteren, kijk je er wel met volle aandacht naar, en toch blijft dat laagje van wat niet wordt gezien er altijd omheen zitten.

Barbarber heeft de readymade geïntroduceerd in de literatuur. Ons blad was een soort collage van allerlei gekke dingen: douanevoorschriften, een boodschappenbriefje, een mop. ‘Hoe vindt u de biefstuk? Achter een aardappel.’ Van iets wat bestaat kun je niet zeggen: daar besteed ik geen aandacht aan. Nee, de mop bestaat, en daarom verdient ze aandacht. Door de aandacht krijgt zo’n tekst een poëtische lading. Duchamp was een wiskundige en had een grote fascinatie voor kwantummechanica. Om zijn werk beter te begrijpen, lees ik heel veel boeken over dat onderwerp. Ik leer steeds iets bij, maar ik heb niet het idee dat ik dichterbij zijn werk kom, al komt dat ook doordat ik kennis van wis- en natuurkunde mis. Het leuke aan die kwantummechanica vind ik dat het ook weer over het nabije gaat. Je wilt de wereld om je heen blootleggen, maar dat lukt eigenlijk nooit, ook al blijf je het proberen in de hoop dat het wél een keer gaat lukken. Wat dat betreft ben ik zo koppig als een stier. Het is prettig toeven in die boeken omdat je het allemaal net niet snapt. Je denkt dat er iets blootgelegd gaat worden, maar dan blijkt dat toch niet zo te zijn. Da Vinci hield zich er ook zijn hele leven mee bezig. In zijn dagboeken schrijft hij dat hij eens in de sloot is gaan liggen om te kijken of de uitdrukking ‘Zo helder als water’ wel klopt. Hij gaat op zijn rug in het water liggen, kijkt door het slootwater omhoog naar de lucht en concludeert dat water helemaal niet helder is. Dat soort dingen vind ik grandioos: zo’n dagboekaantekening zegt mij veel meer dan een roman.”

Film

“Veel interessanter dan literatuur vind ik film. Midden jaren vijftig ging ik veel naar de bioscoop – en nog steeds trouwens, al is het er de laatste maanden door corona en mijn ziekte niet van gekomen. Ik zag in die tijd bijvoorbeeld de films van Stanley Kubrick: The Killing en Paths of Glory. Ik was een jaar of twintig, had nog helemaal niet zoveel gelezen, dus de invloed van die films was groot. Ik weet nog goed dat ik voor het eerst naar The Killing keek en dacht: het is onmogelijk dat ze dit zo hebben kunnen monteren, maar ze hebben het gedaan. Datzelfde geldt voor Paths of Glory. De films met Eddie Constantine waren ook indrukwekkend: Du rififi chez les femmes, Cléo de 5 à 7 en Alphaville – Une étrange aventure de Lemmy Caution. Er was een enorm reservoir aan films, je ging overal naartoe. Ik ben toen zelf ook vrij gauw films gaan maken met de onlangs overleden Kees Hin. Een leven lang heb ik scenario’s voor hem geschreven en documentaires met hem gemaakt. Ik was in die tijd ook veel meer bezig met de vraag ‘hoe maak ik een film’ dan met de vraag ‘hoe schrijf ik een roman’. Moet je een totaalshot nemen of een close-up, een lange scène schieten of een korte – dat soort dingen. Daar denk je bij het schrijven van een boek niet aan. De literaire tijdschriften die we in die tijd maakten (Barbarber en Hollands Diep – red.) waren ook geïnspireerd door de films die we zagen. De films van Laurel & Hardy waren voor ons net zo belangrijk als de romans van Dostojevski en verdienden dus net zo goed onze aandacht.

De tekst gaat onder de foto verder.

The Killing

“Ik houd veel van Laurel & Hardy. Samen met Bram Reijnhoudt, ook onlangs overleden, richtte ik in 1971 de Perfect Day Tent op, de Nederlandse afdeling van de internationale Laurel & Hardy Gemeenschap. Het doel van deze club was om de films van de Dikke en de Dunne weer voor een groot publiek beschikbaar te maken. We organiseerden filmdagen, congressen en wisten de VPRO er uiteindelijk toe te bewegen de films weer uit te zenden op televisie. Dat is toen een enorm succes geworden. Ik heb in de jaren zestig nog een poos met Stan Laurel gecorrespondeerd. In Een leeuwerik boven een weiland heb ik die correspondentie gepubliceerd. Ik stelde hem in verschillende brieven en op enkele kaarten diverse vragen die mij al jaren voor, tijdens en na het zien van hun films hadden beziggehouden. “Welke film is uw favoriet?” Hij schreef altijd meteen terug. Ik zag hun films voor het eerst in de oorlog. Mijn vader nam ze mee van zijn werk. Thuis hadden we een projector waarmee we die 8 mm-filmpjes konden afspelen. Ik herinner me nog heel goed een scène waarin ze al pratend kopjes aan elkaar doorgeven en daar eindeloos mee doorgaan, zodat dezelfde kopjes constant heen en weer gaan. Ik vond dat geweldig. Laurel & Hardy tonen het absurde in het alledaagse. De films worden tegenwoordig helaas niet veel meer vertoond, maar ik heb ze gelukkig allemaal op dvd. Sommige stukken zijn wel wat verouderd, maar over het algemeen vind ik ze nog net zo goed als bijna tachtig jaar geleden. Hoe dat komt? Dat komt door de precisie waarmee die films zijn gemaakt. Je kunt wel stellen dat precisie de gemene deler is in de toplaag van alle soorten kunst. Wat zou het anders moeten zijn? Of het nu gaat over John Cage, Merce Cunningham of Kurt Schwitters: ze onderscheiden zich door de precisie waarmee ze dingen doen. Waarom is Louis de Funès net iets minder goed dan Laurel & Hardy? Omdat de precisie – in dit geval: timing – van laatstgenoemden beter is. Uitleggen kun je het niet. Je voelt dat het goed is wat je ziet, dat alles klopt, maar je kunt het niet benoemen.”

De tekst gaat onder de foto verder.

Laurel & Hardy

Kunst

“Als je het hebt over de toplaag van de kunsten, dan heb ik het niet over iemand als Rembrandt. Ik zie wel dat het een goede schilder is, maar er valt weinig te halen. We hebben het nu over allerlei kunstenaars gehad, maar ik zou over hem niks interessants kunnen zeggen. Vind jij zijn werk goed? Ja, knap geschilderd, dat vind ik ook wel, maar dat is misschien precies waardoor het komt. Ik vind zijn etsen bijvoorbeeld veel beter. Daarin houdt hij het klein. Je moet het ook in de tijd zien: in de tijd dat ik me bewust bezig ging houden met kunst, wilde iedereen iets nieuws. Dus niet Rembrandt, want dat was niets nieuws. ‘Demband demband dembrand dembrandt’ schreef Jan Hanlo. Kijk, dat vind ik dan wel weer goed! Dat is iets nieuws. Duchamp en Schwitters – die deden wel iets nieuws. Zij maakten alledaagse voorwerpen tot kunstvoorwerpen. Warhol en Lichtenstein deden dat ook. Barbarber uiteindelijk ook, net als de jongens van de Nul-beweging en De Nieuwe Stijl, zonder dat we elkaar kenden: Jan Schoonhoven met die prachtige witte schilderijen waarop het licht steeds anders gebroken wordt, Jan Henderikse met zijn houten groentekisten, Henk Peeters met zijn schilderijen van poederdons, Armando met zijn schuldig landschap. Later heb ik ze goed gekend, maar nu zijn ze bijna allemaal dood.

“Ik lees op dit moment Hockney – Van Gogh: The Joy of Nature. Eigenlijk lees ik de laatste tijd alleen maar boeken over beeldende kunst. Ik heb wel dichters die ik graag lees, zoals Hélène Gelèns en K. Michel, en het proza van schrijvers als Hedda Martens en J.W. Holsbergen kan me ook erg bekoren, maar ik grijp toch vaker terug naar boeken over kunst en kunstenaars. David Hockney en Vincent van Gogh zijn beiden meesters in het vastleggen van de wereld om hen heen. Ze schilderen geen adembenemende landschappen, maar een zwembad in een achtertuin of een bos met kreupelhout. Een aantal jaar geleden was er een dubbeltentoonstelling van hen in het Van Gogh Museum – de tentoonstelling waar dit boek ook bij hoort. Ik was daar erg onder de indruk van Hockneys variatie op Het laantje van Middelharnis van Meindert Hobbema uit 1689. Hockney werd aangetrokken door het perspectief van het schilderij. Het fascinerende van dat schilderij is namelijk, zoals hij zelf ook zegt in het boek, dat er twee verdwijnpunten zijn. Eén verdwijnpunt bevindt zich in het midden van het schilderij. Dat is de verdwijnende weg. Het andere verdwijnpunt is de lucht; je blik wordt naar boven getrokken omdat de bomen zo hoog zijn. Hockneys versie is grandioos. Hij heeft er een zesluik van gemaakt, met een inkeping waar het oorspronkelijke zandpad was geplaatst, en met een deel van de wolken op twee losse panelen. Het schilderij gaat daardoor alle kanten op.”

De tekst gaat onder de foto verder.

Het fietswiel van Marcel Duchamp

Muziek

“Ik heb altijd veel gegeven om de muziek van John Cage en de choreografieën van Merce Cunningham. Cage ontdekte ik door de boeken die hij midden jaren zestig schreef: Silence – Lectures and Writings en A Year from Monday – New Lectures and Writings. In die jaren gingen ze op trektocht door Europa en kwamen ze ook in Nederland. Ik heb ze in die tijd vaak gesproken. Ik herinner me een optreden van John Cage in de Stadsschouwburg in Amsterdam, waar hij op het podium aan een tafeltje zat en verhalen voorlas uit een van zijn boeken. Tijdens de voordracht knalde hij een fles champagne open. Ik ving de kurk en heb ’m na afloop door hem laten signeren. Die kurk heb ik nog. Cunningham danste met bewegingen van alledag. Het was meer lopen wat hij deed. In een gedicht van mij staat de regel: ‘Lopen is dans’. Dat komt daarvandaan. Het is, zoals ik al zei, een grote vermenging. Je ziet iets, je wordt erdoor aangetrokken en je gebruikt het in je eigen werk.

John Cage

“De combinatie van humor en techniek vind ik erg interessant. Ken je Her, die film met Scarlett Johansson? Ze is daarin niet te zien, maar ze is de stem van de computer waarop de hoofdpersoon verliefd wordt. Hij wordt dus verliefd op een vrouw die niet bestaat, en toch heb je het idee dat ze wel degelijk bestaat. Het is eigenlijk een heel gewone liefdesgeschiedenis zoals er al duizenden zijn gemaakt, maar dan zoals er nog nooit een is gemaakt. Dat vind ik grandioos. Hetzelfde geldt voor stop-motionanimatiefilm Anomalisa van Charlie Kaufman. Al zijn films vind ik fantastisch. Twee heel recente films, die humor en techniek combineren en daar iets heel eigens van maken. Daarmee kom je heel dicht bij wat ik zelf heb gedaan op papier. Iets wat ik in dit verband ook zeker moet noemen is Das Triadische Ballet van Oskar Schlemmer. Meestal zijn kostuums van balletten heel saai, maar hier zit beweging in. Schlemmer baseert zijn kostuums op drie basisvormen: het vierkant, de driehoek en de cirkel. De dansers veranderen daardoor bijna in bewegende machines.”