Spring naar de content
bron: matthias giesen

Vakantie, eindelijk mag het weer

Ach, wat hebben we het gemist om met een cocktail aan het zwembad te zitten, in de Spaanse zon. Of op het strand van Barbados. Maar na flinke voorpret volgt, wanneer je eenmaal op de plaats van bestemming bent aangekomen, vaak deceptie. Toch blijven mensen iedere keer maar weer dat vliegtuig nemen.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Emma Brunt

Drie foto’s, drie stilstaande beelden, dat was genoeg om Alain de Botton van een tamelijk introverte schrijver te veranderen in een man die opeens schoon genoeg had van regenachtig Londen en pardoes een reis naar Barbados boekte. Het waren me de beelden dan ook wel: iconen in het droomlandschap van de reisbranche. Het eerste was dat van een strand met een enigszins scheef gewaaide palm en een zonsondergang op de achtergrond. Het tweede was dat van een vakantiehuisje met openslaande deuren naar het terras, uitzicht op zee, een glanzende houten vloer, een schaal vol bloemen en wit beddengoed. En het derde was dat van een strakblauwe hemel. Een en al verleiding dus, en een cliché dat we allemaal kennen. Stiekem wil iedereen eigenlijk elk jaar naar dat ideale strand, zeker nu, aangezien een deel van de wereld onlangs weer verkleurd is van ‘code oranje’ naar ‘code geel’. Maar waar is dat strand, bestaat het eigenlijk wel?

Eén ding is zeker en dat is dat je goed moet zoeken, want het toverwoord in dezen is ‘ongerept’ – onaangeraakt door het massatoerisme – en dat is een schaars goed geworden, ook al voordat Covid-19 de spoeling nog dunner maakte dan die al was.

“Bij aankomst drongen zich allerlei zaken op die ook aanspraak maakten op een plaats binnen het begrip Barbados,” noteert De Botton mismoedig in zijn boek De kunst van het reizen, en daarop volgt een komische opsomming van zijn eerste indrukken na landing op het eiland.

“Van tevoren was er slechts een vacuüm geweest tussen het vliegveld en mijn hotel. In mijn hoofd had er niets bestaan tussen de laatste regel van het reisschema (het prachtig ritmische ‘Aankomst BA2155 om 15.35’) en de hotelkamer. Ik had niet gedacht aan – en protesteerde nu inwendig tegen – de aanwezigheid van een versleten rubberen bagageband, van twee dansende vliegen boven een overvolle asbak, van een reusachtige ventilator die in de aankomsthal rondwentelde, van een witte taxi waarvan het dashboard was bekleed met namaakluipaardbont, van een zwerfhond op een stuk braakland achter de luchthaven, van een reclamebord voor ‘luxe koopflats’ bij een rotonde, van een fabriek met de naam ‘Bardak Electronics’, van een rij gebouwen met rode en groene blikken daken, van een rubberen lus aan de middenstijl van de auto, waarop met piepkleine letters gedrukt stond: ‘Volkswagen, Wolfsburg’, van een felgekleurde struik waarvan ik de naam niet kende, van een hotelreceptie met klokken voor zes verschillende plaatsen op aarde en van een kaart daarnaast die me, twee maanden te laat, een ‘Vrolijk Kerstfeest’ wenste. Pas enige uren na de landing was ik dan eindelijk verenigd met de kamer die ik me had voorgesteld, al had ik in mijn voorstelling geen rekening gehouden met de enorme airconditioner, noch met de – desondanks welkome – badkamer, die was opgetrokken uit formica panelen en de gasten streng maande geen water te verspillen.”

Mijn geest bleek zich op Barbados vooral bezig te houden met angst, verveling, vaag verdriet en financiële zorgen

Alain de Botton

Kennen we dit gevoel van lichte deceptie, dat alleen met moeite te onderdrukken valt, omdat je nog steeds hoopt op een droomvakantie, maar dat je toch het begin van een vraag ingeeft, die luidt: “Heb ik hiervoor al dat geld betaald en urenlang in een stikbenauwd vliegtuig gezeten, is dit nou alles?”

Ja, dat is even slikken, maar volgens Alain de Botton moet het ergste dan nog komen, want de volgende ochtend, op dat bountystrandje – terwijl de turquoise golven wel degelijk zachtjes op het witte zand braken en er zelfs al wat vogels begonnen te kwetteren in de ochtendkoelte – gaf hij zich er rekenschap van dat zijn aandacht versnipperd was en dat er van alles door zijn hoofd spookte dat het Grote Genieten in de weg stond. Zoals: ‘Een keelpijn die tijdens de vlucht was komen opzetten, de onrustige gedachte dat ik een collega verzuimd had te vertellen dat ik weg was, een drukkend gevoel op beide slapen en een toenemende drang het toilet te bezoeken’. 

“Een zwaarwegend maar tot dan toe over het hoofd gezien feit diende zich aan: ik had per ongeluk mezelf naar het eiland meegebracht. (–) Mijn lichaam had moeite met slapen. Klaagde over hitte, vliegen en moeilijk verteerbare hotelmaaltijden. Mijn geest bleek zich vooral bezig te houden met angst, verveling, vaag verdriet en financiële zorgen.”

Ik vind dat heerlijke lectuur, omdat het zo herkenbaar is, en het herkenbaarste eraan is nog wel dat je het toch steeds opnieuw doet: wegdromen bij de aantrekkelijke tarieven van een vliegticket naar Málaga en bij het aanbod van paradijselijke villaatjes-met-zwembad op de site van ‘Natuurhuisje’, die gelegen zijn ‘in the middle of nowhere’. Waarbij ik altijd weer vergeet dat die locatie niet alleen betekent dat het er heerlijk groen en rustig is, en inderdaad gespeend van enig ander menselijk leven, met nergens een medetoerist te bekennen, maar dat de weg erheen volgens dezelfde logica altijd een onberijdbaar geitenpad is, halverwege een berg, met links van de weg een venijnige rotswand met scherpe punten, en ter rechterzijde een ravijn dat zich loodrecht in de diepte stort. En daar moet je dan zo’n twee keer per dag overheen. Om bij de azuurblauwe zee te komen bijvoorbeeld, met zijn ‘gezellige barretjes aan de boulevard’, waar je voor géén geld paella kunt eten, zo authentiek als wat, of waar je een Lidl vindt om de voorraad vaste, maar vooral vloeibare levensmiddelen op peil te houden.

En terwijl je daarmee bezig bent, moet je ook nog goed onthouden dat je niet kunt gaan gillen bij elke tegenligger in een van de vele haarspeldbochten, die stuk voor stuk al ruim voldoende zijn voor een hartverzakking, want daar kan je medereiziger op de passagiersstoel niet tegen, die gaat dan tegen je snauwen, dus het is beter voor de sfeer om je pokerface onder alle omstandigheden in de plooi houden.

Ach vakantie, wat hebben we die gemist vorig jaar!

Eindelijk, eindelijk mag het weer… het is maar goed dat het geheugen selectief genoeg is om al het bijkomende ongerief te wissen, want zo niet, dan leerde je het wel af, maar de ervaring werpt kennelijk weinig gewicht in de schaal. Totdat je die weer herbeleeft, bij sommige rake passages van De Botton. Over het waarom van dat onstuitbare verlangen is hij overigens minder duidelijk dan over de consequenties, al heb ik wel een vermoeden in welke hoek je de reden moet zoeken. Luister maar naar de woordkeus van mensen die hun plannetjes aan je openbaren. Ze zeggen: ‘We moesten echt even weg’, of ‘Ik moest er gewoon eventjes uit’. Waaruit? Uit de routine, de sleur, het getob over van alles en nog wat: bekende en normale maar daarom niet minder hinderlijke problemen, waar toch niet echt iets aan verholpen kan worden, want het is precies zoals De Botton het zegt: je vergeet altijd dat je jezelf meeneemt en dat het helemaal niet zo gemakkelijk is als het lijkt om dat zorgelijke type een paar weken af te schudden en jezelf plotseling – naast dat lang verbeide zwembad – te transformeren in een onbekommerde levensgenieter. 

En dan heeft De Botton het alleen nog maar over de dingen die er zíjn, en die hem onaangenaam treffen, want zo mogelijk nog fnuikender is het als bepaalde essentiële zaken er níet zijn. Om die reden is het goed om het begrip ‘ongerept’ aan een nader onderzoek te onderwerpen, puur natuur is nou weer niet de bedoeling.

De tekst gaat onder de illustratie verder.

bron: matthias giesen

Zo ben ik ooit met een bevriende journalist afgereisd naar Samoa, in opdracht van de VPRO-radio, om in de voetsporen te treden van cultureel antropologe Margaret Mead, die daar het beroemd geworden onderzoek deed dat uitmondde in haar wereldwijde bestseller Coming of Age in Samoa. Het boek is inmiddels omstreden, want zo idyllisch als zij het voorstelde ging de opgroeiende jeugd ook in Samoa niet om met seks en de perikelen van de puberteit. Al duurde het wel even voor het tot haar onwillige en diep teleurgestelde lezerspubliek doordrong dat het paradijs – dat prikkelende en o zo verrukkelijke oord van vóór de zondeval –
ook in Samoa niet bestond, en dat kwam grotendeels omdat het decor zo nauwkeurig beantwoordde aan een typisch westerse fantasie over de tropen. Alle bekende bounty-ingrediënten waren voorhanden: zilverwitte zandstrandjes, wuivende palmen, een zacht briesje uit zee, en het geluid van lachende jongens en meisjes die elke ochtend de branding trotseerden om in de azuurblauwe lagune op vis te jagen. Dat had allemaal een bijzonder hoog Hollywood-gehalte, vooral omdat de meisjes in kwestie vrijwel topless in de golven doken, even aanvallig en onschuldig als actrice Brooke Shields liet zien in The Blue Lagoon.

Er is ook iets te zeggen voor gerepte natuur, al ben ik dat nadien toch weer een aantal keren vergeten. Hardleers!

Maar helaas, ook ten tijde van het onderzoek dat Mead deed was dit geïdealiseerde eilandenrijkje al met vrij harde hand gekerstend: Margaret Mead woonde niet in een hutje aan het strand maar in een heel conventionele kamer achter de lokale apotheek, op het piepkleine eilandje Tu’a, waar mijn reisgenoot en ik naartoe vlogen in een uiterst sjofel vliegtuigje, dat bij de landing bijna in zee kieperde, omdat de landingsbaan zo kort was. Beladen met bandrecorders begaven we ons vervolgens natuurlijk direct naar het strand, de fameuze plek waar het allemaal zou zijn gebeurd en waar Mead in haar boek een heel hoofdstuk lang over jubelt, en ja, inderdaad, dat strand was werkelijk volkomen ongerept, puur natuur, precies zoals iedereen zich dat voorstelt.

Maar waar we van tevoren niet aan hadden gedacht, was dat er dus ook geen prettig strandpaviljoen stond, beheerd door een inboorling die parasols en ligbedden in de aanbieding had, om nog maar niet te spreken van bedauwde flesjes cola, koel gehouden in zo’n antieke Amerikaanse ijskast. De zon brandde die dag op volle kracht, zoals elke dag, en stond precies boven een flink gat in de ozonlaag, zoals ons later niet zonder enig leedvermaak verteld werd. En zonnebrandcrème factor 50 hadden we niet bij ons. Terug naar het dorp dan maar en vlug ook, weg van dat helse strand, op zoek naar iets eetbaars of drinkbaars, of in ieder geval op zoek naar een winkeltje, of iets van dien aard. Dat stuitte op meewarige glimlachjes over zoveel toeristisch onbenul, want nee, er wáren uiteraard helemaal geen winkeltjes op Tu’a – daar was het eiland veel te klein voor. 

Pas na lang zoeken en veel bidden en smeken vonden we zowaar een stokoud vrouwtje dat ons voor één nacht wel een kamer wilde verhuren. Met inbegrip van een miniem blikje sardines dat we collegiaal samen deelden, evenals de beschimmelde stretcher die in een hoek stond, achter een gordijntje vol vrolijke zonnebloemen, en een ventilator die zo hard loeide dat we er niet van konden slapen. Maar zonder die ventilator konden we weer niet ademhalen, dus het was een kwestie van slikken of stikken. 

De tekst gaat onder de illustratie verder.

bron: matthias giesen

Met die ventilator in mijn armen geklemd, alsof het een teerbemind huisdier was, ben ik tenslotte toch in slaap gevallen, om de volgende dag bij het ontwaken te ontdekken wat de prijs was voor een dagje in paradise: heuse brandblaren! Pas weken later, allang terug in Amsterdam, waar het godzijdank regende dat het goot, durfde ik weer de straat op, zonder dat mensen me geschrokken aankeken en niet durfden te vragen of het eigenlijk wel zo leuk was geweest als het klonk, dat uitstapje naar Samoa. 

Ik bedoel maar, er is ook iets te zeggen voor gerepte natuur, al ben ik dat nadien toch weer een aantal keren vergeten. Hardleers!

In wezen is elke vakantie een fantasie over een niet-bestaande plek, begin ik me onderhand te realiseren. Of, zoals diezelfde collega met wie ik in Samoa was zou zeggen: “Het is een fantasie over degene die je zou kunnen zijn, als je niet toevallig degene was geworden die je in werkelijkheid bent.” Bij hem ging het zelfs zo ver dat hij zich als jongetje van een jaar of tien graag voorstelde dat de kinderen in zijn klas hem niet meer zouden herkennen na de zomervakantie, want dan was hij heel iemand anders geworden: niet alleen bruiner van de zon en een paar centimeters langer, maar op een geheimzinnige manier ook onaantastbaarder dan voorheen. Al bijna een echte man, met levenservaring. 

Alain de Botton komt tot dezelfde conclusie, althans in grote lijnen, want hij is van mening dat je dit onvervulbare verlangen beslist niet hoeft af te zweren, als je maar zo wijs bent om er niet aan toe te geven. Het is juist goed dat mensen zich ergens op kunnen verheugen, en zich door de aanblik van al dat moois laten inspireren, maar de voorpret is verreweg het leukst, daar komt het op neer. Echt ‘reizen’ doen we namelijk toch niet, want daarvoor moet je je ook mentaal willen verplaatsen in een andere cultuur, en dat lukt alleen als je ergens anders besluit te gaan wonen en werken. Dat vergt lef, en ook aanzienlijk meer tijd dan die luttele weken in juli en augustus, als we heel eventjes ontslagen zijn van de gewone zorgen en plichten in onze eigen habitat. En dat is niet erg of jammer, want daarvoor hebben we reisschrijvers, de vaklui, een ongedurig volkje dat ervoor kiest om voortdurend in beweging te blijven en nergens te aarden, zoals Cees Nooteboom, Lieve Joris en Carolijn Visser.

Wat reisorganisaties verkopen is lucht, een heel exclusief luchtje, dat wel, smaakvol gebakken in olijfolie op het zonovergoten terras van een imaginair café in Porto of Málaga

Maar wij, de oprechte maar ietwat onbeholpen amateurs, moeten onze verbeelding gebruiken en kunnen onszelf gelukkig prijzen met al die pure natuur op internet, ontdaan van zweet en lastige vliegen – dat is beter voor het klimaat en niet zelden ook beter voor onze gemoedsrust. Luister dus met enig wantrouwen naar de praatjes die Kras en Sunweb verkopen, om nog maar te zwijgen van de meedogenloze verleidingskunst van het duo Cor en Don. Want wat ze verkopen is lucht, een heel exclusief luchtje, dat wel, smaakvol gebakken in olijfolie op het zonovergoten terras van een volslagen imaginair café in Porto of Málaga, of op de barbecue van zo’n gezellige Franse familiecamping waar je met de kinderen op de achterbank in twee dagen naartoe rijdt, terwijl je er op de heenweg al tegen opziet dat je na verloop van weken langs diezelfde overvolle Route du Soleil ook weer terug zult moeten.

Het zijn allemaal wonderschone plekken, heus waar, ik doe er niks aan af, maar je hoeft er niet geweest te zijn om erover mee te kunnen praten.