Spring naar de content
bron: anp

Ton van Dijk (1943 – 2021): participerend chroniqueur van het misdaadmilieu

Afgelopen maandag overleed op 77-jarige leeftijd journalist Ton van Dijk. Hij was al geruime tijd ziek. Van Dijk was tijdens zijn rijke carrière onder meer oud-hoofdredacteur van Panorama en Nieuwe Revu, maar was vanaf 1975 tot heden ook redacteur en medewerker van de Haagse Post en HP/De Tijd. Daan Dijksman haalt herinneringen op aan zijn kleurrijke collega. “Ton was niet alleen verslaafd aan gekkigheid, maar ook aan grondigheid.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Daan Dijksman

Het is een wonderlijke coïncidentie dat Ton van Dijk overlijdt in de juniweek dat er bij Uitgeverij Nieuw Amsterdam een misdaadbiografie verschijnt waaraan de gereputeerde true crime-auteur nog volop heeft meegewerkt. Het is het stormachtige levensverhaal van Martin H. (Van politieman tot moordenaar van Klaas Bruinsma), geschreven door de misdaadspecialist van Panorama, Vico Olling. Ton is van 1988 tot 1991 hoofdredacteur geweest van Panorama, maar dat terzijde. Hij was niet in staat de afkalving van de ooit legendarische titel te keren, maar krijgt wel twee ton in guldens mee om dat leed te verzachten. Het stelt hem in staat cold turkey afscheid te nemen van de verleidingen van de grote stad en zijn verslaving aan het misdaadmilieu waarin hij een nogal unieke plek heeft verworven als zeg maar participerend chroniqueur. Vanuit de in Schingen (Friesland) verworven boerderij blijft hij nog wel over misdaad berichten, maar van een grotere, misschien ook wel gepastere, afstand. Hij zal er met de hem kenmerkende vasthoudendheid, geduldige speurzin en empathie voor het royale scala aan geportretteerden zijn beste stukken schrijven, waarvan nog een bundeling bij Nijgh & Van Ditmar zou verschijnen. HP/De Tijd wordt een vaste afnemer. Maar Ton tikt ook voor de VARA Gids en voor het ons dezer dagen zo ongeveer ontvallen Esquire. In dat laatste blad doet hij uit de doeken hoe de latere literaire Volkskrant-coryfee Michaël Zeeman in zijn jonge jaren een Leeuwarder boekhandel wist te ontdoen van een enorme boekencollectie. Zoals wel vaker bij Ton: er vielen maar weinig spelden tussen te krijgen. Ton was niet alleen verslaafd aan gekkigheid, maar ook aan grondigheid.  

Terug naar zijn belangrijke bijrol in de misdaadbiografie van Martin H(oogland). Op pagina 128 verklaart Ton de connectie. “Ik stond soms om 2 uur ‘s nachts op. Om rond 3 uur aan te komen bij tenten als ’t Kompas of Sheherazade. Op dat uur spoelde daar het wrakhout van de stad aan om midden in de nacht biefstuk met stokbrood te eten. Daar hoorde ik de verhalen. Dat hoopte ik althans. Na vier uur zat de tent vol met ouwe penozemannen en een nieuwe generatie criminelen. Je hoorde van alles, maar er zat heel zelden iets bruikbaars tussen. Ondertussen dronk en snoof iedereen dat het een lieve lust was.”

Auteur Olling vervolgt: “Zo komt Ton ook in contact met Martin Hoogland. Een man die veel praat en weinig zegt, zo omschrijft Ton van Dijk hem. ‘Een typische Amsterdammer dus. Ik kende hem best behoorlijk, alhoewel je dat nooit helemaal zeker weet met dat soort figuren natuurlijk. Je komt niet echt achter hun ware drijfveren en gevoelens.’ Hoogland is op een gegeven moment bij de politie verdwenen, nadat hij al te vaak over allerlei schreven is gegaan, maar ontslagen is hij niet. Als De Telegraaf hem niettemin zo blijft aanduiden roept Hoogland Tons hulp in bij het schrijven van een reactie die daar een eind aan moet maken. Als die in huize Hoogland op papier is gezet, offreert Hoogland Ton die ochtend ook een snuif. Er is genoeg, zo blijkt als Hoogland hem lacherig meeneemt naar de badkamer en hem daar bij de wasmachine wijst op een groot pak Omo-waspoeder. Een prima plek, want daar zoeken de gewezen collega’s toch nooit: ’Ik moet alleen uitkijken dat mijn schoonmoeder geen wasje doet, want da-dat (Hoogland stottert een beetje) wordt een duur wasje dan’.”

Bij zijn afscheid kreeg Ton een kunstwerkje van de hand van huisillustrator Joost Roelofsz, waarop hij stond afgebeeld temidden van het menselijke wrakhout waarmee hij zich in de ogen van de meer burgerlijk angehauchte collegae beroepsmatig nu eenmaal placht te omringen

Uit de Hoogland-bio: “Ton van Dijk roemt de humor van Martin Hoogland: ‘Je kon vreselijk met hem lachen. De eerste keer dat ik hem zag was in de Sheherazade-tijd denk ik, bij het verjaardagsfeest van de eigenaar van die tent, Dickie Baruch. Ik had Martin al wel gezien, maar hij was niet iemand op wie je zomaar afstapte. Dat deed hij wel bij anderen. Hij had waarschijnlijk van iemand in de kroeg gehoord dat ik journalist was. Voor sommige mensen ben je dan meteen een mikpunt om te pesten of te testen. Het eerste wat hij dan ook zei in onvervalst plat Amsterdams was zoiets als: ‘Hé Ton, jij als journalist, jij-jij weet wel wat van dingen af, toch?’ Het werd even helemaal stil en iedereen keek naar mij. Martin vroeg of ik wist waar hij lange tafels kon huren. Ik antwoordde iets van Bo-Rent ofzo. Toen zei hij: ‘Ah, ja bedankt, ik wil met ke-kerst namelijk giraffe eten, maar mijn tafel is te klein.’ Iedereen lag helemaal in een deuk.”

Het was óók lachen op Tons afscheid van de Haagse Post, die hij ergens in de eerste helft van de jaren tachtig ging verruilen voor een docentenbaan aan de School voor de Journalistiek in Utrecht. Het docentenberoep, eerst in Utrecht, jaren later, na zijn eclips bij Panorama aan de Universiteit in Groningen. Ton bleek geknipt voor het leermeesterschap, getuige alle reacties uit die kringen die bij zijn overlijden los zouden komen. 

De al genoemde Dickie Baruch die de Sheherazade inmiddels had verruild voor de directie van een nachtgelegenheid in de buurt van het Leidseplein, die in die jaren van Dallas en Dynasty tot Falcon Crest was gedoopt, fungeerde als gastheer op het partijtje waarop Ton afscheid nam van HP. Als portier stond Hoogland aan de deur, maar die had zichzelf ook belast met de catering van de coke. Als bevriende collega van Ton (we kenden elkaar uit café Brandon op de hoek Keizersgracht/Leliegracht) was mij verzocht een toespraakje te houden voor de vertrekkende, ruim tweeëneenhalf jaar oudere, collega. Het woord ’kleurrijk’ zal vast een paar keer zijn gevallen. Niet in afkeurende, maar eerder in bewonderende zin. Of een gewezen politieman de genotsmiddelen nu aanreikte, of, zoals bij andere gelegenheden de redactiesecretaresse, wat maakte dat nou helemaal uit? De van de kant van de uitgeverij boven ons gestelden bliefden ook wel een snuifje, zo ze het gebruik van genotsmiddelen niet faciliteerden met een tamelijk royaal declaratiebeleid. Bij zijn afscheid kreeg Ton een kunstwerkje van de hand van huisillustrator Joost Roelofsz, waarop hij stond afgebeeld temidden van het menselijke wrakhout waarmee hij zich in de ogen van de meer burgerlijk angehauchte collegae beroepsmatig nu eenmaal placht te omringen. Het feestvarken Ton zelf wist het beeld van die coke-distribuerende portier nog wat verder in te kleuren door geamuseerd te verhalen hoe er onlangs dwars door een deur van het toilet was geschoten. Dat soort verhalen moet wel haast een onuitwisbare indruk hebben gemaakt op al die leerlingen van Ton die ook (of vooral) in de journalistiek waren gegaan om wat mee te maken. 

Het waren rare jaren waarin Tons journalistieke loopbaan tot wasdom kwam, toen hij in 1968 bij De Nieuwe Dag, een kopblad van het dagblad De Tijd, begon, na kortstondig een kantoorbaantje te hebben gehad. De verzuiling was nog niet voorbij en na een nederige start bij de pastoorskrant De Tijd was het tijd voor een frivolere biotoop: de uit de Katholieke Illustratie voortgekomen Nieuwe Revu, uitgegeven door VNU-dochter Geïllustreerde Pers aan de Stadhouderskade. Toen daar de democratisering op stoom kwam, waarmee een nogal onstuimige formule werd geïmplementeerd waarvan socialisme, sex en sensatie de hoofdbestanddelen vormden, braken niet alleen Nieuwe Revu’s, maar vooral ook Tons gloriejaren als hoofdredacteur aan. Ton was zelf het meest ingenomen met onderzoeksjournalistiek inzake de corruptie van Prins Bernhard, waarbij Nieuwe Revu een aardig partijtje had weten mee te blazen en zich ook op andere, vaak elders nog niet verkende terreinen, een reputatie van baanbrekende gedurfdheid en brutaliteit verwierf. 

Erg zachtzinnig ging het bij dat alles ter redactie niet toe. Het bestaan van een hoofdredacteur werd ten tijde van al die doorgeschoten democratisering niet zelden hardhandig op de proef gesteld. Ton werd niet één maar twee keer ontslagen bij Nieuwe Revu, later zou het hem bij Panorama dus een derde keer overkomen.

Misdaad was bij HP als thema een nog vrijwel onontgonnen niche, die Ton al snel naar zijn hand zette, ondermeer met een diepgravend onderzoek naar corruptie bij de Amsterdamse politie

In 1975 opteerde hij ietwat moegestreden voor een baan bij HP, alwaar het zijn taak vooral was een bijdrage te leveren aan het volle(re) leven op de pagina’s, zeg maar aan minder eenkennigheid. Hunter S. Thompson was met al zijn vertoon (in het blad Rolling Stone) van drank, drugs en rock-‘n-roll een cultheld wiens avonturen om navolging vroegen, ook al stonden de meeste HP-redacteuren zelf ietwat anders in het leven.  

Naar eigen zeggen was HP (anders dus dan concurrent en grote broer Vrij Nederland) ‘links en toch leesbaar’. Maar misdaad was er als thema een nog vrijwel onontgonnen niche, die Ton al snel naar zijn hand zette, ondermeer met een diepgravend onderzoek naar corruptie bij de Amsterdamse politie. Dat hij de neiging had zich compleet onder te dompelen in het door hem te beschrijven (criminele) milieu riep ook wel eens minder instemmende reacties bij collega’s die vooral het afstand houden tot norm hadden verheven. Hier moet overigens niet de indruk worden gewekt dat Tons beroepspraktijk er louter een was van hoeren en snoeren. Hij was zijn leven lang met zijn jeugdliefde getrouwd. Hij had zijn mooie blonde vrouw leren kennen nog voor hij in de journalistiek begon. Ze waren jong aan kinderen begonnen, hun dochter was haar moeders evenbeeld, en het gezin was zijn grootste prioriteit. Ton mocht dan wel ‘s nachts door de stad zwerven, zoals door hemzelf beschreven in het boek Martin H., de warme maaltijd thuis verkoos hij zo min mogelijk te verzaken. 

Tons vertrek deed anno 1982 een flinke aanslag op HP’s kleurrijkheids-coëfficent. In café De Pels wordt daar tot op de dag van vandaag op dinsdagmiddag nog wel eens over gemijmerd door een inmiddels nogal uitgedund, van almaar meer nostalgie naar hun rare jaren vervuld gezelschapje. Afgelopen dinsdag, een dag na Tons dood op maandag 7 juni, kwam het gezelschapje voor het eerst post-corona bijeen. Het eerste wat in relatie tot Tons overlijden zo ongeveer ter sprake kwam was het fenomeen ’bonbonneger’. Pardon? Dat klinkt inderdaad niet erg woke of van nu, maar met de persoon in kwestie werd de (zwarte) man bedoeld die in Tons tijd bij avondlijke redactiebijeenkomsten langs kwam om onder de prijs Leonidas-bonbons aan de man te brengen. Het was zo’n typisch Ton-contact. Of die bonbons nu ergens van een vrachtwagen waren gevallen dan wel op een andere manier schade hadden opgelopen, ik ben het vergeten aan hem te vragen toen het nog kon, in dat jaar dat Ton nog gegeven was na die diagnose van hartklachten en slokdarmkanker. 

Nee, dat zou de volhardende vragensteller Ton nooit gebeurd zijn.