Spring naar de content
bron: anp

De paden op

Van Maartje Wortel en Nelleke Noordervliet verschenen onlangs wandeldagboeken, in dezelfde reeks waarin eerder J.J. Voskuil werd gepubliceerd. De wandelingen blijken een probaat middel om de onrust in hun binnenste te bestrijden.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Thomas van den Bergh

En opeens is Nederland massaal aan het wandelen geslagen. Uitgebreid funshoppen is er niet bij, de sportclubs zijn dicht, woon-werkverkeer ligt stil – maar er moet bewogen worden om de coronakilo’s te bestrijden. En dus trekt iedereen eropuit door natuurgebieden, parken, over het strand, of gewoon in de stad, koffiebeker in de hand en met een half oog op de stappenteller.

Nelleke Noordervliet
Wat er werkelijk is
Van Oorschot
€12,50

Dat is even wennen voor de verstokte wandelaar. Opeens moet je de voetpaden met hele volksstammen delen. Terwijl de optimale wandelervaring nu juist gedijt bij afzondering en eenzaamheid. Zo dacht schrijver J.J. Voskuil er tenminste over. Wandelen was voor hem in de eerste plaats een ontsnapping aan de mensheid, met wie de sociale omgang per definitie moeizaam verliep.

“Er is waarschijnlijk geen oeuvre waarin zoveel wordt gewandeld als in dat van J.J. Voskuil,” schrijft Wim Huijser in de inleiding van een nieuwe bloemlezing met wandelfragmenten uit het werk van de schepper van Het Bureau. Hierin maken Voskuils alter ego Maarten en zijn Nicolien dagelijks ‘nog even een ommetje’ over de grachten, struinen ze in de weekends door de duinen, en gaan ze in de zomer richting Frankrijk of Engeland voor lange wandeltochten.

De dagboeken die de schrijver tijdens die vakanties bijhield, zijn door Van Oorschot tussen 2004 en 2006 in drie delen uitgegeven als start van de reeks ‘Terloops’. In diezelfde serie verschijnen nu twee nieuwe wandeldagboeken, van Nelleke Noordervliet en Maartje Wortel.

Hoewel ze dezelfde bezigheid beschrijven, zijn de wandelopvattingen van deze beide auteurs tegengesteld. Waar Noordervliet tracht op te gaan in haar omgeving door geconcentreerde waarnemingen te doen, daar is wandelen voor Wortel een manier om zichzelf ‘te openen’. Wortel ziet nauwelijks iets van haar wandeldecor, en kijkt voornamelijk naar het pad dat onder haar voeten door schuift. Noordervliet noteert gedetailleerd het haar omringende landschap met ‘kamperfoelie, varens, meidoorn, bramen, hulst, elzen en sleedoorn, gesmoord door akkerwinde’.

De rauwe Ierse natuur waar Noordervliet in Wat er werkelijk is van getuigt, is dan ook heel wat spannender dan de dagelijkse ronde die Wortel in De groef samen met haar schrijversvriendin Niña Weijers aflegt in het Amsterdamse Oosterpark. Ja, er staat een gedenkteken voor politiehond Albert, er zijn een paar monumenten en een tennisbaan. Ook vermeldt de schrijfster dat ze weleens nachtelijke seks heeft gehad op een van de bankjes, terwijl ze een andere keer zwaar bezopen in de bosjes belandde en er voor enkele uren niet meer in slaagde op te staan.

J.J. Voskuil
Had je nog willen wandelen?
Van Oorschot
€20

Maar het is de schrijver niet te doen om dit soort anekdotiek. Wortel wil in zichzelf afdalen, haar fantasie de vrije loop laten, haar hart uitstorten en ideeën uitwisselen die op gang komen tijdens het lopen. Waarbij de rolverdeling lijkt te zijn dat zijzelf ‘neverending oreert’ terwijl Weijers relativerend commentaar levert.

Vijf jaar lang, tussen 2016 en 2020, liepen de twee vriendinnen hun dagelijkse ronde. Bij aanvang van het dagboek is meteen duidelijk dat er, door de verhuizing van Weijers, intussen een eind gekomen is aan deze routine. Parallel daaraan loopt Wortels liefdesrelatie op de klippen. Het gaat de schrijfster in de loop van het dagboek steeds slechter, ze eet weinig, laat warrige boodschappen achter op de voicemail van Weijers.

Hoe autobiografisch dat is, is overigens nog maar de vraag. Geleidelijk kruipt de fictie in dit dagboek. De naam Niña Weijers verandert op driekwart van het ene op het andere moment in ‘Laura’, die naar Almere verhuist om in een flatje true crime te gaan schrijven. 

Verwarrend allemaal, en dat lijkt precies Wortels bedoeling. “Alleen als ik maak, voel ik me vrij,” schrijft ze. De groef is te lezen als een ode aan die vrijheid. Als Wortel opgesloten dreigt te raken in de realiteit van haar dagelijkse rondje, doorbreekt ze die sleur met een paar onnavolgbare gedachtesprongen.

Wie de dagboeken van Wortel en Noordervliet achter elkaar leest, merkt dat de beide schrijfsters soms met elkaar in dialoog lijken. Bijvoorbeeld over het beruchte wandeldilemma: loop je een rondje, of hetzelfde pad heen en terug? Voor Maartje Wortel, die opgroeide in de polder, was niks deprimerender dan dezelfde lange rechte weg tweemaal te moeten afleggen. Noordervliet constateert echter dat dezelfde weg in omgekeerde richting een heel andere blijkt te zijn. “Heen zie ik de berg waarop ik koers, terug zie ik het dal dat ik verlaat. Heen zie ik de voorkant van het huis dat ik passeer, terug de achterkant.”

Te midden van dit oerlandschap voelt Noordervliet haar eigen nietigheid – de menselijke invloed is niet meer dan ‘een krasje’

Dat is typerend voor hun tegengestelde wandelattitude. Anders dan Wortel is Noordervliet, die een wandeling door het zuidwesten van Ierland beschrijft, zich maximaal bewust van haar omgeving. Ze citeert J.A. Baker, die in The Peregrine gezegd heeft: “The hardest thing of all to see is what is really there.” Dat wat er werkelijk is – daar wil de schrijfster aan raken.

Die werkelijkheid gaat voorbij de zintuiglijke waarneming. Noordervliet ziet niet alleen de vogels in de lucht, de stenen op de grond, de schaarse struikgewassen, de krinkelende waterstroompjes, het gaat haar ook om het doorzien van ‘functie, geschiedenis, materie, droom, verlangen’. Ze schrijft: “‘Wat werkelijk is’ heeft alles te maken met de verhouding tussen degene die kijkt en dat wat wordt gezien.”

Maartje Wortel
De groef
Van Oorschot
€12,50

Haar verslag van de tocht naar de waterval van Inchiquin Lough is dan ook veel meer dan een beschrijving van die woeste natuur. Bij het passeren van een van de achttiende-eeuwse Engelse landhuizen staat ze stil bij de eeuwenlange overheersing van de buurnatie, ze doorvoelt de diep verankerde Ierse trots, die tot uiting komt in de sterke literaire en muzikale traditie van dit land. Noordervliet filosofeert over de eerste bewoners van Ierland, het prehistorische leven ter plaatse. Bij het zien van de megalithische dolmen tracht ze zich voor te stellen hoe die stenen daar rechtop geplaatst zijn. De vroegere steentijdbewoners vergezellen haar op haar pelgrimage.

Te midden van dit oerlandschap voelt Noordervliet haar eigen nietigheid – de menselijke invloed is niet meer dan ‘een krasje’. Onvermijdelijk komen daarbij ook gedachten op aan haar eigen eindigheid.

Zonder in de bekende Ierse clichés te vervallen slaagt Noordervliet erin een mooi, genuanceerd beeld te schetsen van het harde leven in deze uithoek van Ierland. Ze blijft daarbij prettig nuchter. Als ze een duister meer passeert, laat ze zich even meeslepen en voelt ze een vreemde dreiging, alsof het meer zeggen wil: “Laat me hier rustig onbekeken liggen.” Maar meteen roept ze zichzelf tot de orde: “De personificatie van de natuur staat me eigenlijk tegen. (–) Wij ervaren de natuur als een wezen dat boos is, somber, vrolijk, lieflijk, wraakzuchtig, totaal over de toeren; elke actie van de natuur passen we in de manifestatie van een persoonlijkheid, een wil. (–) Alles is maar projectie. Het meer dat niet bekeken wil worden, is mijn eigen huiver door te dringen in onbekend gebied.”

In één enkel opzicht komen Wortel en Noordervliet elkaar nabij. Al wandelend slagen ze er beiden in de onrust in hun binnenste te bestrijden. De manier waarop dat gebeurt is weliswaar tegengesteld – de eerste door te praten, de tweede door te kijken – maar het effect is hetzelfde. Wandelen blijkt, net als eerder voor J.J. Voskuil, een ideale methode om in jezelf af te dalen. Met twee even ongelijksoortige als fraaie dagboeken tot resultaat.