Spring naar de content
bron: Vincent van den Hoogen/HH

Jan Rot over vijftig jaar OOR: ‘Ze vroegen of ik die jongen was van dat kutstukje’

Muziektijdschrift OOR bestaat deze week vijftig jaar. Zanger en ‘meestervertaler’ Jan Rot (63) was in de jaren tachtig onder meer reporter ‘moeilijke klussen’ bij het blad. Als artiest kon hij niet vaak rekenen op positieve recensies. ‘Ik heb sowieso nooit echt de snaar van een progressief poppubliek kunnen raken.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Jelle Brumsen

Wat zijn uw herinneringen aan de eerste OOR die u las of kocht?

‘’Mijn eerste herinnering is een editie met The Band op de voorkant die ik zag in de etalage van platenwinkel de Voscotheek in Hoogeveen. Het was gedrukt op krantenpapier, dus een stuk deftiger dan de gladde Muziek Expres of Muziek Parade die ik tot dan toe altijd kocht.’’

‘’In 1976 schreef ik een briefje aan OOR of zij wisten waar de blues one-man-band Duster Bennett was gebleven. Dat briefje werd gepubliceerd in hun postrubriek, ze zouden erachteraan gaan. Diezelfde maand reed Bennett zich te pletter. Ik heb lang het gevoel gehad dat het misschien door mij kwam.’’

Hoe denkt u terug aan uw periode bij OOR?

‘’In 1977 solliciteerde ik bij OOR met een soort dagboekverslag waarin ik een concert bezocht, een elpee recenseerde en een artiest besprak. De laatste regels waren een bekentenis dat ik graag bij OOR zou solliciteren, ‘maar ach, ze zullen me zien aankomen.’ Ik kreeg een soort telegram van Jan Maarten de Winter terug: ‘Onder de indruk van proefpakket. Stop. Kom snel langs. Stop.’ Mijn rondleidingsgesprek was tegelijk met Alfred Bos. Ik werd ‘Gronings correspondent’ en blues- en reggaespecialist. In mijn eerste recensie hemelde ik Pablo Moses op, en terecht. Maar een live-elpee van Barrelhouse boorde ik de grond in. Een tijdje later stond ik met mijn snel opkomende band Streetbeats in hun voorprogramma. Of ik diezelfde Jan Rot was als van dat kutstukje, vroegen ze. Ik heb toen OOR gemeld dat ik verder afzag van een popjournalistieke carrière.’’

Hoe kwam u in 1984 opnieuw bij het muziekblad terecht?

‘’In oktober 1983 speelde Fats Domino in de Jaap Edenhal. ‘Jami’, Jan Maarten dus, vroeg mij om er een fanverhaal over te maken. De kop werd: ‘Met de onschuld van een drinkend hertje’, gezien de oogopslag van The Fat Man. Daarna kreeg ik een vaste column. Ik maakte jarenlang popcryptogrammen, losse artikelen en de serie Platenkasten, met een foto van Corb!no (Maarten Corbijn) erbij. Ook was ik reporter voor ‘moeilijke klussen’. Zo ben ik met een bus Hitkrantlezertjes meegereisd naar het afscheidsconcert van Wham! Op Wembley. Dat werd wel mijn meest legendarische verhaal.’’

Toen in 1992 mijn prachtalbum ‘Een zee van tranen’ in OOR werd afgebrand, schreef ik een soort tegenstuk in Nieuwe Revu, over wat zoiets met je doet

Waarom ging u in 1988 weg bij OOR?

‘’In 1991 werd ik gevraagd als columnist voor Nieuwe Revu. Dat was voor mij een logisch einde van de samenwerking met OOR.’’

Hoe ging u te werk bij het schrijven van uw teksten voor OOR?

‘’Stukken leverde je ingetikt in op dubbel OOR-papier – met een roze doorslag voor jezelf. Onderop stond ingedrukt: ‘Verdomd interessant, maar is de lezer nog geïnteresseerd?’ Daaraan denk ik nog heel vaak als ik iets schrijf.’’

Merkte u in uw eigen artiestenbestaan iets van een ‘OOR-effect’? Een nieuwe doelgroep fans, bijvoorbeeld?

‘’Als artiest is OOR nooit erg met mij weggelopen. Twee grote interviews, in 1982 en 1990, dat was het. Toen in 1992 mijn prachtalbum Een zee van tranen in OOR werd afgebrand, schreef ik een soort tegenstuk in Nieuwe Revu, over wat zoiets met je doet. Zo’n gastje die met z’n stompe potlood even jouw levenswerk naar god schrijft. Daar heb ik misschien geen vrienden mee gemaakt. Ik heb sowieso nooit echt de snaar van een progressief poppubliek kunnen raken. Misschien komt het nog. Mijn album Schout bij Nacht uit 1995 haalde, ondanks een verkoop van driemaal niks, wel een plek in de Eregalerij van Peter Voskuil.

Volgt u tegenwoordig nog wat er in OOR verschijnt?

‘’OOR is mij nog jarenlang gratis opgestuurd, zonder dat ik er nog in las. Toen er laatst in het blad een mooi stuk verscheen over mijn Beste Liedjes Ooit-boek, heb ik het blad voor het eerst deze eeuw weer gekocht. Het blijft een oude liefde met een plek in mijn hart. En nu ik het zo zeg, misschien moet ik weer eens ergens columnist worden. Ik vond die druk altijd wel geinig.’’

Onderwerpen