Spring naar de content
bron: anp

‘In iedereen schuilt een terrorist’

Door de strenge coronamaatregelen neemt het verzet tegen de overheid toe. Bij sommige mensen slaan de stoppen zodanig door dat ze radicaliseren. De vraag blijft waarom een klein deel hiervan overgaat tot geweld. Naast religieuze of ideologische motieven is er vaak sprake van een gevoel van miskenning, zucht naar roem en verzet tegen vermeend onrecht. ‘Radicalisering is een antwoord op heel normale psychische behoeften.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Bert Nijmeijer

De levens van acht ambtenaren en 69 jongeren zouden zijn gespaard als hun moordenaar Anders Breivik voor 22 juli 2011 zou zijn gearresteerd. Dat van de filmer Theo van Gogh, als Mohammed Bouyeri voor 2 november 2004 staande was gehouden, van 52 Londense metroreizigers, de redactie van Charlie Hebdo, 84 zomerse wandelaars in Nice, 22 bezoekers van een tienerconcert in Manchester, de leraar Samuel Paty en talloze ons onbekende slachtoffers in Afrika en de islamitische wereld, als hun moordenaars op de weg naar hun misdaden waren tegengehouden. 

Die misdaden kenden in de meeste gevallen een lange aanloop. De terroristen die ze begingen, hadden zich de bereidheid om te doden stap voor stap eigen gemaakt, tot de geest rijp was voor het aan te richten bloedbad. De moeilijkheid is dat je aan iemands radicalisme alleen diens moorddadige plannen meestal niet kunt aflezen en dat, zelfs als veiligheidsdiensten de signalen oppikken en de risico’s juist inschatten, de mogelijkheden om in te grijpen voordat iemand zijn gruweldaad begaat beperkt zijn. 

Tot de invoering van de Wet terroristische misdrijven in 2004 was terrorisme geen categorie in het strafrecht, zegt hoogleraar geschiedenis en terrorisme-expert Beatrice de Graaf. Het voorbereiden van een aanslag was niet strafbaar. “Je kon mensen nog niet vervolgen voor deelname aan een groep met terroristisch oogmerk. De radicale Molukse jeugd, de Rode Jeugd, RaRa en dergelijke waren dan ook formeel geen terroristische organisaties. Ook de moord op Fortuyn in 2002 kon nog niet als terroristisch worden aangemerkt, volgens de toen geldende wetten.”

Pas met de nieuwe wet definieerde veiligheidsdienst AIVD terrorisme als ‘het uit ideologische motieven dreigen met, voorbereiden of plegen van op mensen gericht ernstig geweld, dan wel daden gericht op het aanrichten van maatschappij-ontwrichtende schade met als doel maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen, de bevolking ernstige vrees aan te jagen of politieke besluitvorming te beïnvloeden’. 

Onder extremisme verstaan we ‘het actief nastreven en/of ondersteunen van diepingrijpende veranderingen in de samenleving die een gevaar kunnen opleveren voor de democratische rechtsorde, eventueel met het hanteren van ondemocratische methodes die afbreuk kunnen doen aan het functioneren van de democratische rechtsorde’. Radicalisering is ‘de groei naar extremisme’. 

“De wet heeft groot effect bij het vervolgen van mensen die worden verdacht van het voorbereiden van een aanslag,” zegt De Graaf. “Op het tijdpad left of the bang (voorafgaand aan een eventuele aanslag – red.). Er zijn nu bijvoorbeeld veel jihadisten voor dat vergrijp gedetineerd. Gisteren stonden in Rotterdam bovendien de jonge mannen Steven en Fabio terecht, die eveneens op basis van de wet zijn gearresteerd. Ze worden vervolgd voor het beramen van een aanslag. Dat was zonder die wet van 2004 niet mogelijk.”

Steven en Fabio propageerden geweld voor een ‘witte etnostaat’, schrijft NRC Handelsblad: “Volgens het Openbaar Ministerie riep Steven andere extremisten via de berichtendienst Telegram op samen ‘complete families thuis’ en ‘overheidsbeambten’ te vermoorden.” Op de vraag ‘wie?’ postte hij een foto van premier Rutte en schreef erbij de routes te kennen die Rutte naar het Binnenhof fietst. Ook postte Steven een fragment van de moord op een zwarte man uit de film American History X met daarbij de tekst ‘kill a nigga tonight’.”

Fabio riep op tot het vermoorden van ‘alle niet-witte’ mensen en het ‘uitroeien van hun ras’. NRC: “De antifascistische onderzoeksgroep Kafka merkt op haar website op dat rechts-extremisten die in het verleden op internet soortgelijke taal uitsloegen als Fabio en Steven, niet werden vervolgd. Onder invloed van recente rechts-extremistische aanslagen in het buitenland lijkt het OM de dreiging ook in Nederland serieuzer te nemen.”

De Utrechtse ‘tramschutter’ Gökmen Tanis toonde ook na zijn veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf geen spijt over het leed dat hij met zijn moordpartij aanrichtte. Tijdens zijn proces stak hij zijn middelvinger op naar de rechters en nabestaanden, hij spuugde naar zijn advocaat en naar de rechtbankvoorzitter en meldde de aanwezigen: “Ik pis op jullie allemaal, hoerenkinderen.” 

Ook vóór de viervoudige moord die hij op 18 maart 2019 beging, was Tanis iemand om wie je liever met een boog heen loopt. Zijn slechte jeugd kreeg een nog slechter vervolg, met een treurigstemmend trackrecord van verslaving, agressie, geweld, inbraak, diefstal en verkrachting. Tussendoor vond hij tijd voor zijn geloof, dat zich in de periode voor de aanslag zo ontwikkelde dat de stap naar bloedvergieten hem de juiste leek. 

De slechtheid van iemand als Gökmen Tanis gaat de meeste mensen boven de pet. We kijken naar zijn foto en proberen ons vergeefs een voorstelling te maken van de gedachtewereld achter die ogen. Met de handen als bij een horrorfilm half voor de ogen hebben we de gruwelijkste IS-filmpjes gezien – kleuters die gevangenen doodschieten, kinderen die iemand onthoofden –, waarna we in afgrijzen bedachten hoe Nederlandse jongens hetzelfde zagen en toen dachten: die club, daar wil ik bij. 

In iedereen schuilt een terrorist. In bepaalde omstandigheden is radicalisering best een logische keuze

Bertjan Doosje, medeauteur Psychological Perspectives on Radicalisation 

“Ik wil weten wat die gasten denken,” verzuchte de voormalige Nationaal Coördinator Terrorisme-bestrijding en Veiligheid (2004-2009) Tjibbe Joustra, geconfronteerd met grote aantallen radicaliserende jongeren. Dat wil iedereen. Hoe en waarom radicaliseren mensen? Het moet iets zijn in die hoofden, denken wij. Net als leken hebben wetenschappers de neiging om in de hoofden van de extremisten te kijken. Niet voor niets komt veel van de terrorismeduiding uit de hoek van de psychologie. 

Twee van de meer recente publicaties over het onderwerp zijn Waarom mensen radicaliseren (2019) van de Utrechtse hoogleraar sociale psychologie Kees van den Bos en het vorig jaar verschenen Psychological Perspectives on Radicalisation van een viertal onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam (Allard Feddes, Lars Nickolson, Liesbeth Mann en Bertjan Doosje). 

De ondertitel van Van den Bos’ boek is ‘Hoe waargenomen onrechtvaardigheid radicalisering, extremisme en terrorisme aanwakkert’. Die waargenomen onrechtvaardigheid, in the eye of the beholder dus, zoals het radicaliserende individu ertegenaan kijkt, is volgens de sociaal psycholoog en rechtsgeleerde de benzine in de radicaliseringsmotor. 

“We hebben eerst gekeken of kenmerken van een labiele persoonlijkheid ten grondslag zouden liggen aan radicalisering,” zegt Van den Bos. “Daarvoor is relatief weinig bewijs. Veel begint met een gevoel van: dit deugt niet. Een onderbuikgevoel dat woede oproept. Bepaalde politieke leiders weten precies hoe ze dat gevoel moeten aanwakkeren.”

Veel mensen denken dat terroristen ‘gek’ zijn, psychopaten die in een ideologie een legitimering vinden voor hun bloeddorst. Dat is lang niet altijd het geval, zegt Van den Bos. “In iedereen schuilt een terrorist,” zegt ook Bertjan Doosje, een van de auteurs van de UvA-studie. “Iedereen heeft het in zich. Je hebt ook mensen die zeven dagen per week vier uur gaan voetballen. Dat is ook een vorm van doorslaan in iets. In bepaalde omstandigheden is radicalisering best een logische keuze.” 

Radicalisering als psychologisch proces klinkt als eenrichtingsverkeer naar ellende. Als logisch, inderdaad: als een beetje jihad of rechtsextremisme goed voelt, alsof je op de goede weg bent, waarom die weg dan niet naar zijn extreme bestemming volgen. Maar radicalisering is geen eenvormig of lineair proces, zegt Beatrice de Graaf. “Het is een ontzettend complex fenomeen. Ik ben er twintig jaar mee bezig. Als iemand met een monocausale verklaring komt, weet ik bij voorbaat dat het niet klopt.”

Het kan, maar het hoeft niet. Die weinig houvast biedende waardering van triggerfactoren maakt het lastig te voorspellen wanneer, waar, waarom en hoe iemand zich tot maatschappelijk spookrijder zal ontwikkelen. Bij de een wortelen haat en geweld in ideologie of religie, of op een voedingsbodem van armoede, achterstand en een gebrek aan kansen. Een ander schikt zich in zijn lot of probeert er wat van te maken. Er is niet één voedingsbodem voor terrorisme, lijkt het, maar een landschap met de juiste microklimaten. 

Helaas blijft na een aanslag het daderprofiel vaak onscherp. Beangstigend, want in wat je niet goed in beeld hebt, schuilt mogelijk meer gevaar

“Dat iemand weinig kansen krijgt, kan een voedingsbodem zijn,” zegt Allard Feddes, medeauteur van Doosje. “Als je kijkt naar literatuur over persoonlijkheidsfactoren is er niet één sleutelfactor. Loopt iemand met de diagnose borderline een hoger risico om te radicaliseren, vanwege een neiging tot grenzeloosheid? Het kan. Schizofrenie kan een factor zijn. Maar het hoeft niet. Dat maakt het complex.” 

“Dat iemand onzeker is en niet goed geworteld in de maatschappij kan een factor zijn,” zegt Van den Bos. “Een deel heeft een criminele achtergrond. Iemand als Gökmen Tanis is zo slecht geworteld, die schiet van het een in het ander.” Volgens Van den Bos blijkt uit onderzoek dat de voor radicalisering ontvankelijke leeftijd tussen 16 en 24 ligt, als mensen nog niet de relativering of berusting van later jaren hebben. Maar Tanis is al 39, zoals er op bijna alle algemeen geldende uitspraken over radicalisering zoveel uitzonderingen zijn dat je van een regel nauwelijks meer kunt spreken. 

Meegaan in het radicale is lekker, zegt Van den Bos: radicaal is duidelijk, het geeft zin en betekenis. Extremisme is spannend en enerverend, de extremistische groep geeft de zoeker onderdak. Je weet wat je moet doen, zegt Van den Bos, een extremist heeft minder last van de morele twijfel van alledag. De omstandigheden dwingen hem ertoe. “Het gevoel als je na een lange dag werk bij de bushalte staat – het regent en je bent moe, twee volle bussen rijden door. Bij de derde die toch stopt, dring je voor: je hebt recht op die bus.”

“Dader en motief zijn soms net zo gelaagd als u en ik,” schrijft Beatrice de Graaf in een opiniestuk in de NRC, 19 maart 2019, daags na de tramaanslag. Na zo’n traumatische gebeurtenis snakken we naar duidelijkheid, schrijft ze: wie heeft het gedaan, hoe en waarom. We willen dader en daad kunnen plaatsen, veilig onderbrengen in een hokje. Maar helaas blijft het daderprofiel vaak onscherp. Beangstigend, want in wat je niet goed in beeld hebt, schuilt mogelijk meer gevaar. 

“Bovendien is het soms politiek onwenselijk om over drijfveren te spreken,” zegt ze. “Was het ideologie of religie die Gökmen Tanis of die radicale jongeren in Rotterdam tot hun daad dreef? Natuurlijk spelen inhoudelijke overtuigingen een rol, en die moeten benoemd worden. Maar hoe verhouden die zich tot die andere factoren?”

Het blijft puzzelen. Uit het opinieartikel: “Wat nu als het een complex van motieven was? Een mix van criminele energie, een mate van verwardheid, wraak, maar toch ook een religieus-jihadistisch of juist politiek extreemrechts motief?” 

Onderzoekers zien ‘een vorm van radicalisering waarbij een ‘mislukt’ leven of zelfs een criminele achtergrond zich razendsnel kan vertalen in een daad van terroristisch geweld’. Hetzelfde patroon zien we bij sommige rechts-extremisten: “Criminaliteit en een losgeslagen leven leiden tot een overweldigend gevoel van nutteloosheid, zinloosheid. Getriggerd door het ‘juiste’ aanbod (–) kan iemand dan in terrorisme een ‘shortcut’ zien.”

Met een grote klap een eind maken aan de eigen onbeduidendheid. “Het eigen, gepercipieerde ‘loser-leven’ kan daarmee worden opgetild, er kunnen, wanneer het om jihadisten gaat, ‘punten voor de hemel’, of eer en aanzien voor de eigen familie of gemeenschap worden verdiend.” 

Op bijna alle algemeen geldende uitspraken over radicalisering zijn zoveel uitzonderingen dat je van een regel nauwelijks meer kunt spreken

De Graaf haalt Oxford-onderzoekster Louise Richardson aan, volgens wie een terrorist uit is op wraak (revenge), roem (renown) en verzet (reaction). Ze voegt er zelf een vierde ‘r’ aan toe: redemption, verlossing. Een daad in extremis als boetedoening voor en verlossing van een zondig en ten diepste onbevredigend leven. “Het is van groot belang om ook die factor te blijven benoemen. Mensen kunnen ook volkomen rationeel, inhoudelijk van hun daad overtuigd zijn, en het niet puur om roem of wraak doen.”

Zoals de meeste levens niet van de ene op de andere dag mislukken, zien zowel Van den Bos als Feddes, Doosje en hun medeauteurs radicalisering als een proces, waarin fases zijn te onderscheiden. Van den Bos noemt in zijn boek de ‘trappenbenadering’ van de Iraans-Amerikaanse psycholoog Fathali Moghaddam: een steeds smaller wordende trap, van – door sommigen – ervaren onrechtvaardigheid op de begane grond, via het onderscheid tussen ‘wij’ en ‘zij’ (de schuld van alles) op de vierde verdieping tot de ultieme consequentie bovenin. 

Volgens de Amerikaanse psycholoog Randy Borum komt iemand in vier stappen tot een ‘terroristische mindset’. In die stadia wordt een voor de ellende verantwoordelijke partij onderscheiden en gedemoniseerd, ter voorbereiding op en rechtvaardiging van de komende agressie. Feddes, Doosje en hun coauteurs komen tot drie fases: die van kwetsbaarheid, de groepsfase en de geweldsfase. 

Elke extremist mag – in een variant op de openingszin van Tolstojs Anna Karenina – radicaliseren op zijn eigen manier, maar zijn er ook overeenkomsten te noteren in de wording van de jihadist, de rechts- of linksextremist en, bijvoorbeeld, de steeds verder de fuik van zijn alternatieve gelijk in zwemmende complotdenker? “Volgens mij wel,” zegt Bertjan Doosje. “Op een bepaald niveau gebeurt er hetzelfde in die hoofden.”

“Het begint ermee dat iemand zegt: er klopt iets niet in de wereld. Zo iemand vindt medestanders, die hem sterken in zijn twijfel, en een oplossing bieden. Er is ook een deel dat spanning en sensatie zoekt, dat die extremiteit prettig en enerverend vindt. Maar dat is niet de meerderheid. De meerderheid zijn identiteitszoekers, die nergens aansluiting vinden, tot ze worden opgenomen in een extreemrechtse groep, of bij een groep Marokkanen die zich ook niet welkom voelt in Nederland.” 

“Radicalisering is een antwoord op heel normale psychische behoeften,” leest de NRC-recensent in Psychological Perspectives, “aan zingeving, of rechtvaardigheid, of een stabiele identiteit. In principe kan iedereen radicaliseren.” Elk radicaliserend individu heeft zijn eigen blend van triggerfactoren, zegt Feddes. De ongenuanceerdheid van etiketten – identiteitszoeker, zinzoeker – helpt eerstelijnswerkers te bepalen met wie ze te maken hebben. 

Een probleem voor de onderzoekers is dat de meeste voor allerlei afwijkingen vatbare mensen geen extremist worden, en dat de in een extreme groep beloonde behoeftes ook bevredigd kunnen worden in sport, spel, werk, de liefde of muziek, in het gewone leven. Bovendien is ‘radicaal’ denken in een bepaalde levensfase normaal, gezond misschien wel, en zijn gedachten vrij, ook radicale. Bij de meesten onderweg in het radicaliseringsproces blijft het bij stoere praat. Feddes: “De drempel ligt bij de bereidheid om geweld te gebruiken. Wat je wilt bestrijden is de stap naar geweld.”

Waarom de een wel en de ander niet? Wat maakt dat een kleine groep van de extreemste extremisten de drempel overgaat? “Dat is de million-dollar question,” zegt Kees van den Bos. “Wat het is, daar weten we weinig van. Waarschijnlijk heeft het te maken met ‘de gelegenheid maakt de dief’. Dat alle omstandigheden moeten kloppen, wil iemand daartoe vervallen. Voor het doden van iemand anders hebben mensen echt een duw nodig.”

Van den Bos noemt het fenomeen fragging, waarbij soldaten in bijvoorbeeld de Eerste Wereldoorlog op het sein ‘ten aanval’ liever hun officier opbliezen en ervandoor gingen dan zich in de leven-en-doodstrijd met de vijand te storten. Leden van Duitse executiepelotons in WO II haakten tijdens hun eerste massaexecutie soms misselijk af, drukten hun snor, hadden bij de volgende moordpartij zogenaamd wat anders te doen. Maar het doden went. “Het helpt als je de ander als abstracte vijand ziet, hem dehumaniseert, reduceert tot object. Ook terroristen worden opgeleid om te moorden.”

“Er is geen heilige graal, iets dat dé trigger is,” zegt De Graaf. “Het is een gelaagd proces dat uit drie dimensies bestaat. Iemand moet als individu bereid zijn om geweld te gebruiken; dat is het microniveau. Dan is er op mesoniveau een groep nodig om iemands ontwikkeling te ondersteunen en hem tot de strijd te rekruteren. Op macroniveau hangt het ervan af of deze groep in de maatschappij of in de rol van de overheid een legitimatie voor haar handelen vindt.

“De ‘voedingsbodem’ als grondoorzaak is bovendien allang weerlegd. Dan zouden de meeste terroristen uit Afrika moeten komen, het armste continent. Je moet weten wat je wilt aanpakken. Bepaalde vormen van radicalisering kun je ook niet bestrijden, want radicale gedachten zijn gelukkig nog niet strafbaar. Je moet zorgen dat je tijdig in de gaten krijgt of een groep of individu gewelddadig wordt, of tot geweld oproept. En dan is het mesoniveau belangrijk: is er een groep of faciliterend netwerk dat mensen opruit?

“Op zich mag je radicaliseren. Radicale propaganda of complottheorieën de wereld in helpen, het mag allemaal. Het wordt pas strafbaar als je geweld verheerlijkt of aanwakkert, oproept tot de strijd, of discrimineert.” Stafbare feiten hoeven niet pas overzichtelijk aan het eind van een tijdpad op te treden. “Ook beginners kunnen meteen in het allerhoogste geweldsspectrum zitten. Iemand kan vanuit het niets het idee krijgen om een politicus te vermoorden en alle eerdere fases overslaan.

“Ik vind het idee van fases problematisch. Er lopen verschillende wegen naar terrorisme. Iemand kan worden gedreven door wraakgevoelens of de zucht naar roem, of iemand kan meelopen. Je kunt zoals de daders van de aanslag in de Bataclan vanuit het criminele circuit rechtstreeks overstappen naar jihadistisch geweld. De aanslagpleger met de vrachtwagen in Nice was een loser die beroemd wilde worden. 

“Als historicus heb ik moeite met de psychologische benadering. Terrorisme is altijd ook een sociaal en een maatschappelijk proces. Iemand kan meegenomen worden door een groep of vrienden, zonder zelf eerder radicaal te zijn geweest. Soms is het een daad van boetedoening, soms is het echt religieus en soms is het gewoon niets. Er zijn zoveel smaken mogelijk.”

Een golf van aanslagen sinds ‘9/11’ heeft geleid tot maatschappelijke en politieke verschuivingen en een gevoel van urgentie, alsof we leven in terroristische tijden. Is dat zo? Is er nu meer terrorisme dan dertig of vijftig jaar geleden?

“Terrorisme is van alle tijden. Ik onderschrijf de golventheorie van collega-historicus David Rapoport. Die onderscheidt in de moderne geschiedenis vier golven: het anarchistisch terrorisme van 1880 tot 1920, het antikoloniale terrorisme, 1920-1960, het nieuwe linkse terrorisme van 1960 tot 1990 en het heilig terrorisme van 1979 tot nu.”

Wat wordt de vijfde golf? 

“Niet zo snel, de vierde golf is nog steeds bezig. Het zou kunnen dat er al een rechtsextremistische of tribale golf in opkomst is. Het kan ook zijn dat rechts-extremistische aanslagen juist parasitair meeliften op al die eerdere golven, en dat de geschiedenis nog iets nieuws voor ons in petto heeft.”

“Op dit moment zijn er in Nederland personen die radicaliseren of sterk geradicaliseerd zijn en een dreiging kunnen vormen,” zo begint het 53ste Dreigings-beeld van de Nationaal Coördinator Terrorisme-bestrijding en Veiligheid, oktober 2020. “Alhoewel er geen aanwijzingen zijn dat mensen in Nederland een aanslag voorbereiden, blijft het voorstelbaar dat dit kan gebeuren. Aanslagen in Europa zijn doorgaans provisorisch, worden gepleegd door eenlingen en kennen weinig slachtoffers. De jihadistische dreiging is geenszins verdwenen. Daarom blijft het dreigingsniveau op drie van de vijf staan.”

“Sinds de uitbraak van het coronavirus heeft het maatschappelijk ongenoegen zich zowel online als offline verder gemanifesteerd,” schrijft de NCTV. “Een deel van de verschillende groepen en individuen vindt elkaar in het afwijzen van de overheid of overheidsbeleid. Dit gebeurt niet zozeer vanuit ideologische motieven, maar vanwege gevoelens van onrechtvaardigheid, groot onbehagen of een andere werkelijkheidsbeleving.

Een van de aanslagplegers in Wenen, november 2020, had ‘met succes’ een deradicaliseringstraject doorlopen

“Mensen die de overheid, wetenschap en traditionele media al langer wantrouwen, kunnen hun denkbeelden bevestigd zien in complottheorieën en desinformatie. Sociale media spelen daarbij een faciliterende en mobiliserende rol en fungeren als een soort blaasbalg. Behalve de relatief brede, gemêleerde activistische bovenlaag bestaat er een radicale onderstroom met soms extremistische gedragingen, zoals het belagen van journalisten en politici of het intimideren van politiemensen.”

Een kat in het nauw maakt rare sprongen, en sinds corona zitten we allemaal in het nauw. Aan de andere kant, relativeert Bertjan Doosje: “Door Covid-19 is het leven voor iedereen ingewikkelder, ook voor terroristen. Online kun je je uitleven met radicale ideeën, maar voor de finale stap naar actie is nodig dat je er fysiek bij bent.” 

Volgens Kees van den Bos treedt radicalisering vooral op als mensen bepaalde zaken in hun wereld als heel onrechtvaardig waarnemen en hun woede daarover onvoldoende in bedwang kunnen houden. Onzekere omstandigheden en zich onzeker voelen versterken dit proces en maken de kans op een ontwrichtende klap groter. Beatrice de Graaf twittert over collega-onderzoeker Cynthia Miller-Idriss, volgens wie de sleutelemotie voor radicalisering precarity is, bestaansangst, angst om te verliezen wat je hebt. 

Veiligheidsdiensten kunnen extremisten in beeld hebben, ze signaleren, monitoren, hun groepen infiltreren. Maar het is als met de vallende stokken in de televisieshow van Ted de Braak vroeger: je ziet ze hangen, maar welke er valt, is altijd weer een verrassing. Je weet nooit wie – en wanneer je genoeg hebt gedaan ter voorkoming. Een van de aanslagplegers in Wenen, november 2020, had ‘met succes’ een deradicaliseringstraject doorlopen. 

Een klein beetje hoop, zegt Beatrice de Graaf, biedt het feit dat extremistische groepen geen blijvers zijn. “De meeste zijn binnen een jaar weer weg.” Helaas is de dreiging wel duurzaam. Er komen altijd nieuwe terroristen. 

Mensen willen rechtvaardig behandeld worden, schrijft Van den Bos. Ze willen serieus genomen worden, het gevoel hebben dat ze meetellen. Helaas, opnieuw: “Deze inzichten impliceren niet dat we geradicaliseerde terroristen gewoon rechtvaardig moeten behandelen en dat het dan allemaal goed komt. We moeten rekening houden met alle factoren die een rol spelen, als we iets willen doen aan radicaliserende personen.”