Spring naar de content
bron: anp

De verleiding van de onderwerping

Onlangs verscheen van Katie Roiphe een onthullend boek over de neiging van veel vrouwen om in het openbaar sterk te zijn, maar binnenshuis zwak. Waarom geven ook veel carrièrevrouwen zich thuis vrijwillig over aan de grillen van hun man? Waar komt deze angst voor onafhankelijkheid vandaan?

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Emma Brunt

Als mijn moeder vond dat haar garderobe aangevuld moest worden, koos ze een middag waarop ik vrij was van school en troonde mij mee naar de allerdeftigste winkel die ze kende, de Bonneterie in Den Haag, een met hoogpolig tapijt belegd damespaleis dat ze nooit zonder enige schroom betrad. We waren dan algauw anderhalf uur bezig met passen, terwijl een discrete winkeljuffrouw geruisloos in- en uitliep met armen vol kleren, terwijl mijn moeder voor de spiegel heen en weer draaide en aarzelde. Werd het de rode jurk met de kapmouwtjes, of toch de groene met dat kokette zwartfluwelen strikje bij de kraag? Op die manier voerde ze de spanning graag een beetje op, hoewel de afloop bij voorbaat vaststond: beide jurken werden tenslotte voor haar weggehangen, tot nader order, want eerst moesten we nog naar het accountants-bureau van mijn vader om hem om toestemming te vragen voor deze aankoop. 

En ook die stap in het proces werd omgeven met het soort rituele ernst die de hele onderneming kenmerkte: het grote bureau waar mijn vader achter vandaan moest komen was op zichzelf al imponerend genoeg. De nerveuze lachjes van de secretaresses die mijn moeder en mij kwamen begroeten deden de rest: wij waren Hoog Bezoek, zoveel was duidelijk, al kwamen we strikt genomen juist nogal bedeesd om geld vragen. Ik heb nooit meegemaakt dat mijn vader ergens nee op zei, die keuzemogelijkheid was kennelijk niet opgenomen in het script, maar dat nam niet weg dat zelfs de pyjamazak in de vorm van een poes met een rits in haar buik, bedoeld als pronkstuk voor mijn meisjeskamer, een aparte toelichting behoefde alvorens goedgekeurd te worden.

De les die ik daaruit trok was niet moeilijk te begrijpen: het was niet mijn moeders geld dat we gingen uitgeven, maar zíjn geld, dat van mijn vader, zoals alle pracht en praal die we ons die middag lieten aanleunen klaarblijkelijk ook op een niet nader omschreven manier van hem was, te beginnen met de overgedienstige winkeljuffrouw en haar geveinsde complimenten, tot het en met sluitstuk van deze gewichtige expeditie: koffie met slagroom en appeltaart achter de glas-in-loodruitjes van ’t Goude Hooft. 

Andere tijden, achterhaalde manieren om vrouwen en meisjes in te prenten wie de baas is in huis – ook al heeft de potentaat in kwestie zich nog zo kunstig vermomd als een zachtzinnige man die nooit zijn stem verheft en in zijn vrije tijd schaakproblemen oplost uit een leerboek van dr. Euwe? Dat zou je misschien denken, ware het niet dat er vorig jaar van Katie Roiphe een boek verscheen waarin de geheimzinnige macht van mannen om vrouwen te manipuleren en aan zich te onderwerpen centraal staat, evenals de minstens even geheimzinnige aandrang van vrouwen om daar zogenaamd geen erg in te hebben en net te doen alsof het eigenlijk heel onbelangrijk is, en zelfs alsof het zo hoort. 

The Power Notebooks – Aantekeningen over sterke vrouwen is de titel en je krijgt als lezer precies wat die belooft: losse notities en invallen, plus een paar uit haar eigen leven en dat van andere schrijvende vrouwen geplukte anekdotes. Die laten zich niet aaneensmeden tot zoiets als een betoog, maar willen wel illustreren dat er een kloof bestaat tussen hoe geëmancipeerde vrouwen in het openbaar van zich laten horen en de aanzienlijk minder zelfverzekerde manier waarop ze zich in hun persoonlijke leven gedragen. De (naamloze) vrouw die haar man om toestemming moet vragen als ze een nieuwe jas nodig heeft, komt bijvoorbeeld eventjes voorbij, heel terloops, vandaar dat ik aan mijn moeder moest denken, maar ook vrouwen die een reputatie hoog te houden hebben als boegbeelden van een verhoogd feministisch zelfbewustzijn.

Niña Weijers, die het voorwoord schreef, neemt de typering over die Roiphe zelf van haar boek geeft – ‘vrouwen die in het openbaar sterk zijn, maar binnenshuis zwak’ – en voegt daaraan toe: “Roiphe neemt haar eigen gedrag onder de loep, en dat van grote voorbeelden als Simone de Beauvoir, Mary McCarthy, Edith Wharton en Sylvia Plath. De Beauvoir die, als bekend, alles uit haar handen liet vallen voor Sartre; McCarthy die haar zelfverdiende geld liet beheren door haar tweede echtgenoot Edmund Wilson; Wharton met haar eindeloze inschikkelijkheid jegens een minnaar die haar op geen enkel moment echt wil; Plath die haar psychiater wanhopig om adviezen vraagt om Ted Hughes bij zich te houden wanneer hij allang gevlogen is. Waarom vernederen deze anderszins zo krachtige vrouwen zichzelf op deze manier, waarom druist hun gedrag zozeer in tegen alles waar ze op papier in geloven?”

De baby is moe, begint te krijsen, de echtgenoot zet de auto langs de kant van de weg en beveelt zijn vrouw met hun kind uit te stappen

En dan komt het klapstuk, de anekdote die Roiphe ettelijke malen aanhaalt om haar eigen raadselachtige volgzaamheid te onderstrepen, een inschikkelijkheid waar ze niet voor kiest maar die zich zomaar openbaart, op een onbewaakt moment, en die haar dermate vernederend en veelzeggend voorkomt dat ze kennelijk dit hele boek nodig had om nader te komen tot een verklaring. Of iets wat daarop lijkt, want echt verklaren kan ze het niet.

Weijers schrijft: “Een cruciale scène uit Roiphes eigen privéleven is die waarin ze met haar toenmalige echtgenoot in de auto stapt na een avond te hebben doorgebracht met vrienden. De baby is moe, begint te krijsen, de echtgenoot zet de auto langs de kant van de weg en beveelt zijn vrouw met hun kind uit te stappen. Zonder kinderwagen, zonder geld, zonder erbij stil te staan dat ze ook had kunnen weigeren, loopt ze de resterende route met de baby op haar arm naar huis. Als ze thuiskomt is de echtgenoot gekalmeerd, er lijkt niets aan de hand en er wordt niet meer over het voorval gesproken.”

Let wel: die resterende route is anderhalve kilometer lang, en iedereen die weleens met een tegenspartelend kind van anderhalf op zijn arm heeft gelopen weet dat die last in feite weegt alsof je aan een marathon bezig bent. Maar echt krankzinnig wordt het pas aan het eind van deze passage, als er met geen woord meer over dit ‘voorval’ wordt gerept. Alsof het doodgewoon is dat een man zijn vrouw – zijn gelijke, zou hij in andere omstandigheden ongetwijfeld zeggen – zoiets onredelijks en wreeds kan opdragen en er nadien met geen woord op terugkomt.

Roiphe verklaart het niet, ze blijft zich wanhopig blindstaren op de vraag waarom het zo ver kon komen en in welke mate zij hier zelf medeplichtig aan is geweest, maar ik wil wel een poging wagen. Mij is een aantal malen namelijk iets soortgelijks overkomen, en in al die gevallen wees dat op een machtsverschil tussen mijn partner en mij dat zich niet liet rijmen met de gelijkheidsideologie die wij natuurlijk waren toegedaan, als rechtgeaarde kinderen van de jaren zestig. 

Ik kan me bijvoorbeeld herinneren dat ik ooit tijdens een uit de hand gelopen ruzie (zoals alle ruzies in die periode uit de hand liepen) besloot dat verder praten geen zin had en dat ik beter naar bed kon gaan, maar daar vervolgens aan mijn enkels uit gesleurd werd en via de garage halfnaakt op straat werd gezet. Daar stond ik, op blote voeten en in een akelig dun badjasje, terwijl het vroor en de oprit glad was van de ijzel. Pas toen ik in de verte een wijkagent zag aankomen, vertrouwenwekkend in zijn blauwe uniform, en bekleed met het gezag van de wet, durfde ik me door hem weer naar binnen te laten escorteren, en luisterde toen dankbaar – in mijn warme woonkamer – naar het praatje dat hij tegen mijn straalbezopen partner ophing over het onaantastbare recht van vrouwen om hun eigen huis te betreden. 

Tja, waarom ben ik destijds niet zelf opgetreden en woedend naar binnen gestormd, wat stond ik daar nou machteloos te rillen en te snotteren en te klappertanden? Bang ja, dat zeker, maar waarvoor dan precies? 

De tekst gaat onder de foto verder.

bron: anp

Ik denk achteraf dat ik niet alleen bang was om een mep te krijgen van een man die kennelijk elke zelfbeheersing voorbij was, maar dat ik vooral vreesde voor de ontluisterende waarheid dat het verschil in lichaamskracht de doorslag kon geven in een conflict, als puntje bij paaltje kwam, alle fraaie feministische pleidooien voor gelijkberechtiging ten spijt, en hoe intens beschamend ik dat vond. Voor ons allebei. Ik schaamde me voor zijn gedachteloze sadisme, alsof bruut geweld niet meer dan zijn goed recht was. En ik schaamde me voor mijn aangeleerde vrouwelijke hulpeloosheid, die maakte dat ik me daar nog schuldig over voelde ook, want ja, als een man zó uitzinnig boos op je wordt, zul je toch wel iets heel onvergeeflijks hebben gedaan… 

Zouden de buren zonder meer mijn partij hebben gekozen, om maar iets te noemen, als ik zo dapper was geweest om bij ze aan te bellen en om hulp te vragen? Of zouden die dan toch niet stiekem hebben gedacht dat er aan mij vast ook wel een paar steekjes los zaten, en dat die leuke attente buurman heus wel een goede reden zou hebben om zo uitzinnig tekeer te gaan?

Blaming the victim, dat was de reactie waar ik bang voor was, en net als alle andere vrouwen die met huiselijk (of iets minder huiselijk) geweld te maken krijgen, vreesde ik dat de jury een man automatisch het voordeel van de twijfel zou geven. Waarom? Daarom. Omdat ik was opgevoed door een moeder die toestemming moest vragen voor het kopen van een jurk, en daar niks raars aan vond. Of omdat ik stil moest zijn op zondagmiddag, omdat mijn vader zat te schaken, en het door de week toch al zo druk had met geld verdienen – wat ik zielig vond, en wat aan alles te merken was ook, omdat hij altijd hoofdpijn had. Enfin, zo zou ik nog wel een poosje kunnen doorgaan met het opsommen van redenen waarom vrouwen geleerd hebben om zich inschikkelijk te tonen, bang als ze zijn voor het grote démasqué, als de man op wie ze dachten te kunnen vertrouwen zich ineens van een vijandige kant laat zien en daar nog mee wegkomt ook.

Maar de aangeleerde (over)gevoeligheid van vrouwen voor masculiene intimidatie is niet de enige verklaring voor het feit dat vrouwen soms zo beschamend gemakkelijk door de knieën gaan als hun huistijger eens een keer flink brult, want in die overgave schuilt ook een zekere verleiding. Want stel je voor dat je als meisje niet geleerd had om zo nu en dan een stapje terug te doen, al was het maar om het mannelijke ego niet te kwetsen, zou zo’n meisje dan nog echt ‘vrouwelijk’ – lees: aantrekkelijk – gevonden worden? 

Een van de twee motto’s in het boek van Katie Roiphe is van de schrijfster Mary Beard en luidt: “Het algemene beeld is dat een vrouw met macht een barrière heeft doorbroken of zich iets heeft toegeëigend waar ze niet helemaal recht op heeft.” 

Om die dynamiek te begrijpen moet je als lezer misschien even teruggrijpen naar een veel ouder boek: Het Assepoestercomplex van Colette Dowling uit 1981. Hierin stelt de schrijfster dat meisjes worden opgevoed met het idee dat ze niet alles op eigen houtje kunnen, en dat ook niet zouden moeten willen, omdat het veel vrouwelijker en vooral ook veel veiliger is om je door een man te laten ‘redden’. Haar betoog komt erop neer dat vrouwen wel geëmancipeerd lijken, sinds ze in groten getale hebben gekozen voor deelname aan de maatschappij en het werkende leven, maar dat de keus voor deeltijdbaantjes demonstreert dat het vaak een halfhartige beslissing betreft, die vrouwen de vrijheid geeft om niet echt te kiezen voor een onafhankelijk bestaan. Met alle risico’s van dien, als hun man – die meestal toch nog steeds de belangrijkste kostwinner is – opeens wegvalt, door een scheiding bijvoorbeeld. 

Als een man zó uitzinnig boos op je wordt, zul je toch wel iets onvergeeflijks hebben gedaan

De verzwegen en gedeeltelijk onderdrukte behoefte om beschermd en verzorgd te worden – net als in de kindertijd – en die beschermde positie bovendien te beschouwen als iets waar vrouwen een zeker recht op kunnen doen gelden, veroorzaakt volgens Dowling een hoop problemen voor vrouwen van nu. Zij zouden hun angst voor echte onafhankelijkheid onvoldoende onderkennen, maar zich er intussen wel naar gedragen. Bijvoorbeeld door zich nog steeds te laten onderbetalen, in vergelijking met mannen, of door genoegen te nemen met een carrière die halverwege stagneert en niet door te stoten naar de top.

Het is inmiddels een bekend verhaal over vrouwelijke achterstand en de factoren die daar een rol in spelen zijn in grote lijnen hetzelfde gebleven: de opvoeding van de ouders, die kleine meisjes extra bescherming biedt; de leerkrachten die brave meisjes bevoordelen en ze zodoende beroven van de gelegenheid om met onzekerheid en tegenslag te leren omgaan; het glazen plafond waar werkende vrouwen in het bedrijfsleven nog vaak op stuiten… Enfin, we kunnen de hele litanie wel dromen, en wat dat betreft is het ontmoedigend dat alle struikelblokken die Dowling in 1981 al signaleert nog steeds zo actueel zijn. 

En erger, want als je de notities van Katie Roiphe leest, besef je pas goed hoe invaliderend die ‘angst voor onafhankelijkheid’ is. Niet alleen in de openbare sfeer – waar de ambivalente gevoelens van vrouwen over hun eigenwaarde en hun streven naar maatschappelijk succes in ieder geval nog enigszins zichtbaar gemaakt kunnen worden – maar juist ook in het verborgene. In het geniepige leven achter de gesloten voordeur van het gezin, waar gevoelens van schaamte en ontoereikendheid maken dat een gevierde Amerikaanse schrijfster zich door haar man uit de auto laat zetten om anderhalve kilometer met een loodzwaar kind op haar arm naar huis te strompelen, en daar naderhand niet met hem over durft te praten. 

Het boek van Roiphe is wat dat betreft een aanwinst, een pijnlijke eyeopener, want het raakt aan een taboe dat zo algemeen is dat vrouwen het waarschijnlijk nauwelijks aan zichzelf durven te bekennen, laat staan aan elkaar: hoe mensonterend masochistisch onze quasi-geëmancipeerde sekse soms kan zijn, in weerwil van de dappere praatjes die we nu al decennialang verkopen. En tot veel vernedering bereid zijn we helaas niet alleen in het diepst van onze gedachten, maar ook in de omgang met onze mannen en kinderen, die we zodoende leren hoe diep we door het stof willen gaan om de liefde van de mensen die ons het naast staan niet te verliezen. Geen verheffende aanblik, en het wordt weleens tijd om daar wat eerlijker over te zijn.

Gebrek aan eerlijkheid kun je Katie Roiphe dan ook niet verwijten, maar misschien wel dat ze verzuimt om van al die losse invallen, gênante bekentenissen en manisch rondtollende twijfel een enigszins samen-hangend verhaal te maken. Zelf spreekt ze met lof over Simone de Beauvoir, die op de vraag van haar biograaf hoe ze haar dienstbare houding ten opzichte van Sartre kon verenigen met haar feminisme, verklaarde dat het haar speet voor de feministen, maar dat het echte leven nu eenmaal een zooitje is. Ze verontschuldigt zich niet, ze neemt het leven zoals het is, en accepteert de onvermijdelijke weeffoutjes, met inbegrip van die van haarzelf.

Of is dat te kort door de bocht?

Waar ik dezer dagen achter kwam, tot mijn verrassing, is het gemak waarmee je jezelf wijs kunt maken dat je de verantwoordelijkheid voor je eigen leven eindelijk hebt leren nemen, zonder redding van anderen te verwachten, of je erover te beklagen dat die uitblijft – tot er plotseling wél redding mogelijk blijkt te zijn. Door omstandigheden die er in dit verband niet toe doen, kreeg ik namelijk de beschikking over geld waar ik helemaal niet op gerekend had, en wat blijkt? Deze meevaller maakt me niet blij, maar juist onrustig en onzeker, want eigenlijk vond ik het wel gerieflijk dat ik niets te kiezen had en me lijdzaam moest schikken in de omstandigheden. Dat laatste zag ik zelfs aan voor een deugd, in de goed-vaderlandse traditie van de tering naar de nering zetten. Maar wat het in feite blijkt te zijn is gewoon luiheid: niets te kiezen hebben betekent dat je ook weinig fout kunt doen, en dat houdt weer in dat je ook weinig verantwoording hoeft af te leggen. Nu heb ik weer keus, en het resultaat is dat zoveel vrijheid me angst inboezemt. De macht om over mezelf te beschikken, zonder me achter een ander of achter de omstandigheden te kunnen verschuilen, daar moet ik helemaal opnieuw aan wennen. 

Dat is waar de zelfgenoegzame verleiding van de onderwerping om draait, denk ik: het is de illusie dat je schuldeloos door het leven kunt gaan.